Bijbelse planten, dieren (2024)

Met vogels en edelstenen worden met hun Bijbelse namen beschreven en uitgelegd.

Bijbelse planten, dieren (1)

Botanie. De oudste overleveringen van planten zijn te vinden in spijkerschriften van de Sumeriers, 5000 v. Chr., verder bij Meden, Perzen, Indirs en Chinezen. In de Eberspapyrus werden een tachtigtal planten beschreven naar hun gebruik en aangevuld met hun dosering. In een van de oudste historische boeken, de Bijbel, zijn meer dan honderd verschillende planten opgenomen en vaak met hun gebruiken omschreven. Met behulp van andere verwijzingen is het mogelijk ze voor ongeveer de helft te identificeren terwijl anderen twijfelachtig blijven. Vele eeuwen na het sluiten van de bijbelhistorie bestond de 'aarde' uit de landen rondom M. Zee, W. Azië en Egypte. Meer dan deze landen was niet bekend bij de geciviliseerde volkeren. Op het einde van de 14de eeuw werden de landen van Azi, Zuid Afrika, Amerika en de vele eilanden van de Oceaan ontdekt en duizenden nieuwe planten kwamen erbij. Het aantal soorten steeg geweldig. Theophrastus beschreef 700 soorten in 340 v. Chr. In de tijd dat Linnaeus stierf waren het er 8.000, in 1821 waren er al 39.684 soorten en in 1841 al 87.005. In dat laatste jaar schatte men het aantal plantensoorten op 400 000, waarvan 66.500 tot de lagere planten zouden behoren. De hoger ontwikkelden zouden dan 333 500 soorten bevatten. Nu is bekend dat er ongeveer 600.000 planten zijn op de aarde. Volgens de Bijbel gaf Adam namen aan de dieren en Eva aan de bloemen. (Genesis 2:) De tuinen van Salomo in het dal Tyropon waren ook zeer bekend, dezen waren vermoedelijk naar Perzisch/Egyptisch voorbeeld aangelegd. Bij hen was de tuinaanleg al belangrijk, er werden bij de woonhuizen al vruchtbomen gezet en bloemperken in de zogenaamde paradijzen waarin wild en zomerhuisjes voorkwamen. Onze West-Europese paradijsnamen zijn afgeleid uit bijbels kerkelijk paradisus, dat weer zijn oorsprong had in een Perzisch woord voor veranda, vergelijk Zendavestisch pairidaeza, omheining. Bijbelse Vruchtbomen. Aan hun vruchten zult gij ze kennen. (Matthesu) De vruchten en opbrengsten van het veld in het Beloofde Land mochten door elke passerende reiziger gebruikt worden om er zich mee te verfrissen en te versterken. Voor de verdere reis mocht er niets mee genomen worden. (Deuteronum23: 24) De Heer at dan ook wat de natuur hem aanbood. (Mattheus 12:1, 21:19) Vruchtbomen werden zeer gewaardeerd en bij de wet van Mozes beschermd. Bij een belegering mochten de Israëlieten dan ook geen vruchtbomen omhouwen om die bij de aanval te gebruiken. Wat in zo' n tijd in een paar uur geveld werd moest later met node gemist worden. (Deuteronium 20:20) Die beschermende hand van deze wet is de laatste eeuwen in dit land met node gemist. Door de vele veroveraars is er gehakt, geroofd, meest zonder herbouw, wat tot veel onvruchtbaar land geleid heeft. Op sommige plaatsen wordt er echter gesproken over de 'bijl aan de wortels van de vruchtbomen te leggen '. (Lucas 3:9) Mogelijk meer gebruikt in de betekenis van: 'we geven je nog een kans'. De 3 edele vruchten: Druiven, Vijgen en Olijven. Vitis vinifera, L. (wijn producerend) Vitis is een naam die afgeleid is van het Keltische woord gwyd, uitgesproken vid: beste van heesters. Vitis is verwant met vis: kracht, omdat de scheut krachtig groeit, of dat de stekken snel wortelen. Of omdat uit zijn druiven gewonnen drank veel kracht verleent. Ook wordt het woord vitis met vincere: binden, in verband gebracht omdat ze zich om palen of andere gewassen wikkelt of gebonden wordt of naar de buigzaamheid van zijn twijgen. Vitis heeft als basis vi: draaien, twisten, zie Viscum. Voor de oorsprong van het woord wijn moeten we uitkijken naar talen buiten de Indo-Germaanse talen, waarschijnlijk naar de bron van de druif en naar een Kaukasische taal in de regionen van Armenië en het oude Khaldiasche koninkrijk Urartu. Bij uitbreiding van die stammen naar de beneden Eufraat en woestijnen en paradijzen van het zuidwesten is de plant meegekomen. 4000 v. Chr. teelde men de druif in Babylonië, Syrië en Palestina en 2700 v. Chr. in Egypte. Via het Hebreeuwse woord jain of jajin, Ethiopisch en Arabisch wain en verwante Semitische woorden, kwam over Grieks woinom dat verbonden is met oine: de druif en oinos: wijn, Germaans winam en zo werd het Engelse win geboren en gevormd tot wine, onze wijn en Duits Wein. Volgens de mythologie kwam de wijn met Dionysos, die ook wel Bacchus werd genoemd, mee die ontdekt was op de Indische berg Nyza. In Egypte zou Osiris de mensen de teelt geleerd hebben en was daar al in de tijd van de piramidebouw, men onderscheidde vele soorten naar smaak en kleur en gebruikten wijn bij alle gelegenheden. In de Bijbel wordt Noach als de eerste mens aangewezen die een wijngaard plantte. In Kreta was dit Saturnus. Uit Bock. Noach met zijn zoons. Lentefeesten. Ook werden er te Delphi en Attica lentefeesten gevierd waarbij dansende, zingende en fluit spelende priesters Semele, een van de vele belichamingen van de oermoeder, aanriepen. Ze smeekten haar de jonge Dionysos uit een aardheuvel voor de dag te laten komen. Het feest had zijn oorsprong in een oud Kanaanitische rite, waarbij adoranten moesten huppelen en hinken. Het woord daarvoor was Pesach. De Joden noemen een van hun feesten nog bij die naam. (Pesach of Pashah, beter Pessach en volledig Chag Happessach, het Hebreeuwse woord voor verschoningsfeest) Of er ook een oud voorjaarsfeest aan ten grondslag ligt? De Pentateuch beveelt dat het feest met de eerste volle maan van het voorjaar, zeven dagen lang van de avond van de 14de tot aan de avond van de 21ste Abib (naar de Babylonische uittocht Nissan genoemd) gevierd wordt. Bijbel. In de Bijbel zijn er meer dan 200 vermeldingen naar de wijnstok. Wijn alleen al wordt een 140 maal vermeld. In dit waterarme land was wijn dan ook een algemene drank en de oogst dan ook een tijd van vreugde en feesten. (Richteren 21: 20) Iedereen leefde dan ook onder zijn eigen wijnstok en vijgenboom. (Deuteronomium 8: 8, 1 Koningen 4: 25 en Zacharias 2: 10) De wijnstok werd dan ook met alle zorgen omgeven. De voornaamste zorg was de rank die niet als de vijgenboom vrucht geeft van het oude hout, maar van de nieuwe loten. Voor een goede vruchtzetting en een oogst gespreid over een groot deel van het jaar moet dit weelderig groeiend gewas dan ook goed gesnoeid worden, naar het goede vruchthout. (Johannes 15: 1) De waterloten of dieven worden uitgeworpen of weggesnoeid en hebben alleen nog maar nut om in de oven te worden geworpen. Door het snoeien wordt de oogstmaand bepaald. Nu is die in de maanden september/oktober. Volgens Concordantie was Thammoez, juni/juli, de maand van de vroege wijnoogst en Boel, oktober/november de maand van de late wijnoogst. Brochard vermeldt de manieren van snoeien, zodat vanaf de dag van St. Johan de Doper tot aan St. Maarten druiven in het Heilige Land te koop werden aangeboden. Voor het snoeien gebruikten ze snoeimessen. (Jesaja 2: 4) Het klimaat en de grond van Israël waren dan ook uitermate geschikt voor deze teelt en het land was beroemd om zijn rijke opbrengsten. De trossen van Egypte waren dan ook blijkbaar kleiner, Numeri 13: 23, als we de verbazing van de verspieders hierover lezen. Om zulke grote trossen aan een stok te moeten dragen lijkt wat overdreven. Toch zijn er soorten die enorme trossen kunnen produceren. Anderson: 'er is een vorm die bekend staat als de Syrische witte. Deze variëteit zou zeer oud zijn en heeft de reputatie om normaal al trossen te produceren van 10 pond en van 20 zijn er gezien op de tuinbouwshows te Londen. Loudon bericht dat ze trossen produceert van 40 pond in goed bewaterd land van Syrië. Een tros van meer dan 10 pond zou bijna een el lang zijn, 68, 8cm. (J. Eadie) De ware wijnstok, Johannes 1: 6, groeide blijkbaar niet alleen in de wijngaard, maar ook als op zichzelf staande bomen. (Ezechiel) 17: 1/6, Psalm 80: 9) Vermoedelijk is in deze vergelijking het beeld Israël genomen naar een wijnstok die al klimmend een boom heeft overwonnen, hem overleefde om daarna als zelfstandige boom verder te groeien. J. Eadie vermeldt dat er toch vrij groeiende wijnstokken gevonden zijn en er zou er een gevonden zijn aan de voet van de zuidelijke helling van de Libanon die 9m hoog was met een stamdoorsnede van 40cm en schaduw gaf van 15m in de lengte en breedte. Ook de reusachtige gouden wijnstok die de ingang van het heiligdom in Jezus tijd overschaduwde, was een beeld van een vrij groeiende wijnstok. Wanneer er iemand goud aan de tempel schonk, werd er een blad, tros of druif van gemaakt. Op die manier werd die wijnstok van onschatbare waarde. (O. Dapper) De wijnstok was ook zeer belangrijk voor de economie van het land en werd dan ook geregeld op oude munten afgebeeld. Wijn maken is een van de oudste kunsten van de mensheid. In de bijbel wordt dit het eerst vermeld door Noach, rond 2347 v. Chr. en aan hem wordt de uitvinding toegeschreven. De meeste wijn komt van druiven, in Hooglied 8: 2 lezen we dat er een wijn van de granaatappel gemaakt was. De sterke drank, Hebreeuws shaychar, die genoemd wordt met of in contrast met wijn zou het product kunnen zijn van de palmboom, Phoenix dactylifera. De oogst had plaats in september en ging vergezeld van grote blijdschap en festiviteiten. De grote manden vol sappige druiven werden naar speciale wijnpersen gebracht, yekev en gitot, Jeremia 5: 2, Matthes 21: 33. De verse druiven werden in het bovenste vat gestort, Hebreeuws voor wijnvat is begat. Een zekere hoeveelheid sap loopt van naturen uit in het lagere vat vanwege het gewicht van de druiven op elkaar. Dit was het sap van de rijpste en zachtste druiven, dit werd verzameld en afzonderlijk gehouden van het later uitgeperste sap. Het is de zoete wijn, tirosh, de nieuwe wijn, ahsis of eerste wijn van Hosea 4: 11, Amos 9: 13 en Handelingen 2: 13. Daarna begon het persen door treden van meerdere personen met de blote voeten op de druiven. Ze moedigden elkaar luid aan, Jesaja 16: 9-10, Jeremia 25: 30 en 48: 33. Bij dit proces worden de voeten en onderste kleren rood geverfd, dat zien we al in Genesis 49: 11 en Jesaja 63: 2-3. Het uitgeperste sap vloeit in het laagste vat waarna het in verschillende vaten wordt verzameld. Soms werd het in ongefermenteerde staat bewaard en gedronken als most, druivensap, meestal gefermenteerd door het wijnferment, Saccharomyces ellipsoideus. Wijn die een tijdje gestaan heeft krijgt bezinksel, Jesaja 25: 6 waarvan het gezuiverd moet worden, Jesaja 25: 6. Ongefermenteerde wijn of most werd in bottels opgeslagen en in de aarde begraven. Wijn was een gewoon en dagelijkse gastvrijheid, Genesis 14: 8, als op huwelijksfeesten, Johannes 2: 1-11. De eerste veldvruchten van het land, Leviticus 23: 13 en vele tempeloffers, Numeri 15: 5 Het behoorde tot de tienden die aan de Heer geofferd werden met alle andere eerste vruchten, Deuteronomium 18: 4 en Exodus 22: 29. Veel wordt er in de Bijbel gesproken over wijn en most, wijn was ook gewoon in die tijd, Genesis 11: 2. Ze gebruikten verschillende soorten waarvan de rode het meest gebruikt werd, Spreuken 23: 31, Jesaja 27: 2, Openbaringen 14: 20. Wijn die gemengd was met verschillende specerijen werd op grote feesten gebruikt, Spreuken 9: 2 en verwijzend naar Jesaja 65: 11, zullen de drinkoffers bedoeld zijn als een wijn die scherper is door toevoeging van mirre of harsen of met veel alcohol. De dronkaard is dan ook beschreven als een die gemengde wijn zoekt, Spreuken 23: 30. Azijn wordt het als er lucht bij wijn in het vat komt waardoor de alcohol in azijnzuur omgezet wordt, wijnazijn. Azijn wordt ook wel vertaald als wijn. Ruth 2: 14 'zei Boaz tot haar: Kom hierheen en eet van het brood en doop uw brood in de azijn.' Psalm 69: 22' 'en lieten mij in mijn dorst azijn drinken.' Spreuken 10: 26 'wat azijn is voor de tanden en wat rook is voor de ogen, dat is de luiaard voor wie hem zenden.' Spreuken 25: 20 'als iemand die een kleed uittrekt, op een koude dag, als azijn op loog, is wie liedjes zingt bij een treurig hart. Mattheus 27: 34 en 48 'en zij gaven Hem wijn, vermengd met gal, te drinken. 'En terstond liep een van hen toe en nam een spons, drenkte die met zuren wijn, stak ze op een riet en gaf Hem te drinken.' Marcus 15: 36 'en iemand liep toe, drenkte een spons met zuren wijn, stak ze op een riet en gaf Hem te drinken. Lucas 23: 36 'ook de soldaten kwamen naderbij om Hem te bespotten en brachten Hem zure wijn. Johannes 19: 29-30 'er stond een kruik vol zuren wijn, zij staken dan een spons, gedrenkt met zuren wijn, op een hysopstengel en brachten die aan zijn mond.' Toen Jezus dan de zuren wijn genomen had, zei Hij: Het is volbracht! Het woord dat als azijn vertaald wordt in het O. T. is het Hebreeuwse woord chomets. Deze drank bevatte wijn of een andere sterke drank die zuur geworden was. Dat werd soms kunstmatig gedaan door wat gerst bij de wijn te voegen zodat het geschikt bleef voor fermentatie. Dat het vrij zuur was blijkt uit de aangehaalde passages en dat het een verdovende drank blijkt kan je halen uit de Psalm. Het werd toch ook gebruikt door arbeiders als we zien bij Ruth. Vrij gelijk met de chomets of ch'etz van de Joden was de acetum of posca van de Romeinen. Dit was een dunne, zure wijn die populair was bij de soldaten en dat werd Jezus aangeboden aan het kruis. De namen van de wijnstok in de Bijbel: 1)De wijnstok, gephen of gefen. (Micha 4:3, Numeri 13:23) 2)De tros, enav of aծavim. 3)De wijn, yayin. (Genesis 11:2) 4)De wijngaard, kerem. Zo ook in plaatsnamen als Abel Keramim. (Abel is Veld) 5)De druivenverzamelaar, mashkeh. 6)De bloem van de wijn, naar de overvloed in die streek, sorek, soreh of shoreh, (Richteren 16: 4) (Moldenke, Concordantie)

Wilde druif . Jeremia 2: 21 'ik echter had u geplant als een edele druif, een volkomen zuiver zaad, toch hoe zijt gij veranderd in wilde ranken van een vreemde wingerd. Mogelijk werd hier gedoeld op de =Vitis orientalis, Boiss. (Oosters) Dit is een meer struikvormige en soms klimmende, maar geen hechtranken bezittende wijnstok. De bladeren zijn veel dieper ingesneden dan de gekweekte en meest in aantallen van 3 op een stengel. De kleine, zwarte bessen zijn niet eetbaar. De naam hier gebruikt is Gefen nachriyah. (Waeker) De rebelse Israliet, de degeneratie van de wijnstok Isral, zou de degeneratie van de wijnstok zijn. Ook vergeleken met Genesis 40: 10 'Aan de wijnstok waren 3 ranken.' Ezechiel 15: 'Onder het geboomte van het woud, het hout van de wijnstok.' Christelijk. Naar de vele verwijzingen, parabels en als zinnebeeld van het hele volk werd de wijnstok als zodanig door de Christelijke kerk aangenomen. In de christelijke iconografie is een tros druiven het symbool van het Laatste Avondmaal en daarmee van het bloed van Jezus Christus. Soms is de wijngaard een zinnebeeld van Christus, de wijnranken en ook de wijngaard zijn een zinnebeeld van het volk. Kruis en levensboom worden vaak als wijnstok voorgesteld. De wijn is een symbool van droefheid en gramschap Gods, Apocriefe 14;10, 19;15. Ficus carica, L. (uit Cari, west Anatoli. Turkije waar veel vijgen geteeld werden) De naam vijg zou afgeleid zijn van Ficus, die weer afgeleid zou zijn van de Hebreeuwse naam fag en heeft in vrijwel alle Europese talen dezelfde naam. Vijg in de Bijbel: In de Bijbel komt de vijg een 57 maal voor. Het beeld van de goede en slechte vijgen in Jeremia 8: 13, 29: 17, zou kunnen bewijzen dat de vijg, net als de druif en de olijf, tot de edele vruchten gerekend mag worden en daarom als zinnebeeld van ware godsvrucht gebruikt werd. Het bederven van de vijgenbomen is dan ook een van de eerste oordelen waar God mee dreigt. In Lucas 13: 6 lezen we dat een zeker man een vijgenboom in de wijngaard plantte. Dit planten is zeker een vergissing, volgens Deuteronomium 22: 9 is het verboden de wijngaard met tweeërlei te bezaaien. 'En het was al het derde jaar en geen vijg werd er gezien.'ok bij deze tekst kan de wet van Mozes aangehaald worden die de eerste drie jaren als onrein beschouwde en dus mocht er niet geplukt worden. Het vierde jaar was pas het jaar van de eerste oogst. Het is een gebod die ingesteld werd voor de eerste beplantingen in het land Kanaän en volgende jaren gebruikelijk. Vermoedelijk een soort cultuurmaatregel die de bomen zo sterker maakt zodat ze in de toekomst meer en betere vruchten zou leveren. Mogelijk wordt hier gedoeld op de jaren na de eerste drie jaren. Het is een kleine en stijve boom met een typische parapluachtige vorm. De Hebreeuwse naam teenah of t'ynah betekent dan ook uitspreiden, een verwijzing naar zijn vorm als schaduwboom. Zo werd Nathanal gezien al zittende in de schaduw van de vijgenboom wat het Joodse idee was van vrede en rust, het symbool van voorspoed, 1 Koningen 4: 25. De vijg draagt een groot gedeelte van het jaar vrucht. In tijd van 10 maanden plukt men driemaal een oogst. Eerst de grote vijgen die op de bladeren vooruitlopen, dan in de zomer de eigenlijke oogst, waarvan de vruchten wel tot vijgenkoeken samengeperst worden, vervolgens nog een napluk. De vrucht is niet zoals bij onze fruitsoorten gemakkelijk te zien, de vruchten groeien op de jonge takken en worden bedekt door de grote bladeren. Vooral bij de tweede of grote oogst moeten ze gezocht worden, Lucas 13: 6. Genesis 3: 7, Numeri 13: 23, Deuteronium 13: 23, Richteren 1: 10-11, 1 Samul 25: 18, 30: 12, 1 Koningen 4: 25, 2 Koningen 18: 31, 20: 7, 1 Kronieken 12: 40, Psalm 105: 33, Spreuken 27: 18, Hooglied 2: 13, Jesaja 28: 4, 36: 16, 38: 21, Jeremia 5: 17, 8: 13, 24: 1-8, Hosea 2: 12, 9: 10, Joel 1: 7 en 12, Amos 4: 9, 8: 1-2, Micha 4: 4, Nahum 3: 12, Habakuk 3: 17, Haggai 2: 19, Zacharias 3: 10, Mattheus 21: 1 en 19-21, 24: 32, Marcus 11: 13 3n 20, Lucas, 6: 44, 13: 6-9, 19: 29, Johannes 1: 48 en 50, Jacobus 3: 12, Openbaringen 6: 13. Namen van de vijg in de Bijbel: 1)Pag, Fag of Pageha, de groene vijg die 's winters aan de boom blijft zitten. (Hooglied 2: 13) De Bethpage die in het N. T genoemd wordt is waarschijnlijk een naam voor een zonloos ravijn bij Jeruzalem. 2)Teenah, teenim, tաynah, meervoud van teenah, is de naam van vijg als vrucht. (Deuteronium 8: 8, Jeremia 8: 13) Volgens Moldenke ook zo genoemd in Genesis 3:7 ) De Arabische naam is Tin. (De Griekse vertaling betekent een beveiligde plaats in Syracusa in Sicili, en zo zonder twijfel genoemd omdat de vijg daar groeit) 3)Bikkoerah, Bikkurah of Bikurah, literair 'een die wacht' de vroege vijg. (Hosea 1: 10) 4)Debelah, dնelet of d'elim, een koek van gedroogde vijgen. (1 Samuel 25: 18, 2 Koningen 20: 7)

Vijgenblad: Bijbel. Het vijgenblad zou voorkomen in Genesis 3: 7. Het blad komt dan in een periode van 2500 jaar echter niet meer voor. De Geneva Bible (1500) maakt de vers; 'Ze naaiden vijgenbladen tezamen en maakten er van breeches van' (broeken) en zo is het bekend geworden als Breeches Bible. (Broeken Bijbel) Vele autoriteiten nemen aan dat de vijg en vooral Ficus sycomore (moerbei-vijg) gebruikt werd om de schaamte te bedekken omdat het bladeren heeft die daar groot genoeg voor zijn. De vijg werd wel gelijkgesteld met de boom des levens en ook wel paradijsappel genoemd. van Beverwijck: ' Onder al het ooft zijn de vijgen altijd in grote achting geweest en dat om haar liefelijke smaak als omdat zij van beter sap zijn als andere vruchten..... En Bacon, kanselier van Engeland stelt die in 4 Hist. nat. 11 boven alle vruchten die de natuur voortbrengt zodat hij gemakkelijk de mening van de oudvaders Irenaeus en Tertullianus zou kunnen toestaan die de vijg gehouden hebben voor de vrucht die onze eerste voorouders in de lusthof verboden was. En daarom zouden de Indiaanse vijgen die van Brochard genoemd wel paradijs appelen mogen heten... (zie Musa) Ik weet niet (zegt Bacon) of hun mening gegrond was op enige plaatsen van de oude rabbijnen of dat zij naar de dubbele betekenis van het Griek woord Sycos keken waarmee niet alleen de vrucht, maar ook de vrouwelijkheid genoemd wordt en willen zeggen dat het de vrouw was geweest die tot het overtreden van Gods gebod haar man gebracht had.' Dus was de vijg volgens de ouden, onder de vruchten die ze kenden, het meest in aanmerking komend als een verleidelijke vrucht. Zie Ficus religiosa (geheiligd), de Indische vijgenboom, die door sommigen Upasthapatra geheten is: dat is blad van het teellid, een zinspeling op het gebruik dat Adam en Eva er van maakten. De vijg voldoet echter lang niet aan de tekst zoals we via diverse passages in de Bijbel mogen veronderstellen dat ze er ongeveer uit zal zien. Vijg als naam is mogelijk, net als de appel, een meer algemene omschrijving van een vrucht geweest. De Egyptische vijg bijvoorbeeld is de vrucht van Ceraotonia siliqua. Zie verder Malus en Musa. Ficus sycomorus L. (vijg en moerbei) de sycomore of Egyptische vijgenboom.

Bijbelse planten, dieren (2)

Uit nl.123rf.com

Vorm: Bijbel. Als boom wordt die groter dan de vijg, 12 15m, met soms een zeer dikke stam en een grote, wijde en slappe kroon. De dikke grote stam verdeelt zich meestal niet ver boven de grond in 5 6 dikke takken, een ideale plaats voor Zacheus. Geeft goed schaduw en is geschikt als laanboom en langs de wegen. De sycomore geeft 2 3cm grote en geelachtige vruchten die in grote overvloed en in een groot gedeelte van het jaar aan de boom komen. De zoete vrucht is traditioneel meer een vrucht voor de armen geweest, een vergelijking die Amos ook gebruikte. Het gewas werd in Israël al vroeg geteeld, 1 Koningen 10: 27. De boom groeit meer in vlaktes als die van Jericho, dan in het heuvelland, (2 Kronieken 1: 15) vermoedelijk de reden dat deze boom in Isral niet zo bekend is geweest. De dikke hartvormige bladeren lijken echter weer meer op die van de moerbei. In koude tijden laat het soms het blad vallen en kan dan ook minder tegen de vorst dan de vijg. (Psalm 48: 47) 1 Koningen 10: 27 'En de koning maakte het zilver in Jeruzalem overvloedig als stenen, en de ceders als moerbeivijgen die in menigte in de Laagte groeien.' 1 Kronieken 27: 28 'over de olijfbomen en de moerbeivijgenbomen'. 2 Kronieken 9: 27 'de ceders als moerbeivijgen.' Psalm 78: 47 'hij verdierf hun wijnstok door de hagel, en hun moerbeivijgenbomen door de ijzel.' Dus een belangrijke vrucht als men bang is voor ijzel. Jesaja 9: 10 'wilde vijgenbomen zijn geveld, maar ceders zetten wij daarvoor in plaats.' Amos 7: 14 'ik ben een veehouder en kweker van moerbeivijgen.' Het is een gebruik voor de kwekers van de moerbeivijg dat drie of vier dagen voor het plukken, als de vrucht een 3cm lang is, om een deel van het centrum af te schrapen of een gaatje in te maken met de vingernagel of een scherp instrument. Zonder deze verwonding geeft de vrucht een hoeveelheid waterig sap en zal niet rijpen. Amos was wel bekend met dit gebruik en zo was hij meer een 'bewerker' van de moerbeivijg en geen verzamelaar of plukker. Lucas 19: 4 'En hij liep hard vooruit en klom in een wilden vijgenboom om Hem te zien, want Hij zou daar langs komen.'. De sycomore 's komen ook elders bij Shakespeare voor als bomen wiens schaduw door droefgeestige verliefden gezocht worden. In Engeland komt zo de naam wilde vijgenboom voor Acer pseudoplatanus, sycamore. Volgens de traditie klom Zacheus in de wilde vijgenboom (Ficus sycamorus) om de Heer te zien. Bij de mystieke spelen van de middeleeuwen ontbrak ten ene male die boom in Engeland waardoor de esdoorn als vervanger optrad. Vandaar dat de boom nu algemeen bekend is als sycamore. Boom des levens. Het hout van deze boom is licht en poreus, maar toch zeer duurzaam en in Egypte werd het gebruikt om er mummiekisten van te maken. In de Bijbel verwijst Amos 7:14 naar de vrucht van de sycamore in meer bedenkelijke termen. Zo ook Jeremia 24:2, waar gealludeerd wordt naar het oude gebruik in de Kananietische religie om een tak van de sycamore in de tempels van de Godinnen door te geven als een soort communie, opdat de aanwezigen het vlees en het levenssap van de Godin zouden delen. De vrucht zou een licht hallucinogeen effect hebben en tevens een afrodisiacum zijn. Blijkbaar volgden daarop seksuele rituelen. 'kennis van Goed en Kwaad,' zoals in de latere Hebreeuwse mythe van de 'zondeval' werd aangegeven, zou erdoor worden verscherpt, en de 'appel' van deze boom der kennis die door de slang aan Eva werd aangewezen, zou een sycomore vrucht zijn. En de 'heilige tak' die in de tempel werd rondgegeven, zoals door Ezechiel werd beschreven, bevatte mogelijk dezelfde vrucht.

Feniciers

Acacia. Acacia is de naam van meerdere stekelige bomen en struiken. In de oudheid werd echter voornamelijk gedoeld op Acacia nilotica (L.) Delile subsp. nilotica (van de Nijl) (Acacia vera) (de echte). Het is Dioscorides akakia en Plinius acacia. Het woord is afgeleid van het Grieks voor stekel: axe (Latijn acer, acus en acutus) waarbij in het Grieks een verdubbeling van het woord optreedt om het begrip te versterken. De Arabische naam voor deze boom is sant of sunt, evenals voor Acacia laeta R.Br. (vrolijk van kleur, of Laeta, of de tweede echtgenoot van keizer Gratianus van het W. Romeinse rijk) Deze laatste is meer een struik die 4-10m hoog wordt. Zijn bloemen zijn geel tot crème wit en komen op het eind van de regentijd in Afrika en Midden Oosten. Deze doornachtige Acacia van het Arabische schiereiland, de sunt van Egypte, is verwant aan de suttumboom (sittim) en de senna. Prosper Alpinus betuigt dat de Acacia in Egypte zeer ver van de zee groeit en daar sant genoemd wordt. Bijbel. Exodus 25: 5, 10, 13, 23, 28, shittim hout, 'zij moeten dan een ark van shittimhout maken.' Exodus 26: 15-16, 26, 32 en 37, 'gij zult de planken voor het tabernakel maken van shittimhout', Exodus 27: 1 en 6, 'gij zult het altaar van shittimhout maken, vijf el lang en vijf el breed, zodat het altaar vierkant is, en drie el hoog.' Gij zult draagstokken voor het altaar maken, draagstokken van shittimhout en die met koper overtrekken'. Exodus 30: 1 en 5. Gij zult een altaar, een offerplaats voor reukwerk, maken; van shittimhout zult gij het maken.' Gij zult dan de draagstokken van shittimhout maken en ze overtrekken met goud.' Exodus 35: 7 en 24. 'Rood geverfde ramsvellen, tachasvellen, shittimhout' en ieder die shittimhout voor al het werk ten behoeve van de dienst in zijn bezit had, bracht dit.' Exodus 37: 1, 4, 10, 15, 25, en 28. Bezaleel maakte de ark van shittimhout, 'hij maakte draagstokken van shittimhout en overtrok die met goud. Hij maakte de tafel van shittimhout, twee el lang, een el breed en anderhalve el hoog. hij overtrok die met louter goud. 'Hij maakte de draagstokken van shittimhout en overtrok ze met goud'. .Hij maakte een reukofferaltaar van shittimhout.' En hij maakte draagstokken van shittimhout en overtrok ze met goud.' Exodus 38: 1 en 6, 'Hij maakte het brandofferaltaar van shittimhout. ' hij maakte de draagstokken van shittimhout en overtrok ze met koper.' Numeri 25: 1; Terwijl Israël in Sittim verbleef, begon het volk ontucht te plegen met de dochters van Moab. Numeri 33: 49; zij legerden zich langs den Jordaan van Beth-Jesimoth af tot Abel-Sittim toe in de velden van Moab. Deuteronomium 10: 3; ' En ik maakte een ark van shittimhout'. Jozua 2: 1, 'Jozua, de zoon van Nun, zond van Sittim heimelijk twee verspieders uit.' Jozua 3: 1, 'Toen stond Jozua des morgens vroeg op, en hij en al de Israëlieten braken op van Sittim en kwamen tot aan den Jordaan'. Jesaja 41: 19, 'ik zal in de woestijn ceder, shittim, mirt en olijfwilg zetten; Ik zal in de wildernis cipres naast plataan en dennenboom planten.' 3: 18 'te dien dage zal het geschieden, dat de bergen van jongen wijn zullen druipen en de heuvelen van melk zullen vloeien en alle beken van Juda van water zullen stromen; een bron zal ontspringen uit het huis des Heren en zal het dal van Sittim drenken, Egypte zal tot een woestenij worden.' Micha 6:5 'mijn volk, gedenk toch wat Balak, de koning van Moab, beraamde en wat Bileam, de zoon van Beor, hem antwoordde – van Sittim tot Gilgal.' Maerlant, 'setim, is voorwaar bekend als een boom van de Oriënt die hoog wordt en hard groeit en niet licht en door geen nood het hout laat bederven, ook is het van zulk geweld dat het niet verrotten mag, deze vindt men nog tot op deze dag. De ark die zoveel dieren en van zoveel soorten in de luwte hield en nog staat in haar geweld op de bergen van Armenië was gemaakt, horen wij van luiden, van sittim, aldus is het gedicht. Zijn hout is wit en licht. Mozes ark, zoals wij lezen, was ook gemaakt van deze en in Salomons tempel vooral waren hiervan vele dingen.' De Arabische naam voor alle twee soorten is seijal. De soortnaam van Acacia seyal is ontleend van het Arabische woord seyal wat een stortvloed betekent, naar zijn vorm in de wadies waar de gestadige stromen vloeien in het regenseizoen. Het Griekse woord voor shittah betekent hout dat niet gemakkelijk rot. De Egyptische naam is sant of santh. Mogelijk is dit woord afgeleid van Egyptisch sh-n-s-t. Velen denken dat de Hebreeuwse naam van dit Egyptische woord is afgeleid. Naar het voorkomen van meervoudsvorm zijn er velen van mening dat het gebruikt wordt omdat de boom zelden alleen groeit. De Hebreeuwse naam is shittim, wat meervoud is van shittah of sjittah. In enkelvoud komt het woord maar eenmaal voor in de Bijbel. (Jesaja 41:19) de meervoud vorm shittim, als hout, een twintig keer, altijd in verband met de ark. Shittim is zonder twijfel een Acacia soort waarvan er drie gevonden worden in de Bijbelse landen. De meeste autoriteiten zijn van mening dat Acacia seyal en Acacia tortilis de meest waarschijnlijke soorten zijn die in deze verwijzingen het enige hout van die lengte konden leveren. Ze kunnen bloeien in zeer droge situaties waar geen andere boom het uithoudt. Acacia tortilis is de grootste en gewoonste vorm in de Arabische desert waar de Israëlieten veertig jaar verbleven. Het is vooral gewoon op de Sinaï. De tegenwoordige Arabische nomaden verzamelen zijn hout die ze voor vuur gebruiken, verzamelen het blad en bloem als veevoer. Het hout is zeer hard, dichte nerven en duurzaam, oranje/bruin van kleur en wordt nog zeer gewaardeerd om er meubels van te maken. In gunstige omstandigheden bereikt de boom een hoogte van 6m tot 8m, in de desert meestal struikachtig en dooreen groeiend. Zijn takken zijn gewapend met sterke witte dorens die in paren staan. De bast wordt gebruikt om leer te looien. Abel-(=veld) shittim of abel has ahittim (Numeri 33:49) is dan een weide (of vochtige plaats) van Acacia' s. Ze groeien niet in noordelijk Israël en komen dan ook vrijwel alleen voor in de oudere boeken, wat erop wijst dat ze vanuit Egypte, het verblijf in de Sina bekend waren. Er is een vallei aan de westzijde van de Dode Zee, de wadi van Seyal, waarvan gezegd wordt dat die zijn naam te danken heeft aan de aanwezigheid van een paar acacia's daar. Zuidwaarts van de Dode Zee groeien ze in overvloed. Jesaja 41:19 ҉ 'ikk zal in de woestijn ceder, acacia, mirt en olijfwilg zetten. Ik zal in de wildernis cipres naast plataan en dennenboom plantenӮ In dit bijbeldeel is er sprake van enige verwarring, want de Acacia is op zich al een plant van de woestijn en hoeft dan ook niet geplant te worden. Mogelijk is, in deze vergelijking, dat planten van verschillende grondsoorten naast elkaar gezet worden om de almacht van de Heer aan te tonen. De eerste serie kan gezien worden als planten van de woeste gronden, waarbij met de naam Ceder wel een jeneverbes bedoeld wordt, een plant van de barre rotsgronden. De olijfwilg is een plant van de zoute gronden, de mirt groeit in de maquis op woeste gronden. De anderen zijn planten van bergbossen. De plataan is dan de enige die niet past, maar is mogelijk een boomsoort die samen met de andere twee op Libanon groeit. Sin betekent woestijn. Sin is een woestijn, Numeri 13:21, Exodus 16:1, Tsin of Sina, verkort tot Sina, Jozua15: 3 en de berg Sina wordt voor Sina gelijkgesteld, Judith 5:14. Hieruit zouden we kunnen opmaken dat de steenrots Գin of sinaՠgenoemd en de woestijn naar die rots Sinaՠgenoemd is, waar de Acacia groeit, de sun van Egypte, de sant of sunt van de Arabieren. Dus zou de boom ook hiernaar genoemd kunnen zijn. Sin stond ook bekend als godheid (Rosengarten): ҂abyloni was het middelpunt geworden van een religieuze cultus van gesystematiseerde toverij, gebaseerd op kosmische magie, waarin de godheid Sin vereerd werd, de aloude genezer god van de maan, waarvan men geloofde dat hij de groei van geneeskrachtige planten bestuurde. Deze plantendelen werden in het maanlicht geoogst. Dan werden ook de magisch genezende dranken klaargemaaktӠ. (Zie Amanita, de soma) Opvallend is ook de tekst in Richteren 9:8-15 waar de bomen een koning over hen willen aanstellen. Tenslotte besluiten ze dat dit een Ԥoornbosՠmoet zijn. De doornbos stemt toe en nodigt alle bomen onder zijn schaduw uit. Een nog al vreemde passage waar een olijf en vijg, zeer nuttige planten, in de schaduw van de doren willen staan. Brandend Braambos. Exodus 3, 2, Ԅaar verscheen hem de Engel des Heer als een vuurvlam midden uit een braamstruik. Hij keek toe, en zie, de braamstruik stond in brand, maar werd niet verteerd. Mozes nu dacht; Laat ik toch dat wondere verschijnsel gaan bezien, waarom de braamstruik niet verbrandt. Toen de Heer zag, dat hij het ging bezien, riep God hem uit de bramenstruik toe, Mozes, Mozes! En hij antwoordde; Hier ben ik. Daarop zei Hij, Kom niet dichterbij: doe uw schoenen van uw voeten, want de plaats, waarop gij staat, is heilige grondծ Er is veel verdeeldheid over deze regels. Er zijn er natuurlijk die geloven dat het om een bovennatuurlijk geval gaat en daarom een echt wonder is. Andere die denken dat er een natuurlijke verklaring voor moet zijn denken dat de bos die brandde en niet verteerde de gasplant of fraxinella moet zijn, Dictamnus albus. Dit is een sterk groeiende plant van een meter hoog met geveerde bladeren en trossen met purperen bloemen. De hele plant is bedekt met oliepuntjes, een olie die zo vluchtig is dat het verdampt bij de plant en een klein vonkje zal de plant al in vuur zetten. Dat duurt maar even. Andere menen dat de bedoelde plant Acacia seyal is. De Hebreeuwse naam voor die plant is seneh of sծeh. (Grieks Baros, wat een prikkelige struik betekent) Een naam die maar eenmaal gebruikt wordt en als prikkelende struik vertaald is. Deze prikkelende struik groeit in de wildernis van Sin of Seneh. Het is waarschijnlijk dat die daar algemeen is en zijn naam dankt aan die wildernis of omgekeerd. De meest logische verklaring schijnt die van Smith te zijn die veronderstelt dat de ԕvuurvlamՕ de rood bloeiende mistletoe is, Loranthus acacia, die veel op deze bomen, vooral op Acacia farnesiana en Acacia seyal, parasiteren. Als de mistletoe volop in bloei staat geeft de struik het idee van een vlam vanwege zijn helder rode kleur die zeer opvalt tegen het groene blad en de gele bloemen van de gastplant. Het was dan niet de bos dat brandde; de vlam werd vertegenwoordigd door de mistletoe die de struik bedekte. De rode bloem is gloeiend en had alleen het licht van Jehova nodig om die het aanzien van echt vuur te geven. Die heldere kleuren kunnen in de zon oplichten en zouden zo de plant een vlammende aanblik verschaffen, een effect dat verstevigd wordt door de brandende zon en de droge gronden die voor een gunstige achtergrond zorgen.

Acorus calamus, L. Het inlandse Latijnse woord Calamus wordt ook in het Grieks gevonden als kalamos dat riet betekent en in Sanskriet kalama dat ook riet betekent en pen zoals ook een soort rijst heet, geeft een sterke aanwijzing dat het woord ouder is dan in alle drie talen en bewaard wordt in hun moedertaal, de Proto-Indo Europeaan. Het Arabische woord qalam dat pen betekent is waarschijnlijk ook ontleend aan een van deze talen of van het Indo/Europees zelf. De herbaristen noemen het Acorus calamus, L. Acorus is een oude naam, mogelijk van het Griekse a: niet of zonder, en kore: de pupil van het oog, als een verwijzing naar zijn medische kwaliteiten. Het kan zijn dat de plant genoemd is naar de appetijt verwekkende wortel, dan van akoras, a: niet, en koras: verzadiging. Deze algemeen voorkomende plant is in Nederland niet inheems. Volgens Dioscorides, Theophrastus en Plinius groeit άχορον (akoron) Kalamos aromaticus in Indiaծ Maerlant, waar hij over specerijen schrijft, Լi>Calamus aromaticus, als ons schrijft Isidorus, is een soort schoon riet dat men in het land van Indi zietռ/span>. Zo ook van Ravelingen. ԕit deze beschrijvingen blijkt dat het om de echte gaat. De wortel was verwarmend en had plas drijvende eigenschappen en zou ziektes van de borst, longen, lever en milt, als buikpijn, breuk en kramp helen, haar sap de troebele ogen verbeteren en ook als tegengift gebruikt zijn. Bekend was dat het wild in Klein-Azi groeide. In Midden Europa zou de kalmoes tot het midden 16de eeuw als levende plant onbekend zijn, tot dan toe kende men alleen de gedroogde wortel als farmaceutisch product. Jacob van Maerlant, 1225-1291 noemt in de Ԏature Bloemeՠde echte kalmoes: Լi>Calamus aromaticus, zoals ons schrijft Isidorus, is een soort schoon riet dat men in het land van Indi ziet. Goed ruikende en van zoete zaken en een deel taai van smaken. Platearius die zegt het dat het de maag van koude doen te genezen pleegt en het geneest de krampen in de maag en tegen de darmenwindծ In dezelfde groep van binnenlandse planten zit bij Herbarius in Dyetsche ook de kalmoes, Acorus, Լ/b>Wild riet of calamus aromaticus silvestris of calamus silvestrisռ/i> en vervolgens komt bij de buitenlandse drogen Լi>is van welriekend riet wat men calamus aromaticus noemtռ/i>. Hij kent dus de gewone kalmoes en die van Theophrastus. Ook (met afbeelding ut de Gart der Gesundheit) De Gart der Gesundheit beschrijft kalmoes, Acorus. P. Matthiola beschreef in 1565 voor het eerst een levende plant die hij gekregen had van Ghislain Busbequius, keizerlijk gezant aan het Turkse hof onder Soliman II. Die had ze samen met zijn arts W. Quackelbeen aan de oevers van een meer bij Nicodemi in Bithyi verzameld. Eerst in de uitgave van 1586 is een bloeiende plant afgebeeld. Die zie je in de afbeelding van Matthiola. De Nrnberg arts Joachim Camerarius zegt in zijn in 1588 verschenen Ԉortus medicus et philosophicus, pagina 5, dat de kalmoes enkele jaren geleden in de binnenlandse tuinen gekomen is, ԩn nostros hortos ante aliquot annos translate.ՠReeds in die tijd was de plant in Polen verwilderd, waar het als Tartaars kruid bekend was, en in de 17de eeuw was de plant al in vele gebieden van midden Europa verwildert. In het begin van de achttiende eeuw was het vrijwel over geheel Europa ingeburgerd. In de Slavische spraken heet het Դatarckՠen dergelijk omdat het door de Tartaren ingevoerd zou zijn.Ս Matthiola; Acorum of kalmoes groeit in Pontus, Galati en Colchis, ook bij de Tartaren, vandaar noemt men het in Litouwen Taterste zelij, dat is Tartaars kruidծ Het zal dat ooit door de Tartaren meegenomen zijn en door de landbewerkers niet herkend zijn omdat het zoveel op de lis (Iris pseudo-acorus) lijkt en niet bloeit, alleen werd het opgemerkt door de apothekers vanwege zijn geurende wortel. Heilige zalfolie. Het kruid is nu zo algemeen dat er maar weinig mensen zijn die geloven dat het ooit ingevoerd werd. Als we zijn veelvuldige voorkomen en snelle verspreiding vergelijken met het schaarse en kostbare karakter dat aan de kalmoesplant van de Bijbel en de ouden wordt toegeschreven, is dit gegeven tegenstrijdig met elkaar. Immers eenmaal ingevoerd zou het daar toch al snel gemeengoed zijn geworden, of omdat het zo snel groeit kan het toch geen dure specerij zijn. Koning Salomon plantte toch kruiden in zijn hof. (Hooglied 5:1/13 en 6:2) Het Hooglied is waarschijnlijk enkele eeuwen later geschreven dan Jeremia, die een verwijzing geeft van Kalmoes in een ver land. Jesaja vermeldt dat ze nog steeds duur is. Onze kalmoes is hier in een tijdsbestek van een paar honderd jaar gemeengoed geworden. Wat kan de bijbel ons nog meer vertellen over de oude kalmoes? De naam kalmoes is in het Hebreeuws keneh, of meer volledig keneh-bosem: wat kruidig of zoet riet betekent. Deze naam komt op een aantal plaatsen in de bijbel voor. In Exodus 30: 23 wordt over de kalmoes gesproken als een ingredint voor de heilige zalfolie. In Salomons Hooglied 4: 14 wordt het bezongen als een kostelijke vrucht. Vermoedelijk was dit ook een van de kostbare specerijen die de Koningin van Sheba aan Salomon gaf (1 Koningen 10: 10) gelet op de tekst in Jeremia 6: 20 Ҽi style='mso-bidi-font-style:normal'>Waarom zou dan voor mij wierook uit Sheba komen en Kalmus uit een ver land ?Ӽ/i> Dat het een dure specerij was blijkt wel uit Jesaja 43: 24:ӠGij hebt mij voor zilver geen Kalmus gekochtӮ Uit deze teksten blijkt wel dat de kalmoes in het land Isral niet of nauwelijks voorkwam. Ze moest van verre gehaald worden. De hieruit onttrokken ingredinten zijn kostbaar en worden slechts bij speciale gelegenheden gebruikt. Tenslotte kan nog gewezen worden op de tekst van Ezechil 27: 19: Ҽi style='mso-bidi-font-style:normal'>Kassie en Kalmus behoorden tot uw koopwaarӮ Calamus. We zijn nu nog maar weinig wijzer. Welke plant was nu de ҫalmoesӠvan de ouden? Mogelijk is de naam kalmoes in gebruik is geweest voor bepaalde geurende plantaardige stoffen met voor vermelde kwaliteiten en de naam een meer algemene naam is geweest. Van de naam Acorus hebben we vastgesteld dat die voor de lis geldt. Mogelijk is er een overeenkomst in (geurende) wortelstok. Zo kunnen we ook kijken naar het tweede deel van de naam Acorus calamus, L. Calamus is afgeleid van het Arabische kalom, een woord voor een rietplant. Deze naam lijken we terug te vinden in wat vroeger de calmusplant heette. Van Beverwijck schrijft hierover: Ҽi style='mso-bidi-font-style:normal'>Calmus te weten de echte (anders wordt in zijn plaats Acorus genomen) is een Indiaans sterk ruikend rietӮ Blijkbaar werd de Acorus als vervanger gebruikt voor de ҥchteӮ Deze groeide hier te lande en was daarom gemakkelijk en goedkoop te leveren. Beide planten hadden vermoedelijk dezelfde kwaliteiten. Hieruit is af te leiden dat in die tijd de echte calmus vervangen is door de nu bekende kalmoes. (de Acorus) De wortel is wel verstuurd in een mandje gemaakt van Calamus of riet, zie bij Styrax die in riet vervoerd werd en daarom Styrax calamites heette. Calamus, het plantengeslacht waar de tweede naam naar verwijzen zou, behoort tot de palmachtige. Het zijn meestal snel groeiende en klimmende planten die zeer lang kunnen worden. Het blad lijkt veel op riet. Het lijkt onwaarschijnlijk dat deze zo weelderig en in zo grote overvloed groeiende palmen de leveranciers zijn van de kostbare specerij. (Dodonaeus) ԓommige willen voor de Calamus het Schoenanthus (ook wel Cymbopogon) gebruiken en misschien omdat men tussen de halmen van Schoenanthus de voor vermelde kleine rietjes vindt die Lobel voor de echte Calamus aromaticus houdtծ Chirata-tikta. Volgens Roxburgh in zijn Flora Indica is de Calamus aromaticus geen palm, maar een oude naam voor Gentiana cheyrata Roxb. en de kalmoes van de oudheid. De Gentiana cheyrata is een kruidachtige plant met recht opgaande bladeren die stengelomvattend zijn, lancetvormige en met drie/vijf nerven. De plant wordt ongeveer een meter groot. Deze beroemde plant zou gevonden zijn op de bergen van Nepal en de Morungs. De Sanskrietnaam is chirata tikta en de Bengalese naam chirata. (Johnson: Cheryta is Hindoestaans voor een Gentiaanplant) Roxburgh geeft de volgende beschrijving: ҁls ik deze plant verwijs naar het geslacht Gentiana ga ik af op de capsule: anders zou ik die geplaatst hebben bij de Exacum (ook van de Gentiaanfamilie).Ӽ/i> De jichtgentiaan Gentiana chirayata wordt onder de naam Herba et Radix Chirette sive Chiraytae in de handel gebracht. Roxburgh vermeldt ook dat het bij de Bengalezen als opwekkend middel gebruikt wordt. Zijn koorts stillende krachten zijn in hoge achting bij de inlanders en Europeanen, de plant wordt gebruikt als vervanger van kinineӮ Door verwisseling van de geslachten heeft het nu de naam Swertia, namelijk Swertia chirata (synoniem Henricea pharmacearcha, Lemaire of Gentiana chirayta, Roxb.) De stengels zijn zeer bitter en worden onder de naam van stipites chirayta in de handel gebracht. Het komt in werking overeen met de gele gentiaan. Velen zijn van mening dat de Arabische artsen, als zij van Calamus aromaticus spreken, dit gewas bedoelden. Bijbelse kalmoes. Dan zou een lid van de Gentiaanfamilie de kalmoesplant van de ouden zijn. Dit is een rele mogelijkheid vooral als we eens omzien naar de werking van deze familie. Duizendguldenkruid, van de Gentiaanfamilie, verkreeg zijn naam niet voor niets. Een gentiaan laat zich bovendien slechts met moeite verplanten en is meestal plaats- of streekgebonden. Daarom kon het ook niet naar de tuinen van Salomon gebracht worden. Het kruid moest uit een ver land komen, waardoor de prijs hoog bleef. Het voldoet qua afkomst, eigenschappen en beperkte verspreidingsmogelijkheden aan de gewenste karakteristieken en dient derhalve aangemerkt te worden als de Bijbelse kalmoes. Moldenke, Anderson en Waeker stellen als Bijbelse kalmoes voor; Andropogon aromaticus, nu Cymbopogon nardus. Die groeit in India en is daar een gewoon gras. Moldenke: ҈et blad is bij kneuzen zeer geurend en smaakt naar ginger, levert olie bekend als gingerolie. Dit gras wordt gegeten door de koeienӮ Veel leden van deze familie leveren geurende olies. Dit zou gebruikt kunnen zijn bij de bereiding van de heilige zalfolie. (Exodus) Doch er was al olijfolie aanwezig, olie van een grasachtige was dus niet absoluut noodzakelijk. Bovendien wordt er in andere teksten toch meer over een specerij of vrucht gesproken. Dit is dan ook een gewoon gras, groeit overal in warme streken. Soorten hiervan groeien dan ook in Isral. Invoer van zaden was dan ook geen probleem geweest en had de plant gecultiveerd kunnen worden in Salomons tuin. Allium. Bij de Romeinen heette de knoflook Allium en Linnaeus voerde die naam als geslachtsnaam in. De naam Allium is genomen van het Keltisch all: wat heet of brandend betekent. Of misschien van het Latijnse olere: rieken, naar de penetrante geur. Verse look bevat antiseptische stoffen en helpt tegen verschillende ziektes. Vroeger, en nog niet zo lang geleden, dacht men dat ziektes door boze geesten en demonen werden overgebracht. Men wist uit ondervinding dat knoflook de demonen (ziektes) uit het lichaam kon trekken en gebruikte ze met succes. Als knoflook doorgesneden wordt kleurt het aan de lucht zwart en men meende dat dit zwarte het rondtrekkende kwaad was dat in de bol gekropen was. Het demonen afwerende gebruik zien we eigenlijk nog steeds, bij verkoudheid wordt een halve ui in de slaapkamer gelegd. In latere tijden is dit gebruik wat vervaagd en werd de knoflook op een andere manier gebruikt, bijvoorbeeld in een zakje om de hals gedragen of tegen de deur gespijkerd. Uien. Er zijn een 67 uiensoorten in Isral. De ui of sjalot komt mogelijk voor in Numeri 11: 5 ԗij denken terug aan de vis, die wij in Egypte aten om niet, aan de komkommers en meloenen, het look, de uien en het knoflookծ De Hebreeuwse naam voor ui is betsalim, betsel of belsal. De Arabische naam is volgens Dalman basal. Mogelijk moesten ze in de woestijn ook kracht hebben. Het woord dat gebruikt wordt voor knoflook is sjoom, shoomim of sjoemim. (het kan ook zijn ui en sjalot, hoewel men aanneemt dat de knoflook meer in Egypte gebruikt werd) Men verlangde naar knoflook en ui en de vleespotten van Egypte na het lange eten van manna. Men moet ook niet vergeten dat het genot van beide uiensoorten oorspronkelijk ook een gezondheidsgebod was. Mozes zou de ui al zo aanbevolen hebben om de inwendige mens te zuiveren. In Numeri komt naast ui (of sjalot) en knoflook het woord chatzir voor, wat op de 20 andere plaatsen vertaald wordt als gras (1 Koningen 18:15, Job 40: 15, Psalm 37: 2, 90: 15, 103: 15, 104: 14, 129: 6, Jesaja 37: 27, 40: 6-8, 51: 12, soms Job 8: 12 soms kruiden in Spreuken 27: 25 en als hooi in Jesaja 15: 6 en in Jesaja 34: 13 wordt het een hof) het woord betekent literair gras en is ontleend van een wortel die groen betekent. Het zou dus van alles kunnen zijn, sla of andijvie bijvoorbeeld. Maar omdat het in Numeri staat met andere uiens zou men aannemen dat het een soort uien is. Naar oud Egyptisch gebruik werd de prei dicht opeen gezet en sneed men telkens de jonge bladeren eraf, snijprei, net als bij ons het bieslook. Deze grasgroene en dicht gezaaide prei zou de chatzir kunnen zijn. (Bruijel) Dit vooral omdat ze in de tekst met andere lookachtige samenkomt. Anderen denken aan Trigonella foenum-graecum. Jonge planten hiervan werden wel gegeten, in november wordt de kreet gehoord ՠgroene halbeh te koopլ het is een eten voor de arme man. Alo. Bijbel. Al in de bijbel wordt Alo vermeld, in die tijd werd het als rookwerk en ook als parfum en als toevoeging bij lijkenbalseming gebruikt, Johannes 19, 39. Het werd door de Egyptenaren gebruikt bij het balsemen. Naar het gebruik van balseming zou dit de Alo kunnen zijn van Johannes 19: 39, Լi>en hij bracht een mengsel mede van mirre en alo, ongeveer honderd pondծ Purgerend, geen aangename geur en smaakt zeer bitter. Numeri 24: 6, ԡls valleien breiden zij zich uit; als tuinen aan een rivier, als aloճ die de Heer plantteծ Psalm 45: 9, Ԡmirre, alo en cassia zijn al uw klederenծ Spreuken 7: 17 ԉk heb mijn leger besprenkeld met mirre, alo en kaneel. Aloe. Hooglied 4: 14 Ԯardus en saffraan, kalmoes en kaneel, mirre en aloծ De aloճ van het Oude Testament worden door de meeste autoriteiten als verschillend gezien dan die van het N. T. In de Bijbel, Numeri 24: 6, komt het woord ahalim of ahaloth voor dat door Bileam met de cederen genoemd werd als een beeld van een uitnemende woonplaats die een heerlijk land in bezitting zou hebben. Naar de tuinen aan de rivierzijde wordt hier mogelijk een land bedoeld in W. Azi. Mogelijk naar Numeri wordt aangenomen dat de Heer hier wel een zeer bijzondere Alo plantte en mogelijk Aquilaria malaccensis Lam. (uit Malacca) (Aquilaria agallocha) Hetzelfde woord komt voor in de andere teksten en met vreugdeolie wordt hier ook wel op de zoet ruikende Aquilaria gedoeld en niet op de bittere en medisch gebruikte Alo. Deze boom groeit niet in Syri of Palestina, maar in India en verder. Het woord agallocha komt in oud-Engels voor als aluwe in de tweede helft 14de eeuw, dit van Latijn alo en dat van Grieks alo en dat van Hebreeuws ahaloth wat ook voorkomt in Sanskriet agaru: het hout. Aquilaria stamt van aquila: een adelaar, in Malacca wordt de boom dan ook adelaarshout genoemd. Maar de Portugezen hebben het gewas zo genoemd omdat zijn Indische naam, agil, wel wat op aquila (adelaar) lijkt. Dioscorides noemt het ook Xyloalo en in het Latijn Lignum Xyloalo. Ook wordt de boom wel paradijshout genoemd of scheut van het paradijs omdat dit de enigste boom zou zijn geweest die Adam uit het Paradijs had meegenomen. Volgens een andere legende zou het adelaarshout op aarde gekomen zijn door middel van een van de drie grote stromen die door het Paradijs voerden, de boom ontworteld zou hebben en meegevoerd op zijn tocht naar de aarde. Moffat noemt een eik en is mogelijk het meest correcte woord omdat deze plaats een bladige en stevige boom suggereert die inlands was en beter bekend dan een onbekende die ze alleen kenden vanwege import. Door andere wordt verondersteld dat het sandaalhout is, Santalum album die uit India komt. Anastatica, roos van Jericho, opstandingsplant. Een zeer merkwaardig verschijnsel vormen de Բolplanten. Die zie je op de steppen, de vlakke en ongebouwde streken. Zodra de wind opsteekt en wervelend over het vlakke land giert en stof en stoppels opjaagt, ziet men grote ronde ballen die al rollend met grote snelheid zich over de velden voortbewegen of hoog de lucht in gejaagd worden. Vooral in de vlakke velden van het Over-Jordaanse ziet men ze bij honderden gaan. Ze hebben soms een doorsnede van 80cm. Anastatica hierochuntica, L. Val van Jericho. Anastatica komt van Grieks anastasis: wederopstanding, het is een verwijzing naar zijn hygroscopische eigenschappen. Ook de Heilige Anastasia heeft haar feestdag op 25 december. (Dodonaeus) Ԓoos van Jericho, in het Latijn Rosa Hierichontina of Rosa Hiericontea of Ponum Hiericonticum. Bellonius vermaant hier ook van en zegt dat sommige bedriegers deze wortel of bloem herwaarts overbrengen en in water leggen als het Kerstavond is of als er enige vrouwen in zware arbeid gaan en dan gaat ze open en dan zeggen ze dat dit nooit gebeurt dan op die avond of als enige vrouwen in barensnood zijn, ja dat op het ogenblik dat deze bloem in het water open gaat die vrouw van kind verlost. Nochtans is dit maar bedrog en die roos zal altijd ontluiken en vaneen gaan als ze in water gelegd wordt, welke tijd dat het is. Maar hij verzekert dat ze niet in Jericho groeit en alleen in de wildernis van Arabi en aan de dorre oever van de Rode Zee. Toen de Isralieten Jericho belegerden ging Jozua op een vroege morgen naar de top van een berg om in de morgenstilte de hulp van de Heer aan te roepen. Toen hij opstond waaide de wind hem een rommelige bos in het gezicht. Het was een droge plant die door de storm ontworteld was en in de woestijn ronddoolde. Jozua hief de plant omhoog en bad luid: ҈eer God! Deze dode plant leg ik in het water. Als ze dan nieuw leven krijgt en zich ontvouwt, dan zal ik erkennen dat U Jericho in onze handen zal gevenӮ En hij legde het kruid in de Jordaan en zie, de bos werd groen en ging zich ontvouwen. Toen maakte hij onder klaroengeschal een nieuwe poging en de muren van Jericho stortten in en de stad was in zijn handen. Het dorre bosje lichtte op in een purperen bloemenpracht en Jozua noemde die wonderbare bloem roos van Jericho. Die naam heeft ze tot aan de huidige dag gehouden. Het is geen Բoosՠen groeit niet bij Jericho. Oorspronkelijk werd met de Բoos van Jerichoՠwat anders bedoeld dan tegenwoordig. Jesu Sirach, 39:17, Ԉoort naar mij, gij, heilige kinderen ! en groeit op als de rozen aan de beekjes geplant. Boek der wijsheid 2:8, Ҽi>Laat ons kransen van jonge rozen dragen, eer zij verwelkenռ/i>. Deze Բozenռ/i> bloeien in de lente, Jesu Sirach 50: 8, en zijn struiken die in Jericho gekweekt worden, Jeus Sirach: Ҳ4:14 Ik ben verhoogd geworden gelijk een dadel¬boom te Engadi en gelijk een rozenboom te Jericho. Waarschijnlijk zullen daar de prachtige oleanders mee bedoeld zijn, Nerium oleander. Die bloemen lijken wat op een roos. Terwijl Maria naar Egypte vluchtte, spreidde zij de luiers van Jezus op de grond waar Jericho rozen groeiden. Toen ze die oppakte raakte haar handpalm de bloemen en Jezus sprak, Ԅe bloem die door Maria aangeraakt is, zal niet sterven en zal onsterfelijk zijnՠDeze kleine plant was opgedragen aan Maria, patrones van getrouwde vrouwen en ter hare eren rosa Mariae genoemd, Mariaroos en in Egypte naar de Arabische naam Kaf Maryam, Mamiran, Kaff Mariyem of Kaf Marzan: Mariaճ hand, omdat men geloofde dat de bloem openging op het moment dat onze redder werd geboren. De roos van Jericho wordt van Mekka meegebracht als een bloem van Evaճ graf. De Arabieren noemen het garbba phula, het eerste woord betekent een baarmoeder, omdat het zou helpen bij de bevalling. Psalm 83: 14, ԍijn God, maak hen toch als een werveldistel, als kaf voor den windՠ. Jesaja 17: 13 Ԥan vluchten zij ver weg en worden opgejaagd als kaf op de bergen voor de wind uit en als een werveldistel voor de storm uitծռo:p> In Psalm 83:14 en Jesaja 17:13, komt de werveldistel voor. In het Hebreeuws staat daar gulgal wat in de Moffat versie vertaald is als stof of een rollend ding, het zou een verwijzing kunnen zijn naar een plant en een bijzondere. Asaf roept Gods hulp in tegen zijn overmoedig opdringende vijanden en vraagt. Ҽi>Mijn God, maak hen als gulgal, (galgal) als kaf voor de windռ/i>. Het woord galgal, gulgal komt van het werkwoord g.l.l. dat rollen of wentelen betekent, op andere plaatsen is het dan ook een rad als bij Jesaja 5:28 en Ezechil 10: 2, 13, als hemel in sommige versies in Psalm 73: 18. Het beeld dat de dichter voor ogen heeft gestaan is wel een rolplant en dat hij zijn vijanden voor hem uit gedreven wilde hebben door Gods kracht zoals de herfstwind het kaf en de stoppels met daartussen de rollende plantenballen voortjaagt, zonder dat die veel weerstand kunnen bieden. Jesaja gebruikt hetzelfde beeld. De Assyrische wereldmacht wordt door God bedreigd en opgejaagd ԡls kaf op de bergen (van de hooggelegen dorsvloeren) en als galgal voor de wind. Een zeer treffende voortzetting van het beeld dat de goddeloze onmachtig zijn om zich tegen God verzetten, evenmin als kaf tegen de wind, een beeld dat we telkens tegen komen, Psalm 1: 4, 35: 5 en Job 21: 8 Het is merkwaardig dat we deze gedachtegang nog vinden bij de Arabische bevolking van Gilead en Basan. Als zij zoծ rollende bal zien gaan, vragen ze vaak schertsend: ҁkkoeb, waar ga je vandaag naar toeլ om hem dan te laten antwoorden, ԗaarheen de wind wilՠwaaruit de onmacht blijkt. Diegene die ze niet veel goeds toewenden, voegen ze er bij, Ԅat ge als de akkoeb door de wind gepakt moge worden, tot ge aan de doornen blijft hangen of in een afgrond begraven wordtծ Christelijke folklore. Wonderbare nevelen spreidden zich als een zilveren waas van geheimzinnigheid om de stengel en knop. De berichten over dit kruid klimmen op tot het begin van de 17de eeuw. De hygroskopiciteit, het sluiten en vrij plotseling heropen van de bladeren bij bevochtiging, haar vluchtig herleven werd steeds weer als iets wonderbaarlijks beschouwd. Zo kreeg ze een ereplaats tussen de toverplanten en speelde ze een voorname rol in de waarzeggerij en vooral in de droomverklaring. Er worden profetisch vermogens aan de plant toegeschreven. Men noemt ze Ԗoetstappen van de Jonkvrouwլ omdat ze daar groeien waar Maria op haar vlucht naar Egypte de bodem heeft aangeraakt. Het eerst wordt van deze legende verhaald door Ludolph van Suchem, +1350. Toen, na het bevel van Herodes om de kinderen te vermoorden, Jozef uit het Heilige Land trok stak hij de vlakte bij Jericho over en rozen ontsprongen uit Mariaճ voetstappen als begroeting van het kind in haar armen. Tijdens Zijn leven spreidde deze plant zijn bloemen en toen Hij stierf aan het kruis, stierf de bloem ook. Maar bij Zijn opstanding, met Pasen, opende ze zich weer en groeide en bloeide op de vlakte. Als het in (wij) water gezet wordt, op het moment dat een vrouw haar eerste geboorteween krijgt, bloeit ze op het moment dat het kind geboren wordt. Als een zwangere vrouw weten wil of de bevalling goed of slecht verloopt plant ze een Jerichoroos in het water, de bevalling gaat goed als de roos zijn takjes opent, wat bijna altijd het geval zal zijn, zo niet zal het een slecht kraambed worden. Volgens de transmigratieleer bezit dit voorwerp een openende kracht zodat bij moeilijke verlossingen een stukje daarvan geweekt wordt in water, dat aan barende te drinken wordt gegeven. Men verhaalde dat de plant in de Kerstnacht ontplooide als een zinnebeeld van de opstanding. Door zijn kracht om weer te bloeien, na eerst dood te lijken, wordt het opstandingsbloem genoemd. Die eigenschap werd in de middeleeuwen als iets wonderbaarlijks gezien, de kruisridders en pelgrims brachten zulke rozen mee als een heilig relikwie. In vroeger eeuwen was dit een talisman en zoծ roos die meegebracht was door een kruisvaarder vrijwaarde de bezitter tegen besmettelijke ziektes, het werd in die dagen tegen goud opgewogen. (349) De Roos van Jericho zou, naar het bijgeloof, eenmaal in het jaar en wel met kerstmis bloeien. Het is een gewoonte in menig gezin van Duitsland en vroeger nog in Limburg om een Jericho takje in water te zetten. Richten alle takjes zich op dan mag men een goed jaar verwachten, blijft die daarentegen gesloten dan ziet het er niet best uit. Hetzelfde gebruik is in zwang in het Zuid Zwitserse Val di Poschiavo. Terwijl men op de ontplooiing van de bloemen wacht worden er kerstliederen gezongen of brengt men de tijd met gebed en overweging door. Op de vraag waarom deze plant op 25 december in het water gezet wordt, kijken we naar het oude kerstliedje, ҅r is een roos ontsprongen- uit een wortel zacht etc.Օ. Ook de christelijke verbeelding, waar de gehele natuur aan deelneemt, speelt een rol bij de geboorte, ҄Յrd grunet und bringet rossleӮ In de kerstnacht is de natuur, bij het volksgeloof, op haar hoogtepunt, varens bloeien, de vlierboom bot uit, het vee kan spreken en dan bloeit ook de kerstroos. Men verhaalt in Zwaben dat op St. Jozef dag de Jerichoroos ieder jaar bloeit. Dat ze het doosje, waarin ze bewaard wordt, open drukt als men vergeet het open te doen. Anethum graveolens L. Dille. De naam is afgeleid van het Griekse aemi: ik blaas uit, of adem uit en dit vanwege de sterke geur van de plant. Dat komt eveneens tot uitdrukking in de Latijnse naam van de plant, graveolens, van gravis: zwaar, en olere: rieken. Het Griekse woord anethum kan ook afgeleid zijn van ano: opgaand, en theo: rennen, een verwijzing naar zijn snelle groei. Dille In Semitische talen is dille bekend als shubit. De Talmoed zegt dat er tienden betaald moeten worden van zaden, bladeren en stengels van dille. Matthes 23:23 Լi>Wee u, Schriftgeleerden en Farizeen, gij huichelaars, want gij geeft tienden van de munt, de dille en de komijn en gij hebt het gewichtigste van de wet verwaarloosd, het oordeel en de barmhartigheid en de trouwռ/i>. Daar komt in sommige vertalingen anijs voor. Mogelijk is dit een verkeerde vertaling vanuit het Grieks. De oude naam voor dille, Anethum graveolens, was Anethon anise. Anijs was dan ook zeldzaam in de Bijbelse dagen van Palestina. Artemisia. Artemisia genoemd naar de gemalin van koning Mausoleus, 377 353 v. Chr. te Halicarnassus in Klein Azi, die na zijn dood een grafmonument liet oprichten, het mausoleum. Dit grafteken was een van de 7 wereldwonderen.

Alsem. Bijbel. Onder de naam la anah, laաna, kan een zeer bittere plant verstaan worden, mogelijk de alsem. Bittere kruiden als alsem (ook Conium maculatum, de gal) is het symbool van bittere ellende en zorgen. Deuteronium 29: 18 Ԭaat er onder u geen wortel zijn, die gif of alsem voortbrengtծ Job 30: 4 Ժij plukken de melde bij het struikgewas afծ Spreuken 5: 4 ԭaar op het laatst is zij bitter als alsemծ Jeremia 9: 15, 23: 15. Қie, ik zal dit volk met alsem spijzen en met gal drenken, Ik drenk hen met gifsapӬ 23: 15 Ԛie, ik spijzig hen met alsem, Ik drenk hen met gifӬ Klaagliederen 3: 15 Ԉij heeft mij met bittere kruiden verzadigd en mij met alsem gedrenktՠ19. ҇edenk toch dat ik zo ellendig en verlaten ben, met alsem en gal gedrenktӠ Hosea 10: 4 ԅn het gericht schiet op als een gifplant in de voren van den akkerծ Amos 5: 7 ԏ, zij die het recht in alsem verkerenՠ6:12 Ԡdat gij het recht in venijn verkeert en de vrucht der gerechtigheid in alsemծ Openbaringen 8 : 10-11 of Apocalyps ҁls de derde engel de trompet blies, viel er van de hemel een grote ster, brandende als een fakkel en zij viel op het derde deel der rivieren en op de fonteinen. De naam van die ster was alsem, en het derde deel der wateren werd als alsem en vele mensen stierven van de wateren omdat zij bitter geworden was.Ӡ. Oosterlingen typeren zorgen, kwaadaardigheden en bitterheid van elke soort met planten van giftige of bittere naturen. Deze ellende typeert Shakespeare ook als Hamlet zegt: җormwood, wormwoodӬ in Hamlet III, 2,191. Mogelijk dat in de Bijbel Artemisia herba alba, Asso (wit kruid) of Artemisia judaica, L. (Joods) bedoeld is. Moldenke veronderstelt dat met bittere planten de Citrullus colycinthus bedoeld is. Toch mag men aannemen dat Amos, zelf cultivator van moerbeivijgen en dus vertrouwd met het boerenbedrijf, bewust verschil maakte tussen de kolokwint en alsem (Amos 1:7) en mogelijk het Hebreeuwse woord ook zo in andere passages is bedoeld.

Arundo, reuzenriet. Arundo stamt mogelijk van Latijn wat riet betekent, of van arende, verdrogen, naar de korte bloei. Al in Homerisch tijd gebruikten de Phoenicirs veel materialen hieruit. Vanuit de Semitische taal, in Assyrisch heet het kanu, maakten de Grieken er kana van en de Romeinen canna of cana.

Bijbel. 2 Koningen 18: 21 ԍ Nu dan, zie, gij vertrouwt op die geknakte rietstaf, op Egypte, die, als iemand daarop steunt, hem in de hand dringtծ Job 8: 11, ԓchiet de bies op, waar geen moeras is?ՠ40: 16 ԩn de schuilplaats van riet en moerasծ Jesaja 19: 6, de Nijlarmen van Egypte leeg lopen en droog worden, riet en biezen verwelken,ՠ35: 7, waar de jakhalzen verblijven en legeren, zal gras met riet en biezen bedekt zijnլ 42: 3 Ԉet geknakte riet zal hij niet verbrekenծ Jeremia 51: 32 ԥn dat zij de burchten (reeds) met vuur verbrand hebbenռ/p> Ezechil 29: 6-7, Էant zij zijn voor het huis Isral een rietstaf, grijpt dit u met de hand vast, dan knakt gij en rijt hun allen de schouder open, leunen zij op u, dan breekt gij en brengt hun aller heup aan het wankelenլ 40: 3 Ԥaar bevond zich een man die eruit zag als was hij van koper, met een linnen snoer en een meetroede in zijn handծ Matthes 11: 7 ԗat zijt gij in de woestijn gaan aanschouwen? Een riet, door de wind bewogen?ռo:p> Er wordt gedacht dat de meeste riet van de Bijbel vertegenwoordigd worden door de Hebreeuwse woorden agmon, agam en agamim en naar deze plant verwijzen. (soms Scirpus of Cyperus) Er werden wandelstokken, hengels, meetstokken en muziekinstrumenten van gemaakt. Het is daarom mogelijk dat de meetstok van Mattheus 27: 48 en Marcus 15: 36 een rietstok was of meetstok en geen stengel van Sorghum. Naar 2 Koningen doorsteekt een gebroken riet de hand als hij erop leunt, dat is heel goed mogelijk, ze werden wel als speren gebruikt. Plinius in Lib. XVI.32 ҄at velen riet in plaats van spiesen gebruikt hebbenӮ Virgilius in IV.B der Eneade, Ҥodelijke riet blijft steken in de zijdeӮ Opvallend is de vertaling van het woord kaneh als halm of riet: ҄e naam kaneh, (Genesis 41:5/22 en andere plaatsen) vertaald als halm of riet, komt dikwijls in het O.T. voor als een algemene benaming voor een stengel, hetzij de stengel van een tarweplant, de arm van een kandelaar, (Exodus 25:31), een meetroede, of zelfs heel opvallend de humerus (armbeen) in Job 31:32. Riet werd gebruikt om er fluiten van te maken. Ook de Highland bagpipes zijn ervan gemaakt, de pan pijp bestaat uit 10 stengels. Een opvallende overeenkomst, riet voor fluiten en beenderen voor fluiten. Mogelijk dat de naam van een muziekinstrument die van een riet gemaakt is hier bedoeld wordt of dat men van de beenderen ook een soort fluit maakte. Fluiten komen reeds in het neolithisch tijdperk voor. De vorm is die van een gesneden riet, stuk boombast of hout of uitgehold been, waarop men via verstelbare proppen verschillende tonen kon voortbrengen. Sanskriet kalamos of kalama is een rietpen en een rijstsoort. In Semitisch en Assyrisch heet de schrijfstift kanu, in Grieks kana en in Latijn canna (nog is de naam van een schrijfstift bij vele volkeren in de oost bekend als kalm. Van riet werden pennen gemaakt om op perkament te schrijven. (3 Makkabeen 4:20) ҍijn tong is als de pen van een snelle schrijverӬ Psalm 44, ook in 3 Johannes 13. Pennen werden gemaakt door het harde einde van de stengel te slijpen. Linnaeus noemde een vorm dan ook Arundo scriptorius, van dit materiaal rept dan ook Persius en Martialis. Pennen om te schrijven op perkament of huiden waren gewoonlijk van Phragmites of van deze plant. De oudste bekende schrift van schrijven van een Semitisch ras zijn waarschijnlijk de stenen van Ninev en Babylon. De oudste vermelding van schrijven in de bijbel is waarschijnlijk Numeri 17: 3 (rond 1471 v. Chr.) waar we zien dat het schrijven gedaan werd met hout. In 2 Esdras 14: 24 worden schrijftabletten van bukshout genoemd. In Job 19: 24 wordt een methode van schrijven van woorden in rots genoemd die dan gevuld wordt met gesmolten lood. In 2 Johannes 12 en 3 Makkabeen 4: 20 wordt papier of papyrus vermeld. Voor gewoon gebruik worden houten tabletten bedekt met was, Lucas 1: 63. Om hierop te schrijven was een gepunte stift ontwikkeld die vaak van ijzer was. Voor hardere materialen was een graveerstift ontwikkeld. Alleen voor het schrijven op perkament en huiden waren rietpennen nuttig. De inkt was lampzwart die opgelost was in galsap. Het werd in een koker gedragen aan de gordel, Ezechil 9: 2-3. De ambachtelijke schrijvers vinden we in Psalm 45: 1, Ezra 7: 6 en 2 Esdras 14: 24. Herodotus vermeldt dat de Ionirs de kunst van schrijven leerden van de Phoenicirs en dat hun boeken huiden genoemd werden omdat ze schapen en geitenhuiden gebruikten als er tekort aan papyrus was. In Josephus dagen werd perkament gebruikt voor het manuscript van de Pentateuch. De perkamenten van 2 Timothes 4: 13 waren perkamenten huiden. De Talmoed zegt dat de Wet alleen op huiden van zuivere dieren of vogels geschreven mag worden. Deze huiden werden opgerold op een of twee staven en met een draad bevestigd, de einden werden verzegeld, Psalm 40: 7-8, Jesaja 29: 11, 34: 4, Jeremia 36: 14, Ezechil 2: 9-10, Daniel 12: 4, Zacharias 5: 11, Openbaringen 5: 1. De rollen werden meestal aan een kant beschreven, zelden aan twee kanten, Ezechil 2: 9-10, Openbaringen 5: 11.. In Openbaringen 21:15 leest men van een gouden riet. Volgens Tackholm is deze echter, gezien zijn afkomst, niet dit riet maar wordt op Phragmites gedoeld die daar al in de Neolithische tijden voorkwam. Christelijk. Het riet dat zich bij het geringste briesje zo sierlijk beweegt is het zinnebeeld van de menselijke zwakheid. Լi style='mso-bidi-font-style:normal'>Ja, God zal ook Isral slaan en beroeren gelijk een riet in het waterռ/i>, 3 Richteren 14: 15 zie ook Mattheus 11: 7 en 12: 20, ook 28: 28, 29 waar ze hem een riet in de hand gaven. Zo kroon, zo scepter: een doornenkroon als zinnebeeld van de zonden, een riet als zinnebeeld van de menselijke zwakheid, een zinnebeeld van het heen en weer slingeren der mensen, tussen geloof en ongeloof, tussen ijdelheid en ernst, tussen het ware vertrouwen en het valse zelfvertrouwen evenals het riet bij het minste windje. De rietstok die hol is van binnen en niet tot steun kan strekken, is ook een symbool van het geloof zonder de werken, maar in de hand van de Verlosser wordt het een symbool van kracht. Het zwakke riet trotseerde de krachtige eik die door de stormen werd losgerukt en verbrijzeld. In La Fontaineճ beroemde fabel (Le chne et le roseau) vertelt het riet tegen de trotse eik: ҉k buig, maar breek nietӠ(Ҽi>Je plie, et ne romps pasө, voordat de boom valt. (Waarschijnlijk komt dit riet van Arundo donax) Er worden enkele overblijfsels van dit riet dat ze Hem in de hand gaven bewaard. In Florence is de helft van een rietknoest die 27mm diameter heeft en 15-18mm lang is. De helft van een rietstok wordt bewaard in het klooster van Andechs, in Beieren en is 110mm lang. In het klooster Watoped, op de berg Athos, bewaart men twee rietstokken, de ene is 180mm lang, de ander is gevat in een kruis van gewoon hout. Bijbel. Er zijn 6 Hebreeuwse woorden voor riet of rietachtige gewassen en ze zijn op verschillende wijze vertaald. Jesaja 9: 13, 19: 15, anmoon, vertaald als biezen. Die komen tweemaal voor in een spreekwoord: Լi>kop en staart, tak en biezenլ dat wil zeggen het bovenste en benedenste gedeelte, zo bij Jesaja in de woorden Լi>zijn hoofd krommen als een biesռ/i>. Hieruit blijkt dat ze een lange stengel hadden en van boven met een pluim. Waarschijnlijk is dit het gewone rietgras van Egypte en Palestina. Een lange slanke plant die door de wind neergebogen werd en weer oprees. (Mattheus 11: 7) Keneh, keneh hattov of kaneh hattov of kaneh. (Jozua 16:8, 19:28, Jesaja 43: 24 en andere) De naam kanah staat voor een beek en de overeenkomst keneh dat deze zeer overvloedig was. Deze naam wordt meestal vertaald voor riet. Volgens reisbeschrijvingen is Kanan de zoon van Cham, maar het woord wordt ook vertaald als koopman, mogelijk een Phoenische. Deze Hebreeuwse naam komt vooral voor in de boeken van Mozes en Jozua en wordt door de 70 overzetters voor Phoenici vertaald. Volgens Strabo heette elke Fenicische stad eerst Kanan. Deze Phoenicirs vestigden zich aan de kust, dus op gronden met rietgrassen die duiden op zoet water. Smith bij Moldenke vermeldt dan ook dat het een algemene naam zou kunnen zijn voor riet en rietachtige en mogelijk suiker. Suiker moest dan bij hen bekend zijn via de suikersorghums. In de oudheid werd zoetheid vaak van honig gehaald. Als keneh suikerriet zou zijn en veel voorkomend, dan zou het gebruik van suiker/honing dan ook veel meer moeten voorkomen of in verband gebracht kunnen worden. Saccharum officinarum, L. (geneeskrachtig) suikerriet. De naam saccharum, door Linnaeus gegeven, kan teruggevoerd worden op het Sanskriet karkara, sarkura: hagel, grind, tot kristallen verstarrende vloeistof. In de Praktik taal, dat aan het Sanskriet vooraf ging, werd het woord sakkara geschreven. De Arabieren introduceerden het uit India via Perzisch schakar en werd het sakkar of sukkar, dat met zijn lidwoord nog in het Spaans en Portugees als azucar is blijven bestaan. De Grieken namen het zo aan vanuit Klein-Azi en in oud-Grieks werd het sakchar of sakcharon. De Romeinen namen het aan van de Griekse schrijvers en het werd saccharum. Vanuit Sicili dringt het Italiaanse zucchero noordwaarts en gaf het midden Latijns zuccarum of zuccara. Over de Alpen kwam het woord en de waar in 12de eeuw naar Duitsland en verschijnt als Cuccer, Zuccer of Zuker tot Zucker. Over het Franse cucre of sucre ontstaat het Nederlandse suker, zuiker en suker, het midden-Engels sucre en tegenwoordige sugar.

Aspalathus, Aspalathus, van Grieks a: niet, en spao: winnen, het is een verwijzing naar de moeilijkheid om de dorens uit de wond te verwijderen. Bijbel. Jesu Sirach 24:15 ҉k geef een geur als kaneel en aspalathusӮ Er is veel onzekerheid over de Aspalathus in deze tekst. Het is de enigste plaats waar het woord verschijnt en lijkt een Griekse naam te zijn van een zoet geurende plant. Theophrastus noemde een Aspalathus, samen met Cinnamomum en cassia als een plant van Indiase afkomst. Hiernaar is het mogelijk Myrica nagi Thunb. (Myrica sapida, Wall), een struik uit Nepal. Net als andere soorten van Myrica kunnen er kaarsen en zeep van gemaakt worden en is een geurende plant. Dioscorides zegt dat Aspalathus in zijn tijd gebruikt werd om zalven de verdikken. Moderne botanisten houden het op Convolvulus floridus of Convolvulus scoparius uit de Canarische eilanden. Dat lijkt in de oude Bijbelse tijden toch niet waarschijnlijk, toen waren die eilanden nog niet ontdekt. Mogelijk zijn het verwante soorten geweest uit Z. Europa die dezelfde kwaliteiten hadden. Plinius schrijft over een Aspalathus dat in Spanje groeide en op het eiland Cyprus als een witte, doornige struik met de hoogte van een gemiddelde boom en gebruikt werd als een ingredint van parfum en zalven. Anderen dat het van de kameeldoorn, Alhagi camelorum var. turcorum Boiss.(kameel, wordt door hen gegeten en Turks) afkomstig is. Het is een veel vertakte struik die dicht bezet is met okselstandige, scherpe dorens. De bladeren zijn ovaal. Zie bij manna. Ook was er een Aspalathus indica, die heet nu Indigofera aspalathoides. Ook Calicotome villosa, Genista acanthoclada, Capparis spinosa. Het geslacht Aspalathus komt voor in Z. Afrika en levert rooibos. De Aspalathus van de oudheid is het dan zeker niet.

Astragalus. Astragalus stamt van het Griekse astragalos, naar het enkelbeen of sprongbeen van het menselijk lichaam, een bot dat het been verbindt met de voet in de menselijke anatomie, talus of astragalus, de bikkels of bikkelen. Bijbel. Genesis 37: 25, wier kamelen gom, balsem en hars droegen, op weg om dat naar Egypte te brengenլ 43: 11, Ԯeemt van het fijnste van het land in uw zakken en breng die man een geschenk, een weinig balsem en een weinig honig, gom en harsծ 2 Koningen 20: 13 ԅn Hizkia hoorde naar hen en hij liet hun zijn gehele schathuis zien, het zilver en het goud, de specerijen en de kostbare olieծ Hooglied 5: 1 Ԩoeveel heerlijker uw liefde dan de wijn, en de geur van uw olin dan alle specerijenռ/i>, 13, ԭirre en alo, met al de kostbaarste specerijenռ/i> 6: 2, ԍijn geliefde is afgedaald naar zijn hof, naar de balsembeddenլ 8: 2 Զan geurige wijn zou ik u te drinken gevenլ 14 ԠHaast u, mijn geliefde, en doe als de gazel, of als een hertenjong op bergen vol balsemkruidծ Jesaja 39: 2 ԅn Hizkia verheugde zich over hun komst en hij liet hun zijn schathuis zien, het zilver en het goud, de specerijen en hun kostbare olie. De Hebreeuwse woorden nacoth, necoth, nգhot of nkad worden vertaald als specerijen schathuis, gom en balsembedden. Het zou verwijzen naar deze plant als een product van een bijzonder soort inlandse plant. Het Hebreeuwse woord is zo gelijk aan het Arabische woord voor de Astragalus, necաt, zodat het mogelijk dezelfde specerij is. In Grieks betekent het Ԥat wat verbrand wordt als wierookծ Behalve in Hooglied 5: 1 waar het woord roshay besamim staat wat betekent hoofd van specerijen, (zie Commiphora opobalsamum) in Hooglied 8: 14 harehkach wat specerijachtig betekent en in 2 Koningen 20: 13, bosem of basam wat specerijen of kostbare dingen betekent. Er is veel twijfel over de hier bedoelde planten. Hooglied 8:14 үp bergen vol balsemkruidӬ komt overeen met de groeiplaats van Astragalus gummifer die inlands is in droge subalpine regionen. (Moldenke) In Hooglied 5 en 14 lijkt de term op samengestelde specerijen te duiden, allen die toen dus bekend waren, hoewel er in de andere passages het woord necoth voor de gom tragacant gebruikt wordt, kan je aannemen dat het in andere plaatsen ook zo bedoeld wordt. Sommigen denken dat de specerij uit Genesis de balsemachtige gom is die door Styrax geleverd wordt wat niet waarschijnlijk lijkt. In het Hooglied 5:13, 6:2 wordt gesproken over specerijbedden, dus geen boomachtige kruiden, mogelijk de tragacanth.

Atriplex, melde. Atriplex is afgeleid van Grieks atraphaxis: spinazie. Of van ater: zwart, en plexus: samen vlechten, naar de donkere kleur en vorm van sommige soorten. De jonge meldebladeren hebben een driekantige vorm, daarop kan ook het woord Atriplex slaan. Dat woord is dan samengesteld uit a: zeer, en triplex: drievoudig. Of van a: niet, en trephein: voeding, een nutteloos onkruid. Bijbel. Job 30: 4 Ժij plukken de melde bij het struikgewas af, en de wortel van de brem dient hun tot voedselծ Het Hebreeuwse woord dat voorkomt in Job 30:4, malluach of malloeach, zou op een zout smakende plant duiden of naar een plaats waar die groeit aan de oevers van de Dode Zee. Mogelijk wordt hier op Atriplex halimus, L. gedoeld. In tijden van nood werden de zuur/zout smakende bladeren wel door de armen en uitgestotenen gegeten. De Talmoed vermeldt dat de Joden werkende aan de reconstructie van de tempel, deze plant als voedsel gebruikten. Anderen hebben er de maluweplant, Malva, van gemaakt. Retama raetam, Webb. & Berth. (plaats van bremplanten, Numeri 33: 18, Rithma) Retama is zo genoemd naar zijn Arabische naam retem. In het Hebreeuws is het rothem: soort brem. Virgilius schreef al over deze plant: Қelfs de nederige brem heeft zijn nut, zijn schaduw voor slaap in de woestijn en voer voor veeӮ De schaduwstruik waaronder Elia wilde sterven, de rothem in 1 Koningen 19: 4-5 Լi>Zelf echter trok hij een dagreis ver de woestijn in, ging zitten onder een bremstruik en begeerde te mogen sterven, en zei: Het is genoeg! Neem nu, Heer, mijn leven, want ik ben niet beter dan mijn vaderen. Daarop legde hij zich neer en sliep in onder een bremstruikծ Het was een van de haltes van de Isralieten in de woestijn, de plaats van de bremplanten, Numeri 33: 18; en legerden zich te Rithmaծ (Luther zette in 1 Koningen 19: 4,5 een op de Horeb groeiende bremsoort over met jeneverbes, omdat je onder de jeneverbes zo gemakkelijk in slaap valt. Elias zette zich en sliep onder een jeneverbes) De plant maakt de beste houtskool dat er is, dat met een intensieve hitte brandt. De Arabieren zeggen dat het vuur voor een heel jaar houdt. Daarom worden de smidsvuren voor het harden van staal reeds vanouds met Retama kolen gestookt. Gloeiende kolen rմamin, rotem, rothem en rմamim en ritmah of ritmah, Psalm 120: 4, Jesaja 54: 16. In zijn as zouden de vlammen een ongelofelijke tijd bewaard blijven. Goethe verhaalt naar mededelingen van reizigers naar Mekka dat de pelgrims stukken van dit hout meenamen en die op hun vuren in de woestijn legden en daarop zand en kameelmest. Bij de terugkeer van de vrome pelgrimsvaart, na maanden, hadden ze na afname van het dek het vuur nog in levendige gloed gevonden. Naar deze pelgrims zou het vuur een jaar lang onder dit dek goed blijven. Goethe voerde hiertoe een Bijbelspreuk aan waar David spreekt over de valse tong van een mens dat die de meeste geschikt straf is voor bedrieglijke tongen, Psalm 120: 4 ԕ benevens gloeiende kolen van de bremծ Wortel van de brem. De wortel van de brem is hard, houtig en smaakt misselijk, mogelijk giftig. Niet geschikt om als voedsel te dienen. In Job 30: 4 Ժij plukken de melde bij het struikgewas af, en de wortel van de brem dient hun tot voedselՠwordt mogelijk gedoeld op een parasiet van deze brem, Cymorium coccineum L. Deze parasiet wortelt meestal in zoute gronden of zeestranden waar de Retama ook groeit, ook op Spartium monospermum.. In oude tijden werd die gegeten met voedselschaarste. Dit werd hoog geprezen als een middel tegen dysenterie en de waarde ervan was zo hoog dat er militaire bewaking was op de plaatsen waar het gewas voorkwam. In het Hebreeuws komt de naam rմamin shoղesh voor: wat literair betekent, de wortels van de brem, wat mogelijk op deze parasiet slaat. Brassica. Brassica nigra L. (zwart), mosterd. Om uit de zaden mosterd te maken had men een smeuge, zurige pap nodig, de moust de vin, ongefermenteerd druivensap. De naam Brassica is van grote oudheid. Dit lijkt op een Keltische leenwoord, zodat het Keltische bresic ouder is dan brassica. Het Latijnse brassica betekent knisteren omdat zijn bladen bij afbreken knisperen. De naam werd gebruikt door Plinius. Grieks brassoo betekent koken. Bijbel: Matthes 13: 31-32 Ԏog een gelijkenis hield Hij hun voor en Hij zei: Het koninkrijk der hemelen is gelijk aan een mosterdzaadje, dat iemand nam en in zijn akker zaaide. Het is wel het kleinste van alle zaden, maar als het volgroeid is, is het groter dan de tuingewassen en het wordt een boom zodat de vogelen des hemels in zijn takken kunnen nestelenծ Matthes 17: 20 ՗ant voorwaar Ik zeg u, indien gij een geloof hebt als een mosterdzaad, zal gij tot deze berg zeggen: Verplaats u van hier daarheen en hij zal zich verplaatsenծ Marcus 4: 31-32 Ոet is als een mosterdzaadje, dat, wanneer het in de aarde gezaaid wordt, het kleinste is van alle zaden op de aarde, en toch, als het gezaaid is, opkomt en groter wordt dan alle tuingewassen en grote takken maakt, zodat in zijn schaduw de vogelen des hemels kunnen nestelen. Lucas 13: 19 Ԭ 17: 6 ԗaaraan is het koninkrijk Gods gelijk en waarmede zal Ik het vergelijken? Het is gelijk aan een mosterdzaadje dat iemand nam en in zijn tuin zaaide, en het groeide en werd een boom, en de vogelen des hemels nestelden in zijn takkenծ Ook hier is weer veel discussie over wat de mosterdplant van Jezus parabel werkelijk was. Het Griekse woord in de originele tekst is sinapi. Dat zou de gewone zwarte mosterd zijn. Sinapi was al in de oudheid de naam voor mosterd. Plinius noemt 3 soorten en men neemt aan dat de in M. Zeegebied inheemse daarbij was. Het zou de mosterdboom uit de Bijbel kunnen zijn. Uit de tekst kan men opmaken dat het een plant is van grote hoogte. De mosterdplant kan in warme gebieden zo hoog worden dat een paard er niet in terug te vinden is, 5m en meer, met hoofdstengels als een mannenarm. Als kleinste van de zaden, (Lucas) het werd gezaaid en er kunnen vogels des hemels onder legeren. Het zaad van de zwarte is kleiner dan de witte en zou zo in aanmerking komen. Plinius rekent mosterd ook onder de moeskruiden. De Griekse tekst beantwoordt aan het Latijnse Olus (groente) wat op kruiden duidt. Dit is een woord dat nog tweemaal in het N.T. voorkomt en wel Lukas 11:42 en Rom. 14:2. Koning: ҏlus komt van alere wat voeden betekent. De ouden schreven en spraken het woord uit door Holus, wat men vanouds plag te eten. Anderen willen olus af leiden van Olendo of Olescendo, waarvan adolescere, omdat ze groeien uit de aarde en opwaarts schietenӮ Als alternatief komt de mosterdboom, =Salvadore persica, L.(uit Perzi) in aanmerking, die echter een steenvrucht heeft en meestal niet gezaaid wordt. Het is een struik of kleine, zacht houtige boom van 100 tot 300cm hoog met ovaal/lijnvormige bladeren. Het draagt wat vlezige bessen in trossen die wat op gewone bessen lijken maar met een pruimenkleur. Het heeft een aangename, maar sterke aromatische smaak die wat op mosterd lijkt en met grote hoeveelheden ingenomen geeft het dezelfde irritatie aan de ogen en neus Dit gewas draagt wel dezelfde naam als de mosterdplant in het Hebreeuws, namelijk chardal. Chardal (Dalman) of khardal (Moldenke) en chara betekent hitte, brand of steking en Dal droging of uitdroging. (Koning)

Boswellia, wierook. Boswellia is zo genoemd naar Dr. Boswell van Edinburgh. De Griekse naam frank incense: betekent vrij brandend, free lighting. Het woord frank komt wel van de Franse kruisvaarders die het meebrachten naar Europa. Het melkachtige sap wordt olibanum genoemd, vergelijk het Hebreeuws levonah of lebonah: melk, luban betekent melk van Arabieren en zo ook libanotis en labanum, de Libanon, oli of Lebanon omdat de Libanon de plaats was waar het verkocht werd een aan de Europeanen. Arabisch lubban. Vergelijk Exodus 30:34, waar het duidelijk levonah genoemd wordt; wit of Libanees in Hebreeuws. De witte melk was mogelijk een mix van gom Pinus halepensis, Sabina phoenicia, Juniperus oxcycedrus en andere bomen die inlands zijn in de Libanon en vandaar stamt mogelijk de oorsprong van de naam en handelsplaats. Bijbel. Historisch komt het gebruik van wierook bij de Christenen uit de cultuur van de Isralieten in wiens tempel wierook verbrand werd. Oorspronkelijk komt het uit de Kanaanitische cultuur werd wierook geleidelijk aan als Զernieuwingՠgebruikt, later in de tempel godsdienst. In de tweede tempel, rond 540 v. Chr., bevond zich bij een voorhang van het Allerheiligste een reukofferaltaar waar s morgens en met de avond een reukoffer gebrand werd. Het wordt 22 maal vermeld in de bijbel en 16 maal in verband met godsdienst, 2 maal als eer, eens als handelsartikel en 3 maal als een product van de koninklijke tuin van Salomon. Het werd waarschijnlijk exclusief voor de tempeldienst gebruikt in Salomons tijd. Dat zou de wierook zijn van Genesis. Op de meeste plaatsen komt het woord miktar, kitter of koter en kitteroth of ketoret in de bijbel voor. De geschriften van Theophrastus en andere oude schrijvers komen met de bijbel tot de conclusie dat de Hebreers al hun wierook importeerden uit Arabi en vooral uit de regionen van Sheba. (Saba) Dit zou de echte wierookboom van de ouden zijn en is inlands in Arabi en vooral rond Sheba. Vergelijk Jesaja 60: 6, Jeremia 6:20, langs de kust van Hadramaut en Somali en nooit in Syri of India. Deze wierook is echter inferieur aan die van India die dan met de opkomst van de handel deze mogelijk verdrongen kan hebben. Wierook is er in verschillende kleuren. De beste soort is bros, glinsterend en bitter van smaak en ruikt aromatisch, vooral bij opwarmen Exodus 30: 1, 7-9 en 34/36, Leviticus 2: 1-2 en 15-16, 5: 11, 6: 15, 10: 1, 16: 12-13, 24: 7, Numeri 5: 15, 7: 14, 20, 26, 32, 38, 44, 50, 56, 68, 74, 80 en 86, 16: 46, 2 Koningen 17: 10-11, 18: 4,, 23: 5, 1 Kronieken 9: 29, 2 Kronieken 28: 4, 34: 25, Nehemia 13: 5 en 9, Hooglied 3: 6, 4: 6, Jesaja 43: 23, 60: 6, 65: 3, Jeremia 11: 12 en 17, 17: 26, 41: 5, 48: 35, 48: 35, Matthes 2: 11, Lucas 1: 9-10, Openbaringen 5: 8, 8: 3-4, 18: 13. De Arabieren, vooral de oasebewoners, doen een stukje ervan in een komfoor die van hand tot hand gaat met het koffiedrinken op zondag. Als de kom weer terug komt wordt die een moment onder de mantel gehouden om die te laten geuren, hierna ruikt hij er een of twee maal aan en geeft hem dan aan zijn buurman. Dit oude gebruik is mogelijk al vermeld in Psalm 45: 9 ҍirre, alo en cassia zijn al uw klederenӮ Wierook kon vroeger alleen door koningen en rijke mensen betaald worden. Wilde men iemand een koninklijk geschenk geven dan gaf men wierook. Mattheus 2:11: Ҽi style='mso-bidi-font-style:normal'>Zij gaven hun giften, goud, wierook en mirreӮ Goud voor het koningschap, wierook voor heiligheid en mirre (zie Commiphora) om het lijden te symboliseren. Een van de drie koningen is wit, de ander zwart en de derde bruin. De witte offert goud, symbool van leven en licht, de zwarte mirre, zinnebeeld van dood en nacht en de bruine wie¬rook, zinnebeeld van het goddelijk dogma. In de Apocalyps 5,8 is de wierook in gouden schalen een zinnebeeld van de gebeden van de heiligen: Ґhialas aureas plenas odoramentorum quae sunt orationes sanctorumծ Per funum. Parfums, de Romeinen gaven hun gaven Ұer funumӬ (parfum) via rook, naar de goden. Ze zijn en waren in het Oosten in gebruik om te getuigen van respect voor de bezoekers. (Danil 2: 46) De Hebreers hadden twee gewijde parfums, een van wierook en de ander van olie. (Exodus 30: 23/38, Spreuken 7: 17, Psalm 45: 8, Hooglied 3: 6) Zo lag Asa (2 Kronieken 16: 4) in een bed van specerijen en een gedeelte hiervan werd verbrand ter eren van de begravene. Mogelijk naar dit gebruik zien we de mirre en alo bij de Heer. Wierook werd een symbool van gebed en zijn opstijgende rook werd vergeleken met de gebeden die aan God werden opgedragen. (Psalm141: 2) Wierook werd aan de mensen geofferd als een gift van grote eer. Het was vaak een element van afgoderij. (2 Kronieken 34: 25, Jereremia11: 12/17, 48: 35.) Wierook had een ontsmettende werking in de tempels tijdens offeranden van dieren, zie hysop. Geurende kruiden, de bestrijding van stank, de stank van het kwaad. Het roken en zuiveren van kleren, gebouwen en dergelijke heeft misschien oorspronkelijk een functioneel doel gehad en is door de priesters tot een geestelijke zuivering verheven. De meeste oude rites zijn naar hun oorspronkelijke doel of iets dergelijks af te leiden.

Buxus. Buxus sempervirens L. (altijd groen) palmboompje. Buxus werd in het Grieks Pyxos, Pyxis, Puknos of Phoinix genoemd. De Griekse naam Phoinix verwijst, althans naar de ogen der Hellenen, naar het land of de bewoners, de Phoenicirs, die de boom bekend maakten bij de ouden. Het Griekse woord betekent dicht, vast, ineengedrongen, en is een verwijzing naar het dichte en harde hout en bladstand. Buxushout is zeer hard, dicht en zwaar, het is de enigste Europese houtsoort die in water zinkt. Vanwege zijn zwaarte, maar ook vanwege zijn zeldzaamheid werd het hout vroeger verkocht bij gewicht. (213) Er werden speciale kistjes van dit hout gemaakt. Het woord Buxus werd in het Latijn pyxis of pyxos: wat letterlijk een bukshouten doos betekent, de uit buks gedraaide voorwerpen. Dit is nog te zien in de Engelse box: doos, het Franse boite: doos, en mogelijk ook ons woord bus, de uit bu(h)s vervaardigde bussen. De buxus: koker en zo broekspijp tot boks, een in dialect gebruikt woord voor broek. Verdere woordafleidingen zijn interessant vooral omdat vele bekende materialen en de daaruit gemaakte voorwerpen bij ons bekend zijn. De Engelse bushel: de schepel of korenmaat en de buste. In het leger heeft het hout veel gediend, zo is het woord buks ervan afkomstig en in het Slavisch heet de struik pusika en puska is een kanon. Bijbel. Jesaja 41: 19 ԉk zal in de woestijn ceder, acacia, mirt en olijfwilg zetten; Ik zal in de wildernis cipres naast plataan en dennenboom plantenլ 60: 13 Ԅe heerlijkheid van den Libanon zal tot u komen, cipres, plataan en dennenboom tezamen, om de plaats van mijn heiligdom op te luisterenծ Ezechil 27: 6, Եw dek maakten zij (de Ashurites) van ivoor, gevat in dennenhoutծ Schrijftabletten werden ook van bukshout gemaakt, zie II Esdras 14:24 waar ze gemaakt moesten worden. Het Hebreeuwse woord dat vertaald wordt als buxus is teasshur of tաshur. Ezechil maakte gebruik van de juiste naam Asshur dat Ashurites wordt in de Authorized Version. Sommige denken dat deze uitdrukking van de profeet, die de handel beschrijft met Tyrus, een verbastering is van teasshur en zo een simpele bedoeling heeft. Zij vervangen dan de tekst in Ԥe banken van de roeiers waren van bukshout die ingelegd waren met ivoorծ Buxus longifolia, Boiss groeit in het noordelijke gedeelte van Palestina, heuvels van Galilea en gewoon in de Libanon. Die groeit 6m hoog op met een naar verhouding steeds dunne stam die zelden meer dan 15-20cm in diameter is. De Buxus is ook geen boom voor de warme Semitische landstreken, waar dadelpalmen groeien. De in Jesaja 41: 19 en 60: 13 vermelde teasshur of tաshur kan op die gronden geen Buxus zijn. De Talmoed en Joodse schrijvers menen dat de buksboom in Jesaja en Ezechil gebruikt is, terwijl de Syrische schrijvers en de Arabische versie van de Saadias de ceder, (Sabina phoenicia) in Jesaja 41: 19 insluiten. De genoemde planten daar zijn allen van rijke gronden. De Acacia (shittah) is normaal al een plant van de desert zodat de Septuagint dit dan ook vertaalde als buksboom. De plataan is in ieder geval geen heerlijkheid van de Libanon, want die groeit in waterrijke gebieden. Mogelijk is, in deze vergelijking, dat planten van verschillende grondsoorten naast elkaar gezet worden om de almacht van de Heer aan te tonen: Ҽi style='mso-bidi-font-style:normal'>Ik zal in de woestijn ceder, acacia, mirt en olijfwilg zetten. Ik zal in de wildernis ipres naast plataan en (the fir tree, and the pine, and box tree together, teasshur) dennenboom plantenӮ De eerste serie kan gezien worden als planten van rijke en vruchtbare gronden die zullen groeien in woeste gronden. De Acacia is al een plant van droge gronden zo dat deze niet past bij de bedoeling van de profeet. De schrijvers van de Septuagint vertaalden die als buks wat dan logisch lijkt. De plataan past niet als boom van waterrijke gronden, maar is mogelijk een boomsoort die samen met de andere twee op de Libanon groeit, de den.

Calluna. Calluna vulgaris L. (gewoon) struikheide. Calluna is een naam die afkomstig is van het Griekse kallyno of kallunein: reinigen of schoonmaken, omdat de takken als bezems gebruikt werden. Bijbel. In de bloementaal is het kruid van de eenzaamheid, zie Statenvertaling, Jeremia 17: 6: Ҩij zal zijn als de heide in de wildernisӬ in 48: 6 vlucht, redt uw ziel, en wordt als heide in de woestijn .(soms wordt dit woord wel vertaald als een kale struik) Een woord dat voorkomt in Jeremia 17: 6 is ar ar of aro er. In Jereremia 48: 6 komt aroաir voor. Naar zijn afgelegen en gesoleerde groeiplaats zou het de struik, heide, kunnen zijn. Maar, in die streken wordt geen heide gevonden, alleen Juniperus oxcycedrus en Tamarix mannifera. Sommigen denken aan de gagel, Myrica.

Capparis. Capparis spinosa L. (doornig) Het nieuw Perzische woord kabar werd, via Arabisch al-kabar, over Grieks kpparis in Latijn capparis. Dit woord was voor eind 15de eeuw bij ons als capper. Over oud-Frans cpres (nu caprier) kwam het in het Engelse van de 15de eeuw als capres en werd zo caper. In vroeg-Hoogduits verscheen het woord als Gappern en heet nu Kappren of Kapernstrauch, wel steeds meervoud. Kappertje. Bijbel. De zachte wit violette bloemen openen maar een korte tijd van Գ morgens tot Գ middags. Dat is de grond waarom koning Salomon deze kapper als beeld van de vergankelijkheid van de wereld gebruikt. Prediker 12:5/7. Ү op de dag, dat men ook vreest voor de hoogte, er verschrikkingen op de weg zijn, de amandelboom bloeit, de sprinkhaan zich voortsleept en de kapperbes niet meer helpt; want de mens gaat naar zijn eeuwige huis en de rouwklagers gaan rond. ҈ier wordt gesproken over de realiteit van ouder worden en het verloren gaan van de lust dat in de jeugd zo gewoon was. Smaak en appetijt zijn een van de eersten die de ouder wordende mens verlaten. Een stimulans tot het herkrijgen hiervan was de kapper. In de King James versie staat desire shall fail. In origineel Hebreeuws staat dat de kapperbes teleur zal stellen. Het verband van de ouderdom en de plant ligt hem in de afrodische werking van de vrucht. Het zou de vrucht zijn van Prediker 12:5, waar het woord tapher gebruikt wordt dat vertaald wordt als lust of verlangen. In de King James versie en door Gesenius, de Talmoedisten en oudere vertalingen wordt deze naam als kappertjes vertaald. In latere geschriften, zoals de Talmoed, staat avionah voor de vruchten van de kapperstruik. De Miznah noemt deze plant met zijn huidige Hebreeuwse naam, tzalaf. Cedrus. Cedrus libani Link. (van de Libanon) De naam van de Ceder of Cedrus, zou afkomstig kunnen zijn van de beek Kedron of Kidron in Judea. Kedron zou mogelijk vertaald kunnen zijn naar een Hebreeuws woord wat duisterheid of donker betekent. Mogelijk zo genoemd naar de duisterheid van het dal Kedron. Of zo genoemd naar zijn smerige en drabbige water dat al vroeg als riool gebruikt werd (2 Kronieken 29: 16) De Kedron als beek ligt in een dal en op een plaats waar vermoedelijk nooit een ceder gegroeid is, die komen meestal voor op hoogtes van 13 2100m. De naam Cedrus zou ook afkomstig kunnen zijn van het Arabische kedron of kedree: wat kracht betekent. De Arabische naam voor de ceder is evenals het Egyptische arz libnan of shagar el arz, wat stevig in de grond betekent. De Hebreeuwse naam is erez of ahrahzim, wat genomen is van een oude Arabische afleiding en een stevig wortelende sterke boom betekent die lang leeft en langzaam groeit. Wat waren de Phoenicirs geweest, wat was hun vloot en daarmee hun handels- en wereldverkeer zonder de ceders van de Libanon? Het was de eerste cultuur die de ceders mee geschapen en meegeleefd hebben, de scheepvaart en handelscultuur van de Phoenicirs wiens rijk de Libanese kust uitmaakte. Maar ook hun koninklijke gebouwen en tempels en alles wat ze voor bouw en kunsthout nodig hadden leverde hun achterland. Zo ook de voor Tripoli, Byblis, Beiroet, Baalbek, Ninev en Persopolis, ook van Babylon en Jeruzalem en zelfs aan de oevers van de Nijl werden de tempels te Memphis gebouwd met cederhout van de Libanon, zo ook Karnak en Thebe, ook de kisten van menig dodengraf van de faraoճ en zijn beambten. De gehele oudheid, van de Phoenici, Assyri, Babyloni. Egyptenaren, Perzen, Joden, tot de Grieken en Seleukiden, Romeinen en Arabieren, van 3000 v. Chr. tot 700 na Chr., zij allen gebruikten het hout voor hun schepen en vloten, voor hun paleizen en tempels, voor standbeelden en doodskisten. Sinds de oudste tijden is er roofbouw gepleegd op de ceder. Vooral vanuit Egypte, een land dat zelf weinig bomen heeft en al vroeg ontwikkeld was. Bij de Egyptenaren heette de Libanon dan ook plateau van de Ceders. Op een dioriet die uit 2650 2600 v. Chr. Stamt had Farao Snofroe laten aantekenen dat hij 40 scheepslaten hout van de Libanon had laten komen. Ook Thoetmozes, een van de veroveraars van Byblis, bevestigt dit officieel: Ҽ/span>Elk jaar worden er voor mij echte ceders van de Libanon omgehakt en naar mijn hof gebracht, ik heb er de Aziaat niets van gelaten, want het is een materiaal dat hij begeertӮ De ceder is in Egypte dan ook al in de pre dynastic periode gevonden en in het oude en het middenrijk. De immense sarcofaag van Tuth Ankh Amen was van dit hout en christusdoorn (Zizyphus spina Christi) gemaakt. Ook door andere landen werd er roofbouw gepleegd. Assurnasirpal II, 1350 v. Chr. kreeg ceders, bukshout en ebbenhout. Sennacherib veroverde 700 v. Chr. de Libanon en zie: Ik kom op de toppen van de bergen, naar de Libanon en ik zal alle ceders daarop omhakkenծ Het gebruik van ceder zie je bij Homerus in de Ilias, Boek 24 waar verwezen wordt naar het cederdak van de opslagkamer waar Priamus naar toe gaat om het losgeld te halen voor zijn zoon Hector van Achilles. Plinius vermeldt dat er 40m grote bomen zijn. Salomon zond al 30 000 Isralieten naar de Libanon en dat alleen maar om koning Hiram en zijn slaven te helpen. Hij zond ook 150 000 arbeiders, gevangen slaven van vorige oorlogen, een 33oo officieren die uitgingen naar de bomen van God. Koning Hiram had ook een 1000 van zijn eigen mensen gestuurd om te helpen. Een 400 jaar stond de prachtige met cederhout beklede tempel tot Nabukadnezar het huis van Jehova liet verbranden en de Joden wegvoerde. Maar een nieuwe tempel ontstond na hun terugkeer en weer waren het de broeders van de thans nog levende bomen die de tweede tempel zoծ pracht verleende zodat die onder de profeet Zacharia zonder verdere verklaring met ԕLibanonՕ bestempeld werd. Het was die tempel waarin Alexander de Grote de ware God offers bracht. Pompejus bezocht dezelfde tempel die Herodotus in zijn strijd met de tegenpartij gedeeltelijk liet verwoesten en dan nog mooier liet herstellen. Het was dezelfde tempel waarin Jezus kwam, waar de Schriftgeleerden hem op de proef stelden, waaruit hij de woekeraars en kooplieden wegjoeg. 70 na Chr. maakten de Romeinen zijn ondergang. Amos vergeleek de machtige zonen van Anak met de ceders van de Libanon. Uit F. Antoine. De Libanon is gevallen. De Libanon is dan ook gevallen (Jesaja 10:33) Қiet de Heer der heerscharen houwt met vervaarlijke kracht de loverkroon af, de rijzige stammen worden omgehouwen en de hoge geveld, het dichte gewas van het woud hakt hij af met ijzer en de Libanon zal vallen voor de HeerlijkeӮ De plaats waar God het eerst werd verheerlijkt is omgehakt om tot kerken en bedehuizen te worden waarin men Hem nu gedenkt. In het begin van deze eeuw waren er nog maar enkele honderden stammen over, waarvan er 13 waren met een stamomvang van 11m. Die paar laatste restanten worden nu beschermd, voornamelijk door de patriarch van de Maronieten en door een Christelijke sekte die op de hellingen van de Libanon leven. Ze staan boven de oever van de Nahr el Kadischab: de vloed van het heilige dal. Op de uitlopers van de 3000m hoge berg de Kar el Kadihb staan de laatste bomen. Ze zijn door een simpele stenen muur omgeven. 500 tot 1000 jarige stammen ordenen zich als de jongeren om de oudsten, die nog in Bijbelse tijd en uit de tijd van Salomon zouden stammen. Salomons ceders, Gods ceders, of ceder van de patriarchen worden ze door het volk genoemd. (164) Op de sneeuwbergen groeien de cederbomen veel, namelijk in Syri op de berg Libanon daar men ze tegenwoordig noch sommige van deze bomen toont, als Bellonius schrijft, waarvan, zo men zegt, door koning Salomon met zijn eigen handen daar gezet zijn geweest. De cederboom, zegt Theophrastus, groeit in Syri en wordt gewoonlijk gebruikt van diegene die in de omliggende landen wonen om hun galeien daarmee te timmeren omdat ze geen pijnbomen hebben. Dan zijn hout heeft dat eigens, te weten dat de beelden of andere werken die daarvan gemaakt of gesneden zijn gewoonlijk als het vochtig weer is zweten en tranen al of ze met water besproeid waren net zoals alle andere bomen ook doen die vet en olieachtig van binnen zijn, als Theophrastus schrijft.ռ/p> In totaal zouden er nog 250 staan. De geweldigste is de Cedre de Dieu. Zijn omvang over de wortelstok bedraagt 14m en zijn scherm bedraagt ongeveer 50m in de rondte. De hoofdstam telt meerdere zijstammen, die elk voor zich evenveel nieuwe en zeer aanzienlijke bomen vormen. De hoogte is amper 25m. Op de top van de heuvel is onder de takken van de boom een kapel gebouwd en het altaar bestaat uit cederhout. Jaar na jaar vieren hier de Maronieten op de dag van de openbaring het feest van de ceders. De patriarch met meerdere bisschoppen en vele gelovigen, draagt de mis op als bescherming van de berg en het geluk van zijn volk. In de geest van het volk is er een soort heilige eerbied voor deze oeroude boom behouden gebleven. Dit vooral door toedoen van kerkelijke orden. Tot voor kort pleegde de daar levende patriarch elke christen die de bomen beschadigde met geestelijke straffen te vervolgen, zelfs met uitsluiting uit de kerkgemeenschap. Het was een oeroud geloof dat de eerwaardige boom onder bescherming van God stonden. Nieuwe aangroei is vrijwel onmogelijk doordat regen en wind voor erosie zorgen en geiten en schapen jonge aanwas opvreten. Numeri 24: 6, Richteren 9: 15, 2 Samul 5: 11, 7: 2, 1 Koningen 5: 6-10, 6: 9, 15-16, 18 en 36, 7: 2-3, 7 3n 11-12, 9: 11,. 2 Koningen 9: 11, 10: 27, 14: 9, 19: 23, 1 Kronieken 14: 1, 17: 1, 22: 3-4, 2 Kronieken 1: 5, 2: 3 en 8, 9 : 27, 25: 18,, Ezra 3: 7,, 6: 4, Nehemia 2: 8, Job 40: 17, Psalm 29: 5, 80: 10, 92: 12, 104: 16, 148: 9, Hooglied 1: 17, 3: 9, 5: 15, 8: 9, Jesaja 2: 13, 9: 10, 14: 8 37: 24, 41: 19 44: 14, Jeremia 22: 7, 14-15 en 23, Ezechil 17: 3 en 22-24, 27: 24, 31: 3-18, Amos 2: 9, Zefanja 2: 14, Zacharias 11: 1-2. Met een paar uitzonderingen is er geen twijfel over de identiteit van het Hebreeuwse woord erez of ahrahzim die vertaald wordt als ceder. Het woord is ontleend van een oude Arabische wortel die een stevig wortelende en sterke boom betekent. Er is enige twijfel over de ceder van Numeri 24: 6 waar het woord mogelijk een verbastering is en mogelijk op een andere boom slaat, net als in Leviticus 14: 4, 6-8 en 49-52, ook Numeri 19: 6 (zie Sabina phoenicia) Ezechil 27: 5 en 31: 8. (zie Pinus halepensis) Nu worden ze weer aangeplant in het M. Zeegebied en vooral in Turkije waar jaarlijks meer dan 50 miljoen jonge ceders geplant worden. De Libanese populatie wordt ook weer hersteld door herplanten en beschermen tegen geiten. Juniperus. Jeneverbes is een woord dat afgeleid is van Juniperus, wat weer stamt van het Keltische jeneprus: stekelig of ruw. Isidorus geloofde dat in de Juniperus het begrip perum: vuur, besloten lag omdat het vuur er lang goed in blijft, of naar zijn piramidevormige groei zodat die er als een vlam uitziet, dat die zich ook naar boven toe verjongt. Het is de vuurboom, Duits Feuerbaum, afgezien van het voorgaande gebruik is het mogelijk naar het rode kernhout. Vanouds is het vuur van Psalm 120: 4 de jeneverbes. Matthiola; ԏnder deze boom heeft gelegen de profeet Elias toen hij de toorn van Jesabel in de woestijn ontweek daar hem de engel de volgende keer opwekte, 3 Koningen 19ծ Het geloof aan het vuur rust mogelijk op oudere overleveringen. In zijn as zouden de vlammen een ongelofelijke tijd bewaard blijven. Goethe verhaalt naar mededelingen van reizigers naar Mekka dat de pelgrims stukken van dit hout meenamen en deze op hun vuren in de woestijn legden en daarop zand en kameelmest. Bij de terugkeer van de vrome pelgrimsvaart, na maanden, hadden ze na afname van het dek het vuur nog in levendige gloed gevonden. Naar deze pelgrims zou het vuur een jaar lang onder dit dek goed blijven. Goethe voerde hiertoe een Bijbelspreuk aan waar David spreekt over de valse tong van een mens dat het duurzaam is als vuur van jeneverbes, Psalm 120:4. (Dit hout was evenwel niet van een jeneverbes, maar van een brem, Retama) Dodonaeus (m) Ԅe eerste soort (Juniperus ocycedrus) wordt in Languedoc cade genoemd, zegt Clusius, en de olie die er uit verzameld wordt noemen ze daar huile d cade. Engels cade van Frans genvrier cade. Kaddig is wel van dezelfde betekenis, Kaddick, Kaddig of Kadig, in Bohemen Kaditi, Pools kadzuc, bij de Esten kadakas, kaddie of kadagys en daarvan is de oost Pruisische naam Kaddik en Kaddikstrauch af te leiden. In Finland noemt men de struik kataju of katachu, (411) vergelijk Engelse cade oil en vergelijk de basis van de Griekse ceder of kedros, ked- of kod: roosteren, oud-Slavisch cadu: rook, caditi: roken of branden. In deze betekenis betekent ceder (Juniperus) origineel hout voor roken. Bij de Grieken duidde men met de naam kedros en kedris alleen welriekend hout aan. De Libanonceder heette kedros thaumaste: dat is prachtig. Van Grieks kedros kwam het Latijnse Cedrus. Wat de ouden onder de jeneverbes stelden, in Grieks άρχενύος of arkeuthos, χέδρος of kedros, όζύχεδρος of oxykedros en in Latijn Juniperus noemden zal wel gedeeltelijk op M. Zee planten slaan en wel Juniperus oxycedrus, Juniperus phoenica en Juniperus excelsa. De ceder is ook zeer bekend geworden door de stroperige lichtbruine balsemachtige olie die uit het hout wordt getrokken door het bij een vuur te leggen. Met deze cederolie werden kostbare boeken en boekrollen ingewreven teneinde ze te beschermen tegen wormvraat. De boeken die de tweede koning van Rome, Numa, naliet zouden met dit sap ingestreken zoծ 535 jaren goed zijn gebleven. Ook zou deze olie bij het balsemen gebruikt zijn en werd het linnen erin gedrenkt. Tackholm vermeldt echter dat de cederolie, als vermeldt door Herodotus en Diodorus en vertaald als olie van ceder, waarschijnlijk geen cederproduct was, maar afkomstig van een Juniperus soort. Het cedersap van Plinius was ook niet afkomstig van een ceder, maar vermoedelijk ook van een Juniperus. Met de ceders werden dan ook vermoedelijk andere bomen van de Libanon geveld, die duurzamer waren en als cederhout gebruikt werden. De verwarring zou dan in de naamgeving zitten, sommige Juniperus soorten werden vroeger kleine ceders genoemd. In Spanje geeft men de naam cedro aan 2 jeneverbessoorten, Juniperus oxycedrus en Juniperus thurifera. Bijbel. (Mogelijk zijn deze en volgende de ceders als gebruikt in Bijbelse zuiveringsrites. (Leviticus 14: 4-6 en 49-52) Niet alleen vanwege de zuiverende werking, maar ook omdat er in de Sina geen ceder voorhanden is. Numeri 19: 6 Լi>En de priester zal cederhout, hysop en scharlaken nemenռ/i>. Het woord ceder wordt vertegenwoordigd door het Hebreeuwse erez en verschijnt 51 maal in de Bijbel. Meestal verwijst het naar de ceders van de Libanon. Maar in de Sina is geen ceder, of in ieder geval niet bereikbaar. Waarschijnlijk hebben ze een ԣederՠuit de woestijn gehaald. 2 Kronieken 2: 8 ԠZend mij ook ceder-, cipressen- en algummimhout van den Libanonռ/i>. In Hebreeuws algomim, misschien was hetzelfde hout als in 1 Koningen 10: 11-12. Maar het woord is anders en ook de afkomst, niet uit Ophir maar van de Libanon. In dat geval zou het Juniperus excelsa kunnen zijn. Jeremia 48: 6 en 17: 6. Լi style='mso-bidi-font-style: normal'>Weest als de gagelkruid (heide) in de woestijnծ De Arabische naam van deze twee is arաr (Dalman) Een woord dat voorkomt in Jeremia 17: 6, aldaar ar ar of aro er genoemd. In Jeremia 48: 6 komt aro-er of aroաir voor. Naar zijn afgelegen en gesoleerde groeiplaats zou het de struik, heide, kunnen zijn. Maar in die streken wordt geen heide gevonden, alleen Juniperus oxycedrus en Tamarix mannifera. Sommigen denken aan de gagel. Een zinnebeeld van dorheid en verlatenheid. Ceratonia. Ceratonia siliqua L. (hauw dragend). Ceratonia is afgeleid van het Griekse keratio, van keras, wat hoorn betekent, naar de spitse hoornachtige gekromde huls. Het Griekse keration is afgeleid van kerat, de stam van keras: horen, dat komt overeen met Sanskriet siras: hoofd, Latijn cornu: horen. Zo wordt hard materiaal bedoeld. De naam ceratia verkreeg het naar de bittere en harde zaden die als gewicht werden gebruikt omdat ze altijd hetzelfde wogen, waar de naam caraat of karaat van is afgeleid. Arabisch voor karaat is kirat, qirat of kharoub en Hebreeuws charuv, in Portugees werd dit quilate: gedroogd zaad. Over het Franse carat werd het omstreeks 1270 in het midden-Hoogduits Garat. In de 15de eeuw gaf het vormen met k, Karaat zoals het midden-Nederlands (k)caraet. In het Grieks is dit het keration waarmee men in Afrika goud en in O. Indi diamanten weegt. In late Romeinse en vroeg Byzantijnse tijden wogen de puur gouden munten die bekend waren als solidus 24 karaatzaden (ongeveer 4.5 gram). Als een resultaat werd de karaat een gewicht van zuiver goud. Zo betekent 24 karaat goud 100% puur, 12 carat goud betekent dat het 50% goud bevat, etc. Sint Johannesbroodboom. Bijbel. Carob peulen waren de belangrijkste bron van suiker voordat suiker of suikerbieten bekend waren. De peulen worden na een jaar rijp en kunnen maanden aan de boom hangen blijven. Het vruchtvlees is eerst week en aromatisch zoet, later hard en is dan lang houdbaar. St. Johannesbroodboom naar het Bijbelse verhaal. Lucas 15: 16 Լi>En hij begeerde zijn buik te vullen met de schillen die de varkens aten, doch niemand gaf ze hemռ/i>. Het Griekse woord wordt vertaald als peulen bij Moffat. Er is geen twijfel dat de schillen van Jezus parabel van deze boom afkomstig waren. Matthes 3: 4 Ԉij nu, Johannes, droeg een kleed van kamelenhaar en een lederen gordel om zijn lendenen; en zijn voedsel bestond uit sprinkhanen en wildn honingծ De sprinkhanenboom of St. Johannesbroodboom wordt nergens in de Bijbel vermeld. In de wildernis van Johannes zouden nog steeds enige sprinkhanenbomen groeien waarvan de monniken de mensen verzekeren dat dit dezelfde zijn als die waarvan Johannes de Doper gegeten zou hebben. ҄e Roomsgezinde pelgrims, die niet wijzer durven wezen dan zulke blinde leidsmannen, zamelen de vruchten daar van in en dragen ze met veel devotie wegӮ Het zou de vrucht van Johannes geweest zijn en de wilde honig zou de pulp ervan zijn. Calvijn meende ook dat dit het voedsel was van de verloren zoon dat hij deelde met de varkens. Het verschil komt door de overschrijvers die het Hebreeuwse G. voor R vertaalden tot cherev wat het woord carob veranderde tot locust of sprinkhaan. In het Hebreeuws betekent hagavim: sprinkhanen, en haruvim is de Johannesbroodboom. Waarschijnlijk is er verwarring opgetreden doordat in de uitspraak de woorden sterk op elkaar hebben geleken.

Cercis. Cercis siliquastrum L. (hauwachtig) Judasboom. Cercis komt van Grieks kerkis: een pluimbal, slag of schietspoel zoals bij het weven gebruikt wordt, het is een naam die gegeven is door Theophrastus waar de peulen op zouden lijken. Bijbel. Matthes 27: 5 Յn de zilverlingen in de tempel werpende, verwijderde hij zich, daarop ging hij heen en verhing zichռ/i>. Welke boom staat er niet bij, maar volgens oude legende is het deze boom. Toch staat er in de Bijbel niets over in, is dit meer geworden uit overlevering en traditie. Waarschijnlijk stamt de naam af van de groeiplaats of Franse naam, Arbre de Jude, boom van Juda. Doordat Judas zich eraan verhangen heeft groeien sindsdien de takken krom. De tranen van Jezus zijn op het hout gevallen, zodat sindsdien de boom op alle plaatsen bloeit, zelfs op het dikste hout. De kleur werd dan ook rozerood van schaamte. De vermelding van de Judasboom is voor het eerst gebruikt door Gerard in zijn Herball in 1597, naar voornoemde legende. Daarvoor was het de zwarte vlier, zie Sambucus, waaraan Judasoren kunnen voorkomen, waar Judas zich aan verhangen had. Andere legende vertellen dat het een vijg was, Ficus, de populier of terebint. Toch moet in dit verband nog gemeld dat worden dat in verband met Handelingen 1: 25 er duidelijk op gewezen wordt dat Judas niet stierf aan ophanging.

Chamaerops. Chamaerops humilis L. (nederig) Europese dwergpalm. Chamaerops komt van Grieks chamai: klein of nederig, en rhops: een twijg, het is een samengestelde naam die van de Z. Europese palm een lage twijg maakt in vergelijking tot de hoge en geweldige palmen van de tropen. Bijbel. Van verre lijken de bladeren van deze vorm op opgestoken handen die door de wind bewogen op elkaar slaan. Jesaja 55: 12: Ҽi style='mso-bidi-font-style:normal'>Alle bomen des velds zullen de handen tezamen klappenӮ Mogelijk doelde Jesaja hier op deze palmboom.

Cichorium endivia en intybus. Januari heet in Egyptisch tybi, dezelfde tijd als deze groente werd gegeten. In het Arabisch heet het hendibeh. Dit werd in Grieks entubion of entubon. In de keizertijd verschijnt de Griekse uitspraak (indivi) benade¬rende Latijnse vorm intybum, dit werd later intiba en in volks Latijn entiba en ook endiba. Onder de uit intybus in Itali gevormde naam Endivia werd in oud-Duits eerst distelsoorten en later deze plant begrepen. Andijvie en cichorei. Bijbel. Het gewas zou al voorkomen op de Eberspapyrus. Door Dioscorides werd het vermeld als maag versterkend middel. Exodus 12: 8 Ԉet vlees zullen zij dezelfde nacht eten; zij zullen het eten op het vuur gebraden, met ongezuurde broden, benevens bittere kruidenծ Numeri 9: 11 ԉn de tweede maand, op de veertienden dag, in de avondschemering, zal men het vieren, met ongezuurde broden en bittere kruiden zal men het etenծ In Exodus 12:8 worden bittere kruiden genoemd. Hier wordt echter geen specifieke plant vermeld. Alleen in het N.T. zijn de kruiden met naam genoemd. Ook in Numeri 9: 11 komt het woord Merorim of Mղorim voor wat op bittere kruiden zou kunnen slaan. De traditie noemt sla, andijvie en cichorei en munt, later kwamen daar waterkers, peterselie en dergelijke bij. (N. Peelman) De meeste autoriteiten denken dat de andijvie uit India stamt en het is twijfelachtig wanneer het in Egypte bekend was. De oude Egyptenaren gebruikten verschillende groene kruiden die ze met mosterd mengden en duwden dan stukjes brood in die miz terwijl ze aten. Het is mogelijk dat ze dit gebruik leerden van de Egyptenaren. Ofschoon de kruiden varieerden met de tijd en plaats, bleef de reden voor het eten ervan gelijk, een herinnering aan de bittere tijd in slavernij van Egypte. De tafel staat gedekt voor de seder, het opnieuw vertellen van het Paasverhaal. Het ongedesemde brood op de tafel plus het gebraden beentje als een herinnering aan het geslachte lam. Verder de bittere kruiden en de charoset, een appel en notenpasta, als herinnering aan de stenen voor de bouw van de piramides.

Saussurea. Saussurea costus Lipsch.(wortel voor parfum) Plinius Latijnse costum van Grieks kostos (een Indische plant wiens geurende wortel gebruikt werd voor parfums) van Hebreeuws qosht, van Sanskriet kusthah. Dit gewas is afkomstig uit de Himalaya en de valleien van Kasjmir waar het groeit op 2400-4000m hoogte. De geurende wortel wordt in de omgeving van Bombay in grote hoeveelheden verzameld, richting China en de Perzische golf getransporteerd. Wat is de costus van de ouden? Of is de costus Costus speciosus, Sm. van de Zingiberfamilie die uit O. Indi stamt? Of van Costus nepalensis, Rosc. uit Nepal die bij de ouden gebruikt werd als maagmiddel? Bijbel. In Psalm 45: 8 Ԥaarom heeft o God, uw God u gezalfd met vreugdeolie boven al uw metgezellen, mirre, alo en cassia zijn al uw klederenծ Het Hebreeuwse woord dat daar gebruikt wordt is ketziah, ketzioth of kմziot (Cassia heet kiddah) wat vertaald werd als cassia of als Indische orris, mogelijk deze plant. Sommige vertalers veronderstellen dat dit woord slaat op de zoet ruikende Europese orris wortel, Iris florentina. Zie Cinnamomum cassia.

Cinnamomum. Kaneel. De naam kin-(n)-amomon kan als volgt verklaard worden: vanuit het Griekse kinein: in rollen, a: zonder, momon: feil of fout, bijgevolg; een plant zonder fout, een edel gewas dat zich heeft ineengerold, waarmee op de bastrolletjes zou zijn gedoeld. In Chinees betekent quilin of guangxi een kaneelbomenwoud, dit is een stad aan de rivier de Lijiang. Uit Maleis kayu: hout, en manis: zoet, komt kayu-manis dat over Hebreeuws (Phoenisch, Exodus 30: 23 en andere teksten) qinnamon werd en via Grieks tot Latijn cinnamum, midden-Latijn cinnamomum kwam, via Frans werd het cinnamome en Engelse cinnamon. Uit midden-Latijn cinnamomum ontstond oud-Hoogduits Cincimen, Cimment en Sinamin en het midden-Hoogduits Zinemin zodat het nu Zimt of Zimmt is.

Cinnamomum aromaticum Nees. (geurend) Cassia. Hoewel sommigen beweren dat misschien kaneel bedoeld is, is zulks niet waarschijnlijk omdat de Arabische en Perzische naam darachine, dara is hout en chini is Chinees, duidelijk op de afkomst van Cassia wijst. De naam cassia is nogal verwarrend. De echte cassia ligna is afkomstig van Cinnamomum. Maar cassia is ook wel een geparfumeerde olie die wordt verkregen van Acacia farnesia. Die soorten werden vroeger tot 1 geslacht gerekend. Bijbel. In Exodus krijgt Mozes opdracht om zoet geurende kaneel (kinnamon) en kassia (qəṣԉ) te nemen met mirre, welkrieken (qən-bosem, literair geurend riet) en olijvenolie om er een heilige zalf van te maken die geschikt was voor de Ark des Verbond. Exodus 30: 23-24 Լi>De Heere sprak tot Mozes: Gij nu, neem u zeer fijne specerijen: vijf honderd sikkels vanzelf gevloeide mirre en half zoveel: twee honderd en vijftig sikkels, welriekende kaneel, en twee honderd en vijftig sikkels welriekende kalmoes, en vijf honderd sikkels cassie, naar den heiligen sikkel, en een hin olijfolieռ/i>. Ezechil 27: 19 ԫassie en kalmoes behoorden tot uw koopwaarծ In de bijbel komt het woord kiddah of kidad voor wat afschilferende bast betekent. In Job 42: 14 komt het woord kezia of ketziah voor. (In Grieks is het vertaald als Iris en is daardoor fout vertaald vanuit origineel Hebreeuws.) In Psalm 45: 8 Ԥaarom heeft o God, uw God u gezalfd met vreugdeolie boven al uw metgezellen, mirre, alo en cassia zijn al uw klederenծ Het Hebreeuwse woord dat daar gebruikt wordt is ketziah, ketzioth of kմziot, (zie Saussurea) De Septuagint interpreteerde de cassia als een Iris, de orris root. De Revised Version denkt aan de aromatische wortel van de kost of Costus van Arabi, Saussurea lappa. Men denkt nu dat de cassia van Palm 45: 8 deze Indische of Arabische orris of costus is.

Cinnamomum verum L. Bijbel. In klassieke tijden waren er vier typen van kaneel bekend en vaak onder elkaar verward. 1.Cassia (Hebreeuws qəṣiԉ), de bast va, Cinnamomum aromaticum Nees (aromatisch) (of Cinnamomum iners Reinw. (zwak of niet actief) die uit Arabi en Ethiopi komt. 2.Echte kaneel, kinnamon, (Hebreeuws qinnamon), de bast van Cinnamomum verum van Sri Lanka en eerder India. 3.Malabathrum of Malobathrum. Cinnamomum malabathrum uit N. India (uit Malabar). 4.Serichatum, Cinnamomum aromaticum, uit Seres, dat is China.

Kaneel is waarschijnlijk een van de vroegst bekende specerijen die in gebruik is genomen. Het wordt al in een Chinees kruidboek van 2700 v. Chr. vermeld, bij de Chinees Tsang King die het gebruikte bij aandoeningen van de ademhalingswegen. In Egypte al 2000 v. Chr. is het gebruikt en kwam uit China. De Phoenix bouwt zijn nest van cinnamon en cassia. Egyptische recepten voor kyphi, een aromatische stof, bevatten cinnamon en cassia vanaf Hellenistische tijden. De gift van Hellenische heersers aan tempels bevatte soms cassia en cinnamon en wierook, mirre en Indische wierook (kostos) zodat men concludeert dat de Grieken het ook zo gebruikten. Malobrathum van Egypte (Dioscorides I, 63) was gebaseerd op veevet en bevatte ook cinnamon, een pond kostte 300 denars. In Exodus 30:23-4, beveel Mozes om cinnamon en cassia, qinnāmn, te nemen met mirre, zoete kalmoes (qən-bosem, literair geurend riet) en olijvenolie om een heilige olie te maken om er de Ark van het Verbond mee te zalven. Psalm 45, 8, verhaalt de kleren van Torah scholieren die gezalfd zijn met mirre, aloճ en cassia. In Bijbelse tijden werd het gebruikt voor de bereiding van wierook, heilige olie, medicijnen en parfum (Spreuken 7: 17) In de zinnebeeldige woning der wijsheid is het de liefelijke kaneel die haar vervult, Ecclesiasticus 24: 20 In de Apocalyps is de kostbare kaneel een voorwerp van weelde bij de verwoesting van Babylon. Vanwege zijn welriekendheid werd kaneel gebruikt als een soort parfum om lichaamsgeurtjes weg te werken. Exodus 30: 23 Ԅe Heere sprak tot Mozes: Gij nu, neem u zeer fijne specerijen: vijf honderd sikkels vanzelf gevloeide mirre en half zoveel: twee honderd en vijftig sikkels, welriekende kaneelծ Spreuken 7: 17 ԉk heb mijn leger besprenkeld met mirre, alo en kaneelծ Hooglied 4: 14 Ԯardus en saffraan, kalmoes en kaneelծ Openbaringen 18: 13 ԫaneel, specerij, reukwerk, mirre, wierook, wijn, olie, bloem en tarweռo:p> Kaneel komt in de Bijbel telkens samen voor met cassia en kalmoes. Deze producten stammen allen uit China/India en kwamen naar die streken via de zijderoute. In Hooglied 4:14 wordt kaneel met kalmoes verenigd en in Ezechil 27: 19 cassia met kalmoes. Bailey vermeldt dat kaneel dan ook afkomstig is uit India en Maleisi. Kaneel en cassia zouden al in het tweede millennium v. Chr. al aangevoerd zijn vanuit China en zuidoost Azi en vanuit Indonesi naar Madagaskar gebracht zijn in primitieve kanoճ via een oeroude route over zee die bekend stond als de kaneelroute. Ze werden dan langs de Afrikaanse kust naar het Noorden vervoerd, maar het Nijldal en het land Poent. De kinamon, kinnemon of qinnemoon verwijst zonder meer naar kaneel, het is een van de ingredinten van de Ԩeilige olieՕ. Cistus. Cistus ladanifer L. (laudanum dragend) Cistus is afgeleid van Grieks ciste: een doos, een verwijzing naar de vorm van de zaaddozen. Bijbel. Genesis 37: 25 Ԥaar zagen zij een karavaan van Ismaliten aankomen uit Gilead, wier kamelen gom, balsem en hars droegen, om dat naar Egypte te brengenլ 43: 11 Ԯeemt van het fijnste des lands in uw zakken en brengt dien man een geschenk, een weinig balsem en een weinig honig, gom en hars, terpentijnnoten en amandelenծ Deze plant is waarschijnlijk de mirreplant van de ouden. De rotsroos, Cistus creticus, Cistus salvifolius en Cistus villosus, is ook bekend als lotplant en komt bij de Hebreers overeen met het woord lot in Genesis 37: 25, 43: 11. Lot moet een inlands product zijn. Lot komt ook als eigennaam voor in Genesis, de broer van Abraham. Lot zou door een verkeerde vertaling als mirre bestempeld zijn, de naam van mirre is mor en die is niet inlands (Commiphora myrrha) zoals de context laat zien. Bijbel. Onycha, in het Hebreeuws shecheleth of sjecheleth, zou voorkomen in Ecclesiasticus 24: 15, Exodus 30: 34. De bloem is wit aan de basis van elk bloemblad. Onycha betekent in het Grieks vingernagel, de markeringen op de bloembladen van Cistus zouden de reden geweest zijn voor die naam. De naam wordt tweemaal vermeld als een bestanddeel van het heilig reukwerk en een andermaal in de Apocriefe boeken als een zelfstandigheid die een lieflijke geur verspreidt. De naam onyx betekent klauw of nagel, (310) Ҥaaraan ontleent de kleine schelp op de voet van vele weekdieren, die door de grote schelp gesloten wordt, zijn naam. Uit deze kleinere schelpen of klep verkreeg men enkele bestanddelen die de wierook samenstelden. In de Rode Zee vindt men er veel soorten vanӮ Mogelijk is het een tweerlei begrip, de steen onyx in Exodus 28: 20. De andere onyx is mogelijk een plant/dierlijk product, Exodus 30: 43, Ecclesiasticus 24: 15. Onyx zou op Murex kunnen slaan die in heel Indi als een zogenaamd geneeskrachtig rookmiddel gebruikt wordt. Koning noemt een vis die Conchylium genoemd wordt en haalt Dioscorides aan: ҅en schulpje of deksel van het visje Conchylium genoemd, gelijk ons Dioscorides zegt II, 8:1, welk in de meren van Indi die Nardus voortbrengen gevonden wordt. Het ademt een aangename reuk uit omdat het door den Nardus gevoed wordtՕ. Waarschijnlijk zijn er nog wel meer moge¬lijkheden.

Citrus. Citrus medica L. var. etrog Eng. (uit Medi) is de gewijde Citrus of Etrog van de Joden. (Citrus medica ԅthrogթ Deze vorm was in Z. Babyloni al 4000 jaar v. Chr. bekend, maar de Isralieten vereerden die pas 458 v. Chr. Josephus maakte melding van een voorval in de oudheid waarbij Alexander de Grote met de Joodse hogepriesters op het altaar stond en er een oproer uitbrak onder de bevolking die naar hem met citroenen gegooid zou hebben. Dit zou de verboden vrucht van de Joden zijn en komt zo voor in Leviticus 23:40/44, takken of vruchten van schoon geboomte. De citroen wordt al genoemd in de Torah voor ritueel gebruik tijdens het feest van het Tabernakel, Leviticus 23:40. Het gewas wordt nog steeds volgens het gebod gebruikt op het Loofhuttenfeest en soms bij de eredienst in de synagoge als een toonbeeld van de vruchten die God aan de mensen gaf. Zou het gewas reeds in Isral bekend zijn geweest, dan had Alexander de Citrus niet in Medi үntdektӠmaar in Isral en dan was de vrucht zeker ook al eerder beschreven zijn geweest vanwege het drukke handelsverkeer met de M. Zee. Volgens anderen kwam de plant daar al in oude tijden voor omdat het ook in Egypte schijnt voor te komen waar archeologische bewijzen zijn dat ze daar was sinds de tijd van Thutmosis III. Er wordt verondersteld dat de Joden het meenamen uit Egypte. Weer anderen menen dat het om een vrucht van Pinus of Cedrus handelde. (vergelijk de afkomst van de naam). De naam die gebruikt is in Leviticus 23: 40 is Peri es Hadar, dat wil zeggen ԕeen vrucht van een prachtige boomՕ. Het woord hadar betekent letterlijk pracht of pronk en slaat niet op de soortnaam. De naam kwam al eerder voor als een van Ismahelՠs zonen. (zie Musa) Deze Etrog groeide veel op Korfu en na de anti Joodse demonstraties in 1891 aldaar werd de vrucht meestal uit gehaald Palestina, waar de inwoners ze gebruikten om er salades van te maken. Uit Matthiola. Citrus ponum, ԁdamiiռ/span> (mogelijk een vorm van Citrus media) (vrucht en Adam, Adamsappel) de vrucht hiervan is eivormig met een goudgele schaal. Dit zou, volgens de Talmoed, de Adamsappel zijn. Maerlant spreekt over de Adamsboom;, Լ/b>Arbor ade, dat is bekend, is een boom in de Orint die Adams boom heet zoals ons zegt Jacob van Vitri. Omdat ze vele mooie appelen dragen die van kleur geel zijn en elke appel is gebeten zodat men zien mag en weten dat God in het aardrijk van Adams zonden duidelijk getuigtծ (Dodonaeus) Ԅit geslacht is van sommige Malus Assyria genoemd, dat is appelboom van Assyri, en de vrucht Pomum Assyrium, dat is appel van Assyri, dan de Italianen noemen het gewoonlijk lomio of ook pomum Adami, dat is Adamsappel, omdat het onervaren gewone volk gelooft dat dit de appel is daar onze aller vader Adam in het Paradijs eerst van at tegen het gebod van God en daarom zeggen ze dat de kloven die in de schillen van deze appels gezien worden de tekens zijn van de beten die hij daarin gaf. Maar andere willen zeggen dat de echte appel daar Adam in beet niet deze tegenwoordige appel is, maar die soort van appels die in het Arabisch Musa of Mosa genoemd wordt daar Avicenna in het 395ste kapittel van vermaant. Immers, zoals Andreas Thevenetus betuigt, die Musa wordt van sommige Joden gehouden voor de appel die Adam eerst proefde en tegen God gezondigd heeftծ De Adamsappelboom wordt in Itali pomo di paradiso, pomi Adamo of pomi dՁdamo genoemd. Forbidden fruit. In de dikke schil zie je een spleet die op een beet lijkt. Van de slang? De slang met de appel in de bek is het symbool van het kwaad. Bijbel. Deze balsem wordt door de Arabieren lukkum genoemd en verkocht als de balsem van Gilead. Deze balsem was tot de 17de eeuw een ingredint van vele medicijnen. Anders dan de meeste gommen wordt het gauw zachter bij hitte. Genesis 37: 25 Էier kamelen gom, balsem en hars droegen, op weg om dat naar Egypte te brengenծ Jeremia 8: 22 ԉs er geen balsem in Gilead, of is daar geen heelmeester?ՠ46: 11, Ԕrek op naar Gilead en haal balsem, o jonkvrouw, dochter van Egypte, tevergeefs neemt gij veel geneesmiddelen, voor u is er geen genezingծ 51: 8 Ԉaalt balsem voor zijn pijn, misschien is het te genezenծ Het woord tzori, tzeri of tzari is als inlands product mogelijk Balanites, in Grieks wordt het vertaald als resin of gom, als een verwijzing of naar Balanites of Pistacia lentiscus. Beiden zijn overvloedig in Isral. (zie Commiphora) Reisbeschrijvingen noemt de stad Tyrus, Tsor of Tzor bij de Hebreers, van welk Hebreeuws woord Zor ook de naam van Syri of Sourie gesmeed is. Zou hier een overeenkomst zijn in namen? Handel uit Phoenici, of balsem uit Syri. Men kan zich evenwel afvragen, als de plant ook in Egypte groeit, of het daar naar toe gebracht moest worden. Mogelijk aldus Smit bij Moldenke dat hier sprake is van Pistacia lentiscus. Maar de mogelijkheid dat de echte balsem van Gilead in Salomons tijd aanwezig was, zou die voorkomen in 2 Koningen 20: 13, Hooglied 3: 6, Jesaja 39: 2 en Ezechil. 27: 17. Dan wel beter voor Commiphora gileadensis. Commiphora: Grieks kommi, van Egyptisch kami: gom (oud-Egyptisch kmj.t) phora: dragen. Een geslacht van bloeiende planten. Het omvat een 250 moeilijk van elkaar te scheiden soorten. Bomen en struiken, vaak gewapend of gedoornd en inlands in Arabi, Afrika en India. Commiphora africana Engl. (uit Afrika) De inwoners van Afrika zeggen hiervan dat de boom zeven levens heeft, omdat als die gesneden wordt niet sterft, daarom wordt het ook als haagplant gebruikt. Bij de Toearegs wordt het gewas aanbeden, die vereren het als een symbool van onsterfelijkheid en plaatsen de plant op de graven. Bdellium verschijnt in een aantal oude bronnen. In Akkadisch was het bekend als budulhu. Theophrastus is de eerste klassieke auteur die het vermeldt en Plautus is de tweede in zijn Curculio. Plinius de oudere beschrijft het als ҥen boom met en zwarte kleur en de grootte van een olijf, zijn bladeren lijken op die van een eik en zijn vrucht op de wilde vijgӠ(N.H. 12.19). het was en ingredint van oude geneesmeesters, van Galenus tot Paulus Aegineta. Hebreeuws bedolach was een aromatische gom die op mirre leek en dat uit en boom vloeide. Het zou kunnen komen van Commiphora wrightii, die nu gugul genoemd wordt of Commiphora roxburghii, Engl. die de bdellium van India levert, het is een plant die uit India komt en daar bekend is als mukul of gugul of Commiphora stocksiana, maar bdellium werd ook voor een Afrikaanse soort gebruikt, Commiphora africana. Bdellium was een vervanger van de kostbare mirre en guggul wordt nog steeds als binder gebruikt in parfums. Het woord verschijnt tweemaal in de Hebreeuwse bijbel. De vraag is of dit de Afrikaanse bdellium, bedoloch of bդolach van de Bijbel is die gebruikt wordt in Genesis 2:12 en een paar duizend jaar later weer verschijnt in Numeri 11:6/7. Genesis 2: 12; Ԅe naam van het eerste is Pison, deze stroomt om het gehele land Havila, waar het goud is, en het goud van dat land is goed, daar is balsemhars (bdellium) en de steen chrysopraas. De naam van de tweede rivier is Gihon, deze stroomt om het gehele land Ethiopiծ Door sommigen wordt het dan ook vergeleken met een edelgesteente. Numeri 11: 7 Ԉet maman nu leek op korianderzaad en het zag eruit als balsemhars (bedolach, bedellium)ծ Het is mogelijk dat dit woord ook op een kostbaar gesteente slaat, een hars of volgens sommigen op of Borassus flabellifer, L. deze laatste is een palm die in India groeit en lijkt onwaarschijnlijk. De vraag is alleen, waar lag Eden, richting Afrika of India? Plinius noemde het afkomstig van Arabische Felix, ook noteerde hij dat het gezonden werd van Bactria in India, van Beverwijck noemt ook twee plaatsen van afkomst. Commiphora gileadensis (L.) C. Chr. (uit Gilead) Balsam van Gilead of Jericho. De pure en echte gom is tweemaal zijn gewicht in zilver waard. Struiken in cultivatie werden dan ook door wachters beschermd. Het was een embleem van Juda. De gom wordt in de zomer verzameld als het bloedheet is. Met een scherp voorwerp worden er in de hogere delen van de stam insnijdingen gemaakt. De druppelende hars werd in doeken opgevangen of eraf gekrabd waarbij er zorgvuldig op gelet moet worden dat geen ijzer de bast van de heilige boom verwondde, dat zou de goden boos maken. Men snijdt de takken met een scherpe steen of scherp been. Die het met ijzer snijdt, versnijdt gelijk zijn krachten en zijn natuur. Ook moet de balsem altijd getild worden door een christen, anders zou het niet werken. De balsem werd in wollen zakken verzameld en op kamelen gepakt die met andere geurstoffen over de wierookstraat naar de handelsplaatsen aan de oost- en zuidkust van M. Zeegebied gevoerd werden. Met de hars werden gestorven heersers en waardigheidsdragers gebalsemd om hen de toegang tot het dodenrijk te verzekeren. Bijbel. Genesis 37: 25 Էier kamelen gom, balsem en hars droegen, op weg om dat naar Egypte te brengenծ Jeremia 8: 22 ԉs er geen balsem in Gilead, of is daar geen heelmeester?ՠ46: 11, Ԕrek op naar Gilead en haal balsem, o jonkvrouw, dochter van Egypte, tevergeefs neemt gij veel geneesmiddelen, voor u is er geen genezingծ 51: 8 Ԉaalt balsem voor zijn pijn, misschien is het te genezenծ Het woord tzori, tzeri of tzari is als inlands product mogelijk deze gom, zie Balanites, in Grieks wordt het vertaald als resin of gom. Men geloofde dat deze balsem zo krachtig was, dat als je er een vinger mee insmeerde hij door vuur kon gaan zonder pijn te lijden. Vandaar het gezegde: Ҽi style='mso-bidi-font-style:normal'>Is er geen balsem in Gilead?Ӡin de betekenis dat er geen heling voor de zieken is. 1 Koningen 10: 10 Ԛij gaf de koning honderd twintig talenten goud, zeer veel specerijen en edelgesteenten, zulke specerij, als de koningin van Sheba aan koning Salomon gaf, is nooit meer aangekomenծ 2 Koningen 20: 13 ԅn Hizkia hoorde naar hem en hij liet hem zijn gehele schathuis zien, het zilver en het goud, de specerijen, en de kostbare olieծռ/p> Hooglied 3: 6 ԠWat trekt daar op uit de woestijn, als zuilen van rook, omgeurt van mirre en wierook en allerlei reukwerk van den koopman? Jesaja 39: 2 ԅn Hizkia verheugde zich over hun komst en hij liet hun zijn schathuis zien, het zilver en het goud, de specerijen en de kostbare olieծ Ezechil 27: 17 Ԋuda en het land Isral dreven handel met u; tarwe van Minnith, mirre, honig, olie en balsem leverden zij voor uw koopwaarծռ/p> Ecclesiasticus 50: 8 ԡls de takken van de wierookboom in de zomertijdծ De balsem van Ezechil is hetzelfde Hebreeuwse woord tzoղi of tzari als in Genesis 43: 11. In Hooglied 1: 5 wordt het woord basam of bosem gebruikt wat verwijst naar de balsem van Gilead, wiens Arabische naam basham of balasan is, zelfs tegenwoordig nog. Zie Astragalus. De varianten van deze of hetzelfde woord, besem en bosem, verschijnen geregeld in het O.T. en staan voor specerijen of zoete geuren. De context van Ecclesiasticus vraagt om een boom met wiens groei en verschijning de Isralieten bekend was en toch een zeldzame specerij was. Het lijkt daarom logisch dat het woord wierookboom of frankincense tree in die passage fout is, mogelijk was het de balm of Gilead. Hooglied 3: 6 wordt wel vertaald als ԡll the powders of the perfumerՕ. (Hebreeuws avkat rochel) De soortnaam was gileadense en wordt beschouwd als inlands in Gilead, maar is inlands in Arabi, vooral de berggebieden rond Yemen. Zo kan het nooit de balsem zijn die Jacob naar Egypte stuurde. Maar Josephus (die het myrobalanum noemde) zegt dat het gecultiveerd werd in Palestina in de tijd van Salomon, vooral rond Jericho. Met hem en vele andere schrijvers zijn van mening dat deze plant via zaad door de koningin van Sheba meegebracht is als een deel van haar gift van specerijen. Maar het is wel opvallend dat er geen vermelding is van de tijd van Salomon af tot Josephus tijd, een periode van 1000 jaar. De bomen waren nog in de vlakte van Jericho toen de Romeinen kwamen. Embleem van Juda. De boom is afkomstig uit Z. Arabi, Ethiopi en Jemen. De Joden geloven dat de struik geplant was door Salomon. Naar deze historie zouden de eerste planten gebracht zijn door de Koningin van Sheba. Jonge plantjes zouden geplant zijn op de vlakte van Jericho, waar het een van de schatten van het land werden. De balsem groeit alleen daar op 1 plaats. Er is in ieder geval geen twijfel aan dat er lang geleden balsembomen te Jericho gegroeid zijn. Het gewas zou mogelijk al in Alexander de Groottes tijd al in Palestina en het Jordaan dal gecultiveerd zijn geweest. ҄e echte Balsem komt uit gelukkig Arabi, gelijk de Griekse historieschrijvers Pausanius, en Diodorus Siculus getuigen, en van daar is hij in Joden landӮ De vraag is alleen of ze geplant waren in Salomons tijd. Theophrastus wist vaag dat ze groeiden in een vallei te Syri en vertelde dat er maar twee parken waren waar ze voorkwamen. Bij de verovering van Juda werden ze bij de eerste de beste gelegenheid naar Rome gebracht door Pompe, waar ze in de straten van Rome voor het publiek tentoongesteld werden. Toen Titus Vespasianus Jeruzalem vernietigde, 70 na Chr., was deze struik ook onder zijn buit als een teken van de overwinning op de Joden. Een keizerlijke garde werd er bij gezet om ze voor vernieling te vrijwaren. Zij zijn daar gebleven tot de Moslimoverheersing in de 7de eeuw na Chr. Waar ze verwaarloosd werden en geen spoor was er meer te zien in de tijd dat de kruisvaarders kwamen, 1099-1244 na Chr.. Egypte. Boven de Dode Zee, bij de berg Engaddi lag de Hortus Balsami. In de tijd van Herodotus de Grote bracht Cleopatra uit jaloersheid tegen Herodotus deze tuin over naar het Egyptische Babylon met toestemming van Antonius. Zoծ bosje zou het tot de 17de eeuw overleven, bij de bron van Matarya, niet ver van Caro. Deze bron is beroemd om zijn oude Sycomore waaronder de heilige familie geschuild zou hebben. De echter mekka balsam schijnt uitgeroeid te zijn. Maar Engelse botanisten dachten dat ze onder deze oude Sycomore bij Materea noch enkele gezien hadden. Commiphora myrrha, Engl. (mirre of myrrhe) De klassieke schrijvers noemen Arabi als het land waar de gom uit afkomstig is, die zij murr noemen. In de Bijbel heet de gom mor, in Arabisch murr en dit werd in Latijn myrrha, in Frans myrrhe, in oud-Frans was het mirre, Engels myrrh, het Duitse Myrrhe verschijnt bij Luther. De Arabische naam betekent bitter en het Hebreeuwse woord voor bitter lijkt er veel op, mar is bitter .(Mara) Enige twijfel is er over Hooglied 1: 13 omdat hier gesproken wordt over een bundeltje mirre. Mogelijk wordt hier gedoeld op Myrrhis odorata, Scop, een 60 90 cm grote en aangenaam geurende plant die in bundels verzameld wordt. Het Griekse woord voor myrrhe, μύρον, kan als een synoniem gezien worden voor parfum. De term myrrhophoro; mirre dragend, wordt gegeven aan vrouwen, vooral de Mariaճ, die de specerijen droegen naar het graf van Jezus. Ze worden meestal afgebeeld al dragende een vaas mirre. Het was een onderdeel van de heilige olie, David bezingt het en Salomon verheerlijkt het. In oud Rome was mirre 5 maal duurder dan wierook. Het werd gebrand bij begrafenissen om de geur te verdrijven. Bijbel. Exodus 30: 23 ԇij nu, neem u zeer fijne specerijen ; vijfhonderd sikkel vanzelf gevloeide mirreՕ. Esther 2: 12 ԍ Wanneer nu een meisje aan de beurt was om bij koning Ahasverus te komen, nadat zij gedurende twaalf maanden aan de voor de vrouwen geldende bepalingen onderworpen was geweest – want de tijd voor het gebruik van schoonheidsmiddelen werd aldus ingedeeld ; zes maanden met mirreolie en zes maanden met balsem en schoonheidsmiddelen der vrouwenՕ. Psalm 45: 8 ԭirre, alo en cassia zijn al uw klederenծ Spreuken 7: 17 ԉk heb mijn leger besprenkeld met mirre, alo en kaneel.ռo:p> Hooglied 1: 13 ԍijn geliefde is mij een bundeltje mirre, 3: 6 ԯmgeurt van mirre en wierookծ Matthes 2: 11 ԥn boden hem geschenken aan: goud en wierook en mirreծ Marcus 15: 23 ԅn zij gaven hem wijn, met mirre gemengdՕ Openbaringen 18: 13 ԫaneel, specerij, reukwerk, mirre, wierook, wijnծ In het Oude- en Nieuwe Testament wordt het vermeld en gebruikt bij de reiniging van de vrouwen en het balsemen Zie Johannes 19: 39. In het Oude Testament wacht een minnares haar geliefde op al geurend naar mirre. Jonge Joodse vrouwen gebruiken ter verhoging van hun schoonheid een huidbehandeling met mirreolie. Mirre zet uit bij verwarming, zonder te smelten en geeft dan een aangename geur. Mirre is naast wierook een van de oudst gebruikte middelen bij het roken. De oude Egyptenaren gebruikten mirre in tempels en voor inbalsemen van de doden. Hier heet ze Ҽi style='mso-bidi-font-style:normal'>anti suӺ droge mirre. Wierook rookten ze voor de zonnegod te Heliopolis driemaal per dag, mirre werd gekozen voor de morgen offers en een ander bij het aanbreken van de dag en een mengsel voor de avond. 1600 v. Chr. werd op de wanden van Karnak geschreven, Ҽi style='mso-bidi-font-style:normal'>de welriekende geuren verheugen het hartӍ waar op mirre gedoeld werd. Rosengarten: ҏmdat de mirreboom in Egypte niet voorkwam, besloot de vrouwelijke Farao Hatsjepsoet in 1485 v. Chr. ze te halen. Ze moesten dan geplant worden voor een steile rotswand ten westen van Thebe, bij de tempel Dei el bahri, als een begin van een schitterende mirretuin, ter eren van de god Amon. De expeditie bestond uit 5 zeilschepen die vanaf Thebe de Nijl afvoer naar de Delta, door het kanaal van de Rode Zee en vandaar langs de Afrikaanse kust naar Poent. Ze kwamen terug met 31 mirrebomen, ebbenhout, goud zilver, kaneel, oog make-up, panterhuiden, apen, bavianen, honden en een grote hoeveelheid mirrehars.ӠCleopatra gebruikte een haarolie van mirre. Op de Eberspapyrus werd het door de heelmeesters in- en uitwendig gebruikt. Er waren oudtijds twee soorten. Myrrha electa was de beste soort en vloeide vanzelf uit de boom. Die wordt bij Plinius stacte genoemd.

Conium maculatum, L. (gevlekt) gevlekte scheerling. Conium is afgeleid van Grieks kanao, konos of koneisthai voor wat in een kring ronddraaien betekent, een verwijzing naar de duizeligheid die optreedt bij het eten van deze plant. Theophrastus en Dioscorides beschreven onder Koneion een plant die waarschijnlijk de gevlekte scheerling was. Conium en Cicuta waren synoniemen, Cicuta groeit niet in zuidelijke gebieden. Conium kan ook uitgelegd worden van het woord kone, dat moord betekent. In het oude Griekenland werden vroeger misdadigers, filosofen (andersdenkenden) met het sap van deze plant uit de weg geruimd. Bijbel. Gal is de vertegenwoordiger van de Hebreeuwse termen Mererah of Merorah en Rosh of Rosj. De eerste twee duiden aan, dat is bitter .(Job 13: 26) Deze term is ook gebruikt bij de doordringendheid van gal wegens zijn intense bitterheid. (Job 16: 13, 20: 25) Ook gebruikt als vergif van serpenten. (Job 20: 14) Verder verwijst het woord rosh naar een plantaardig product. Rosh, gewoonlijk vertaald als gal, is in Hosea 10: 4 een verwijzing naar de scheerling, in Job 20: 26 wijst ze op het gif of venijn van slangen. In Deuteronium 29: 18 en Klaaglied 3:19, vergeleken met Hosea 10: 4, is het een teken dat het Hebreeuwse woord duidt op een bittere, waarschijnlijk giftige plant. (Holy Bible) Als bittere plant kan dit ook als alsem vertaald worden, maar kan ook voor elk bitter kruid genomen worden.

Citrullus. Citrullus colocynthis Schrad. (kauwoerde) Citrullus heeft zijn naam van de Griekse kitron, de citroen. De vruchten lijken op een sinaasappel of op andere Citrus soorten. Տnze voorvaders noemden het ook Fel terrae en Nex plantarum of Mors in olla, als of men zei aardgal, dood van alle kruiden of dood in de pot omdat dit gewas zo bitter en schadelijk is dat het de naaste kruiden laat stervenծ 1 Koningen 6:18 ԅn cederhout was aan het huis van binnen, beeldwerk van kolokwinten en open bloemknoppenլ 7: 24 Ԃeneden de rand waren kolokwinten, die haar geheel omgaven, tien in een el, geheel rondom de zee, in twee rijen zaten de kolokwinten in een gietsel met haar gegotenծ De vertaling van de mysterieuze bloemknoppen lijkt logisch naar het vervolg dat het een kolokwint is. Het Hebreeuwse woord is kլaաt pիaim wat literair betekent een uitkomende bloem. 2 Koningen 4: 39-40 Ԕoen Elias naar Gilgal terugkeerde, was er honger in het land. Terwijl de profeten voor hem gezeten waren, zei hij tot zijn knecht: Zet de grootste pot op en kook moes voor de profeten. Daarop ging er een naar het veld om groenten te plukken; en hij vond een wilde slingerplant en plukte daarvan wilde kolokwinten, zijn kleed vol. Toen hij teruggekomen was, sneed hij die in stukjes in de moespot; want zij kenden ze niet. Vervolgens schepte men voor de mannen op om te eten. Maar zodra zij van het moes hadden gegeten, schreeuwden zij het uit: De dood is in de pot, man Gods! En zij konden het niet eten. Doch hij zei, Haal dan meel. En hij wierp het in den pot en zei: Schep op voor het volk, opdat zij eten. Toen was er niets kwaads meer in de potծ De vergiftigde vrucht van een wilde klimplant werd door de jonge profeten bij vergissing voor eetbare meloenen gehouden. Waeker vermeldt dat het woord dat daar gebruikt wordt pakknothճadeh is, wat openbarsten betekent. Kլaաt pkaim of pakknoth-sadeh, In Grieks werd het vertaald als een rond soort wilde kauwoerde. Naar het vroegere gebruik om het met meel te mengen is het eetbaar, maar blijft bitter. Naar de tekst te oordelen kende Elisa deze vrucht en handelde dienovereenkomstig. Vreemd blijft evenwel dat dit Sunamitische natuurvolk de vruchten niet kent die vlak bij hen groeien. Momenteel wordt de kolokwint geteeld om zijn eigenschappen, die had het vroeger ook. Linnaeus geloofde dat Cucumis prophetarum, L. de profetenplant was van Elias, zijn vruchten zijn maar een paar cm in diameter en ofschoon ze bitter zijn, niet giftig. Ook zijn er die denken dat het Ecballium elaterium is. Die is daar gewoon, maar zijn vruchten zijn bedekt met stekels en dorens zodat het moeilijk is om als voedsel te verzamelen zoals Elisa beschrijft. Ook zullen de rijpe vruchten openbarsten als ze aangeraakt worden. De etymologie van het Hebreeuwse woord paka betekent dan ook splijten of open barsten, maar dat doet de droge vrucht van de kolokwint ook als erop gestapt wordt, eigenlijk alle komkommerachtige. Alleen de kolokwint zou men per vergissing kunnen aanzien voor een meloen. Op de top van de berg Karmel is een veld met smalle, ronde stenen waarvan gezegd wordt dat het de meloenen zijn geweest die door Eliaՠs woede in stenen veranderd werden. Het Hebreeuwse originele woord voor de wilde druif is gefen sadeh. Moldenke gelooft dat de gal van Deuteronium 29: 18, 32: 32, Psalm 69: 21, Jeremia 9: 15, 23: 15 Klaagliederen 3: 5 en 9, Amos 6: 12, Matthes 27: 34 en Handelingen 8: 23 voor deze plant geldt. In Job 20: 14 wordt het Hebreeuwse woord mղeeroot of merorah vertaald als gal en slaat duidelijk op venijn van serpenten, meer dat van een plant. Waar mղeeroot of merorah verschijnt wordt dit meestal vertaald als gal, het gal van mensen en dieren, Job 13: 26, 16: 13 en 20: 25.

Coriandrum sativum, L. (gekweekt) Coriandrum komt van het Griekse koriannon (ook korion) mogelijk van koris: een wandluis, en annon: anijsachtig, de bladeren ruiken naar wantsen en de vruchten naar anijs, Duitse Wantlusenkraut, Wanzendill of Wanzenkraut. Bij volle rijpheid worden ze aromatisch en hoe langer je ze bewaart hoe meer de geur verbetert. Koriander.

Bijbel. Exodus 16: 31 Ԉet huis Israls noemde het manna, en het was wit als korianderzaadծ Numeri 11: 7 Ԉet man leek op korianderzaad en het zag eruit als balsemharsՕ Het Hebreeuwse woord gad, dat koriander werd in alle vertalingen, lijkt duidelijk te wijzen op korianderzaad. Het wordt geregeld vermeld in de Talmoed. Het manna werd vergeleken met het witte korianderzaad, Numeri 11: 7 en zag eruit als balsamhars, (Commiphora africana) een hars dat er uit ziet als parels. Hieruit zou je afleiden dat het zaad wit is en van een parelachtige vorm. Koriander heeft echter ronde, bolvormige en grijs/bruine zaden. De enigste plant die qua kleur en vorm overeenkomt met de tekst is Sesamum indicum, die als belangrijke olievrucht al vermeld wordt door Herodotus in zijn Babylonische reis. Sesamum indicum, DC. (Indisch) Sesamum, het woord sesamum is genomen van sēsmon of sesame, een oude Griekse naam, dit is een Semitisch leenwoord die door Hippocrates uit het Arabisch is aangenomen, Arabische semsen of simsim, Aramees shūmshĕmā, laat Babylonisch shawash-shammu, dat van Assyrisch shamash-shammū, van shaman shammī; plantolie en dit uiteindelijk van Akkadisch samassammu. Palestina kweekt de fijnste sesam en het is daar, net als in Egypte, meer dan een broodvrucht, gebruikt voor gebak, dagelijkse gerechten en specerijen. Gepeld sesamzaad wordt verwerkt in de Joodse lekkernij halvah. Sesamzaad is momenteel een van de belangrijkste olieleveranciers. De zaden bevatten 44 45% olie, 18 22% eiwitten en 15% koolhydraten. Sesam levert een olie die bekend is onder de naam gingilic-olie of benne-olie. De olie wordt gebruikt als slaolie, bakolie en in cholesterolarme diten, het is een van de bronnen van meervoudig en onverzadigde vetzuren. In India wordt de olie ook gebruikt als een lichaamsolie. In de geneeskunde wordt het gebruikt als laxerend middel en tonicum. Sesam olie wordt niet ranzig, droogt niet op en kan de olijvenolie vervangen. Het zou vroeger wel eens als valse olijfolie verkocht zijn. Met de olijfolie zou het tot de oudste consumptieolies behoren. Sesam zou al duizenden jaren gecultiveerd zijn. Het kruid wordt vermeld in de Eberspapyrus en daar als sesemt 1550 v. Chr., en in Sanskritische geschriften. In een 4000 jaar oud Egyptisch graf is er een afbeelding waar een bakker sesam in deeg roert, in het graf van Toetanchamon werden er zaden van gevonden. Bijbel. In Exodus en Numeri komt het woord gad voor. Gath is de koningsstad in het land van de Filistijnen. De Hebreeuwse naam betekent persbak, vergelijk Geth-semane: olie-persbak. Gad komt ook voor in Jesaja 65: 11 waar Gad een Aramese god is die samen met Meni een godenmaaltijd gebruikt. Baal Gad zien we in Jozua 11: 17. Gad is ook een persoonsnaam, de zoon van Jacob, een ziener in de tijd van David, verder komt Gaddi en Azgad voor. De stad Gadera lag aan de overzijde van de Jordaan, wat bij Josephus en andere vroegere schrijvers vermeld wordt. Bij Markus 5: 1 en Lukas 8: 26 staat in het Grieks Gadarenen (in plaats van Cerasenen) een plaats die Plinius Gaddara en Strabo Gadaris noemt. Verder is Gadda een stam in Juda tegen het O. van de Dode Zee, Gadda of Engaddi. Gaddi komt voor in 2 Koningen 10: 33, Gader de toren waar Ruben zijn vaders bed schond, Genesis 35: 21, Gaderoth of Gederoth 2 Kronieken 28: 18, Gadgad Numeri 33: 32, een berg Gador, 1 Kronieken 4: 39, een koning van Gader 12: 13 etc. Gadeira, Gadir of Gades heet nu Cadiz en is een oude Phoenische havenplaats die van 1100 v. Chr. stamt. Naar Parthenius was dit de oude Sesamus die 300 v. Chr. een naamsverandering kreeg. Naar het vele voorkomen van Gad en zelfs als afgod moet die naam, als het op een plant slaat, wel een zeer belangrijke plant zijn. Volgens Meyers betekent Gad geluk. De meeste schrijvers verwijzen in Exodus en Numeri met het woord Gad naar de koriander en zou zo genoemd zijn de in de Talmoed. Naar de persbak en als olievrucht, een zeer belangrijke handelswaar, kan ook aan de sesam gedacht worden, temeer omdat de olijf landinwaarts geen vruchten levert en sesam dan een goede en gemakkelijke vervanger zou zijn. Sesam met zijn witte kleur en parelvormige zaden beantwoordt dan ook meer aan de gestelde normen van Exodus en Numeri dan de koriander. Bovendien groeit de olijf, de andere olieproducent, alleen aan de M. Zeekusten zodat meer landinwaarts alleen olie verkregen kon worden door dit te importeren, of door het zelf te kweken, maar dan van de Sesam. Corylus. Corylus avellana L. Oerverwant zijn uit oud-Iers, oud-Kymrisch coll (uit coslo), wat verwant is met het Latijnse corulus, jonger corylus. Dit woord is gevormd naar het Griekse korus: hetgeen hoed of helm betekent en een verwijzing is naar de bloemkelk die de noot bedekt. AvellanaӬ kreeg het vermoedelijk van de stad Abella (Abellinum) uit het oude Campani of van de stad Abellare uit Turkije, beide centra van de hazelnotenteelt. De Romeinse schrijver Cato vermeldde al de Pontische of Abellana noot. Hazelaar. Bijbel. In de Bijbel nam Jacob roeden van groen populierenhout en van hazelaar en van kastanje Genesis 30; 37,38. Meestal wordt er amandelhout vermeld, zie daar.

Crocus sativus, L. (gekweekt, tam) Griekse krokos betekent saffraan. Waarschijnlijk is dit afgeleid van kroke: een draad, naar de winning van saffraan stempels. Of naar zijn afkomst, de stad Coricus in Klein-Azi. In het Arabisch betekent het woord asfar: geel, en zaզaran: met geel verven, Perzisch zaafer. In de Semitische taal is het een attribuut van en de morgen- en de avondzon. Van die taal is het Engelse saffron, het Frans safran en het Hollandse saffraan afgeleid. Bijbel. Hooglied 4: 14 Ԯardus en saffraan, kalmoes en kaneelծ In Hooglied 4: 13,14 komt het woord karkom voor of (k)carcon, wat als saffraan vertaald wordt. (Zohary) Dalman geeft als Arabisch woord voor Crocus sativus zaզaran en kurkum op, dezelfde woorden worden echter ook gebruikt voor Carthamus en de naam zaզaran geldt ook voor Colchicum die ook voor geelverven gebruikt werd. Saffraan was hier in gebruik als kleur en smaakstof, gelijk als de Curcuma of geelwortel bij de oosterlingen. In Sanskriet heet saffraan kurkuma en het Aramees heeft kurkema. Curcuma. Curcuma is de naam van de geelwortel, kurkuma en in enkelvoud kurkum. In oud-Mesopotami is het met de Akkadische naam sam kurkanu gevonden: wat curcuma van de bergen betekent. Het kruid Curcuma groeit dan ook in India op de bergen. Volgens Roxburgh is Curcuma longa, L. de Curcuma van Avicenna en wordt in het Hebreeuws kurkum genoemd. Dit kruid is mogelijk de karkom of de Arabische kurkum. Als we naar het Hooglied omzien zien we nardus, kalmoes, kaneel, samen met de karkom. Dit zijn allemaal uitheemse kruiden, afkomstig richting India, mogelijk via de zijderoute. De saffraan krokus ging in vroegere tijden van west naar oost en kurkum van oost naar west. Als aromatische stof staat de geelwortel ver boven de vrijwel reukloze saffraan en komt dichter bij de in het Hooglied gebruikte kruiden. Saffraan komt dan als inlands gewas ook te kort voor in de Bijbel. Bijbel. Crocus cancellatus, Լ/span>Damascenusռ/span> G. Maw. (met een rooster, getekend patroon) is grijs/blauw. Crocus hyemalis, Boiss. (behorende tot de winter) De winterkrokus is witachtig met lila banden van binnen en een gele bodem. Crocus vitellinus, Wahlenb. (dooier van een ei, de kleur) Is oranje/geel en Crocus zonatus, J. Gay (met zones) in licht lila, komen in Isral voor. Hooglied 6: 4 ԓchoon zijt gij, mijn liefste, als Tirza, lieflijk als Jeruzalemծ Door Moldenke wordt aangenomen dat met het woord Tirzah in Hooglied een bloem bedoeld wordt. Omdat de vers begint met een speech van een man aan zijn meisje wordt aangenomen dat er geen stad bedoeld wordt, maar een bloem en noemt de Moffatversie: ғchoon zijt gij, mijn liefste als een krokus, liefelijk als een lelie der dalenӮ Dan niet de saffraan, de karkom, maar een voor vermelde soort.

Cucumis melo, L. (vrucht) Cucumis is Latijn voor komkommer. Het woord is afgeleid van curvatura: omkromming, omdat de ranken zeer krom zijn. Varro zegt dat het van curvor komt, Cucummeres, zegt hij, quasi curvimeres, een afleiding die niets zegt, het betekent zoveel als kromkommer. We vinden in de historie nergens iets terug van de meloen, van de opvallende vrucht wordt het sap nu nog als vervanger van suiker gebruikt. Een vrucht als een kostelijke boomvrucht die op de tong smelt met een goudgele of zacht witte kleur. Een vrucht die met zijn geur de markt vervult, een vrucht met zijn geur vergeven. Zoծ vrucht moet wel meerdere malen beschreven zijn. Eerst onder de latere Romeinse keizers herkennen we in een schrift een als Melo genoemde vrucht die, net als de perzik, tot de delicatessen gerekend werd. Plinius bericht dat in Campani toevallig een nieuw soort komkommer ontstaan was, ҭali cotonei effigieӬ ofwel ҩngesloten met de goudgele kleur van de kweeӮ Het wonderbare van deze melopepones was, buiten de ronde vorm, de geur. De naam werd later afgekort in oud-Frans tot melon, van laat Latijn melo en dit van melonis. Meloen, Duits Melaun of Melun, Melone of Zuckermelone, Engels melon en Franse melone sucre. Bijbel. Numeri 11: 5 ԕWij denken terug aan de vis, die wij in Egypte aten om niet, aan de komkommers en de meloenenծ In Numeri 11:5 komt het woord avatiach, avatichim of abattichim voor, als een van de dingen die ze vanuit Egypte misten. Volgens Moldenke slaat dit op de meloen. Er is twijfel of dit de muskusmeloen of de watermeloen is, Citrullus vulgaris, beiden waren aanwezig in Egypte en Palestina. Volgens Dalman is het Arabische woord battich, wat wel wat lijkt op a battich im. Cucumis sativus, L. (gekweekt) komkommer. De komkommer van de oudheid was een grote en nu niet meer gekweekte soort die voor verfrissing werd gegeten, in stadium van rijpheid werd de vrucht gekookt of gebakken. De komkommer werd wel gebruikt als een soort beulingen, men stopte ze vol met vlees en kruiden, waarna ze gekookt werden en zo opgediend. Numeri 11: 5 ԗij denken terug aan de vis, die wij in Egypte aten om niet, aan de komkommers en meloenenռo:p> Jesaja 1: 8 ԅn de dochter van Sion is achtergebleven als ene hut in een wijngaard, als een nachthut in een komkommerveldծ Het woord dat in de bijbel gebruikt wordt en vertaald als komkommer is kishuim of kisjoeim, een komkommerhof is echter miksjah. Soorten van Cucurbitaceae komen voor in Numeri 11: 5, als een van de vruchten waar de Joden naar verlangden en ze misten vanuit Egypte. Met het woord kischuim en abattichim worden komkommers en meloenen aangeduid. Het zijn woorden die tot op de huidige dag nog bij Semitische volkeren bestaan. De komkommer is wel een meloenvorm geweest met kleine vruchten, niet groter dan een kippenei, die in de tijd dat het gehele Nijldal nog niet voor akkerbouw gebruikt werd, daar overvloedig in het wild werd aangetroffen. Bij de komkommer wordt aan Cucumis chate, L. gedacht, de stamvorm van de komkommer, een grote lange vrucht die nog onder deze naam in de Levant gebruikt wordt. Bij Homerus en Hesiodus vinden we voor deze vruchten later gebruikelijke benamingen, een aanduiding, die op de kennis hiervan zou kunnen slaan. Zoծ naam komt met de naam van de stad Sicyon: de komkommerstad, overeen hoewel er twijfels kunnen zijn over de datum van invoering in de Ilias. De stad Sicyon heette bij Hesiodus nog Mekone. Waarschijnlijk kwam zo de eerste komkommer in de 5de eeuw v. Chr. naar Griekenland en mogelijk terzelfder tijd naar Itali.

Cuminum cyminum, L. (komijn) De voor Aziatische plant heet in Sumerisch gamun, in het Assyrisch kamunu: muizenkruid, in het Arabisch kammun of kamuwn en in het Hebreeuws chamonach en vandaar kammon, in Ethiopi kemun. Uit het Semitische woord kammon: specerij, is over het Griekse κύμινον, kuminon of kyminon, het Latijnse cuminum afgeleid en dit betekent voortbrengen omdat het kruid zeer krachtig zou zijn tegen onvruchtbaarheid. Volk etymologie verbindt het woord met de Perzische stad Kerman waar, zoals het verhaal gaat, de meeste van de oude Perzische komijn vandaan kwam. Bijbel. Jesaja 28: 25 en 27 ԉmmers, als hij de oppervlakte gelijk gemaakt heeft, dan strooit hij dille en werpt komijn uit, en tarwe zaait hij op rijen, gerst in vakken en spelt langs den rand. En zijn God onderricht hem over de juiste wijze en onderwijst hem. Dille toch wordt niet met een dorsslede gedorst en over komijn rolt men geen wagenrad, maar dille wordt met een stok uitgeklopt en komijn met een roedeծ Matthes 23: 23 Էant gij geeft tienden van de munt, de dille en de komijnծ In Jesaja 28:25/27 wordt verhaald hoe het geoogst wordt, een manier die nog steeds gedaan wordt. Op een andere manier zouden de zachte zaden verwoest worden. In het Hebreeuws heet het cammon, cammoin of kammon. Een plaats wordt zo genoemd bij Acre, Kammon, die zijn naam aan het kruid heeft te danken.

Butomus. Butomus umbellatus L. (scherm vormend) zwanenbloem. Butomus komt van het Griekse boutemos, bous: een os, en temno: snijden, een verwijzing naar zijn scherpe sap dat in de mond bloeding veroorzaakt. Of van ossen snijden omdat de ossen ze graag eten en afsnijden. Een naam van Theophrastus, 4de eeuw v. Chr. Bijbel. De zwanenbloem zou volgens sommigen de plant van de Nijl zijn in de Bijbel, waar de koeien na de zeven jaren zich te goed deden aan het oevergras. Genesis 41: 2 ԅn zie uit den Nijl kwamen zeven koeien op, mooi van uiterlijk en vet van vlees, en zij weidden in het oevergrasծ Job 8: 11 ԇroeit het oevergras, waar geen water is?ռo:p> Er is onzekerheid over dit woord. Mogelijk dat het woord achu in Job 8:11 slaat op zoծ soort, soorten die niet zo nuttig zijn als Cyperus esculentus. Achu is een woord van Egyptisch origine, dat op een groen en arm kruid slaat die in vochtige plaatsen groeit. groeit. In de Job passage groeit het samen met papyrus zodat het wel een bijzonder soort plant moet zijn, geen algemeen voorkomend gras. Het groeit langs het water en is geen papyrus, dan zou het Butomus kunnen zijn die daar voor komt. Zie Cyperus esculentus, maar die houdt meer van zandige, drogere gronden.

Scirpoides holoschoenus (L.) Sojk (Scirpus-achtig) (volkomen knopbies)Kogelbies, Scirpus zou afgeleid zijn van een Keltisch woord, cirs, wat touw betekent. Of van Latijn scirpo: ik bind, gebruik . Bijbel. Genesis 41: 2 ԅn ziet uit den Nijl kwamen zeven koeien op, mooi van uiterlijk en vet van vlees, en zij weidden in het oevergrasծ Dat een van deze planten voedend zou zijn lijkt twijfelachtig, zie Butomus. Job 8: 11 ԠSchiet de bie op, waar geen moeras is? Groeit het oevergras, waar geen water is?ռ/p> Jesaja 9: 14, Toen sneed de Heer op een dag van Isral kop en staart, palmtak en riet afլ19: 6 en 15 Ԡzodat de rivieren stinken, de Nijlarmen van Egypte droog lopen, riet en biezen verwelkenɅn Egypte zal geen werk hebben, dat door kop of staart, palmtak of riet, zou kunnen gedaan wordenՕ. In Isral zijn er een 15 Scirpus en 21 Juncus soorten. Zij groeien op vochtige gronden, moerasgronden. Mogelijk dat het woord achuin of achu in Job 8: 11 slaat op zoծ soort, soorten die niet zo nuttig zijn als Cyperus esculentus, de bies is wel Cyperus. Achu komt ook voor in Genesis, het is een woord dat van Egyptische origine is. In Jesaja is het woord agmon of aghmon. De context lijkt te wijzen op een laag groeiend (symbolische nederige) plant als contrast tot de hoog groeiende (trotse), de hoge zou dan een palm zijn. Ze bezitten een wortelstok en kunnen zo vele uitlopers maken en zijn daardoor grond bindend. Juncus maritimus, Juncus effusus, Scirpus holoschoenus var. linnaei, Scirpus lacustris, en Scirpus maritimus groeien daar.

Cyperus. Of Cyperus stamt van Cypris (Venus) naar zijn minnedrift verwekkende eigenschappen. Of van het Hebreeuwse kophur: hars, dit naar de wortelstok van Cyperus longus die in de parfumindustrie gebruikt wordt. (vergelijk Cupressus) Cyperus esculentus, L. (eetbaar) Knolcyperus, aardamandel en koffiewortel. Door de Arabieren wordt de rietplant babeer genoemd. Biezen worden vertaald uit aroth of arot wat soms vertaald wordt als weiden. Onzekerheid heerst er echter over deze vertalingen. Bijbel. Dit gewas, zou naar zijn voorkomen, het welriekende oevergras, achu (kophur ?), kunnen zijn van Genesis 41:2. zie Butomus. Het woord vertaald als oevergras is achoe of achu. Dit is volgens Concordantie een Egyptisch woord en zou dus op een bepaalde plant kunnen slaan. Om te weiden moet de grond dan wel stevig zijn, het gras niet te hoog en eetbaar. Door Moldenke wordt Butomus voorgesteld, Concordantie noemt ook Cyperus esculentus. Cyperus papyrus, L. (papier leverend) Het woord papyrus en dus ook ons woord papier is afgeleid van het oude Egyptische woord Ҽi style='mso-bidi-font-style:normal'>pa-per-aaӺ dat Ҷan de farao of koninklijk materiaalӠbetekent. Via het Griekse papyros verscheen ons woord papier. De Egyptenaren hadden een monopolie van dit papier maar de Fenicirs beheersten de handel hiervan, via hun haven Byblus. Bij de Grieken kwam dit papier dan ook uit Byblus. Hun naam ervoor was dan ook byblus en vandaar kwam de uitdrukking biblion (boeken) en tenslotte onze naam voor het Boek der Boeken, de Bijbel. Van dit materiaal zouden in Abessini nog boten gemaakt worden. Dit gebruik stamt uit de oude Egyptische tijd. Naar dit voorbeeld probeerde Thor Heyerdal te bewijzen dat met een boot van dit materiaal de oceaan overgestoken kon worden. De boot noemde hij Ra II. Zoծ boot komt ook in de Bijbel voor: Job 9:26 Ҽi style='mso-bidi-font-style:normal'>Zij glijden voorbij gelijk biezen botenӍ en zo ook in Jesaja 18:2. Jesaja 19: 6-7, 35: 7, 58: 5: ҄e Nijlarmen van Egypte leeglopen en droog worden, riet en biezen verwelkenӮ Riet hier, gomeh of gome duidt vermoedelijk op Cyperus papyrus. Het Hebreeuwse woord voor papierplant zou gome, gomeh of gome zijn. Het biezen kistje van Mozes zou ervan gemaakt zijn, Exodus 2:3 դaarom nam zij voor hem een biezen kistje, bestreek het met asfalt en pek, legde het kind er in en zette het in het riet aan den oever van den Nijlծ :Het zou ook het oevergras van Job 8: 11 zijn, Ҽi style='mso-bidi-font-style:normal'>Schiet de bieze op, waar geen moeras is? Groeit het oevergras waar geen water is?Ӽ/i> In Job is het eerste woord gome. (mogelijk Cyperus papyrus)

Schrijven. 3 Makkabeen 4: 20 komt de schrijfpen voor, ook in 3 Johannes 13, zie Arundo. Pennen om te schrijven op perkament of huiden waren gewoonlijk van riet. De oudste bekende schrift van schrijven van een Semitisch ras zijn waarschijnlijk de stenen van Ninev en Babylon. De oudste vermelding van schrijven in de bijbel is waarschijnlijk Numeri 17: 3 (rond 1471 v. Chr.) waar we zien dat het schrijven gedaan werd met hout. In 2 Esdras 14: 24 worden schrijftabletten van bukshout genoemd. In Job 19: 24 is een methode van schrijven van woorden in rots genoemd die dan gevuld wordt met gesmolten lood. In 2 Johannes 12 en 3 Makkabeen 4: 20 wordt papier of papyrus vermeld. Voor gewoon gebruik worden houten tabletten bedekt met was, Lucas 1: 63. om hierop te schrijven was een gepunte stift ontwikkeld die vaak van ijzer was. Voor hardere materialen was een graveerstift ontwikkeld. Alleen voor het schrijven op perkament en huiden waren rietpennen nuttig. De inkt was lampzwart die opgelost was in galsap. Het werd in een koker gedragen aan de gordel, Ezechil 9: 2-3. De ambachtelijke schrijvers vinden we in Psalm 45: 1, Ezra 7: 6 en 2 Esdras 14: 24. Herodotus vermeldt dat de Ionirs de kunst van schrijven leerden van de Fenicirs en dat hun boeken huiden genoemd werden omdat ze schapen en geitenhuiden gebruikten als er tekort papyrus was. In Josephus dagen werd perkament gebruikt voor het manuscript van de Pentateuch. De perkamenten van 2 Timothes 4: 13 waren perkamenten huiden. De Talmoed zegt dat de Wet alleen op huiden van zuivere dieren of vogels geschreven mag worden. Deze huiden werden opgerold op een of twee staven en met een draad bevestigd, de einden werden verzegeld, Psalm 40: 7-8, Jesaja 29: 11, 34: 4, Jeremia 36: 14, Ezechil 2: 9-10, Danil 12: 4, Zacharias 5: 11, Openbaringen 5: 1. de rollen werden meestal aan een kant beschreven, zelden aan twee kanten, Ezechil 2: 9-10, Openbaringen 5: 11.

Ebbenhout. Diospyros ebenum. In oud-Egyptisch, wiens klinkers we niet kennen, heet het hout hbnj, (in Arabisch en Turks is het abenos, in Hebreeuwse Eben: steen, ebenezer: steen van mijn hulp) dit woord werd tot Grieks hebenos of ebenos en dit tot Latijn (h)ebenus. Vandaar stamt ebbenhout. Diospyros, hierin zit het woord dios: goddelijk, en pyros; peer, of puros: tarwe, letterlijk een goddelijk voedsel. Bijbel. Ezechil 27: 15 ԩvoor en ebbenhout brachten zij u als schattingծ In Ezechil 27: 15 wordt het woord hobnim of havnim dan ook voor ebbenhout vertaald. Het is mogelijk dat dit door de Phoenicirs van ver gehaald werd, uit India of van Ceylon. (Sri Lanka) Hoewel ze dit hout ook uit Afrika of Madagaskar konden halen als van Diospyros dendo, Diospyros haplostylis en Diospyros mespiliformis. Van Dalbergia melanoxylon Guill stamt het ebbenhout van Senegal. Ebenoxylum verum levert het ebbenhout dat al in de piramidebouw gebruikt en later uit Somali gehaald werd. Het hout werd gebracht naar hun haven Tyrus en over land getransporteerd met kamelen. Ebbenhout en ivoor werden gebracht, mogelijk omdat ze samen gebruikt werden, of dat ze uit hetzelfde land gehaald werden. In Afrika is het ivoor van de olifanten groter en komt ebbenhout voor, dus. Nog wordt het witte ivoor ingelegd in het zwarte ebbenhout voor de contrastwerking.

Dorens. Onder doornen verstaan wij een doornbos, distels of netelige gewassen. Deze drie door ons gebruikte termen zijn afgeleid van 18 22 Hebreeuwse en 4 Griekse woorden die op prikkelende en doornige struiken slaan. Een enkele naam zou op een botanische naam duiden die dan voor ons nog vaak onbekend is. De meeste verwijzingen zijn dan ook nog vaak in figuurlijke zin gebruikt. Een doornig struikgewas, dit kan al op veel soorten slaan, de hoge struiketages van de Maquis, of de bedekking van de woeste gronden met lage doornige planten, de Batha. Deze doornige struiken zijn vaak door menselijke activiteit ontstaan. Sommige struiken hebben zich in de loop der eeuwen aangepast aan de vraat van de schapen en geiten, ezels en kamelen. Door menselijke activiteiten en het grazen van dieren is er een selectie ontstaan waarin vele stekelige planten gaan overheersen, omdat die planten tot het laatste toe gespaard zijn gebleven wegens hun doornen. De meeste dorens zijn schadelijk voor de landbouw en slechts een enkel soort brengt vruchten voort die geschikt zijn voor consumptie. De meeste zijn echter alleen maar geschikt om als brandhout te dienen. Het uitroeien van de doornstruiken om de akkers zaaiklaar te maken, behoorde tot de zwaarste werkzaamheden. In de zomer, tijdens de grote hitte en droogte, vatten ze gemakkelijk vlam en werden wel in brand gestoken. Verschillende malen wordt er dan ook gesproken over het branden van de doornstruiken. Wanneer die aangestoken branden de oogst of goederen van anderen aantastte bepaalde de wet van Mozes dat hij die de brand had aangestoken die moest vergoeden. (Exodus 22:6) Dat die doornen toch moeilijk te zuiveren waren zien we in Jeremia 4: 3. Vooral tijdens de oogst werden er ook doornen geoogst. (Richteren 8:7/16) De dorens en distels waren ook het symbool van zonde en ongerief, het is de straf die Adam kreeg opgelegd. (Genesis 3: 18) Het symbool van kwaaddoeners. (2 Samuel 23:6) Voor de vijanden van Isral. (Numeri 33: 55) Zelfs is er sprake van verwoesting door doornen. (Jesaja 34:13) De akkers van de luiaards was dan ook gans opgeschoten met distels en netelen. (Spreuken 24:30) De akkerbouwer ziet de distel dan ook als straffe Gods, Genesis 2. Als straf voor de zondeval, Genesis 3:17-19, distels en doornen zult gij eten. Ontstaan door een woordbreuk, Job 31: 40. In de bijbel betekent de distel verval Jesaja 5:6, 7:23, 34:13 en Spreuken 24; 13. Acanthus is afgeleid van het Griekse akanthos, ake: een doorn, anthos: een bloem. In warmere streken zijn er Acanthus soorten die wel als onkruid kunnen voorkomen als Acanthus syriacus, Boiss. (uit Syri) Ze zijn zeer lastig vanwege hun gedoornde bladeren. Job 30: 7, Ԕussen de struiken balken zij, Onder de netelen hokken zij samenծ Zefanja 2: 9 ԍaob zal aan Sodom gelijk worden, en de Ammonieten aan Gomorra, een veld van distels en een zoutgroeve en een woestenij tot in de eeuwigheidծ Het zou de netel, charul, kunnen zijn die volgens sommige toch echte brandnetels zijn, Urtica. Maar ԯnder de netels hokken ze samenՠslaat wel op een hogere plant. En deze planten steken net zo goed als een brandnetel. Bovendien wordt hier het woord charul gebruikt in plaats van het woord kimmosh dat in Jesaja en Hosea verwijzingen zijn naar echte netels en het lijkt er op te wijzen dat hier een andere plant bedoeld wordt. Ook in Zefanja wordt in de originele tekst charul gebruikt. Het zou ook om doornige struiken kunnen gaan zodat het woord als struik, dorens, netels en als onkruiden vertaald wordt. Acanthus wordt door Josephus gebruikt als de plaats waar Titus zijn leger vestigde, Akanthon, Vallis spinarum. De Arabische naam voor de plant is marաwila. (Moldenke) Centaurea, het Griekse kentaureion is een klassieke naam van een plant naar de fabel van Ovidius dat die plant de wond genezen zou hebben van de voet Chiron of Chiron. Deze centaur was de eerste die de wond helende eigenschappen ontdekte. Hij genas de wond die hij had gekregen van een pijl die vergiftigd was met het bloed van het Pelopenese monster, de honderd koppige Hydra. De meeste soorten van ҫorenbloemӠzijn echte distels en zo stekelig dat ze het lopen op plaatsen met die planten bezet vrijwel onmogelijk maken. Bijbel. Genesis 3: 17-18 ԅn tot de mens zei Hij: Omdat gij naar uw vrouw hebt geluisterd en van de boom gegeten, waarvan Ik u geboden had: Gij zult daarvan niet eten, is de aardbodem om uwentwil vervloekt; al zwoegende zult gij daarvan eten zolang gij leeft en doornen en distels zal hij u voortbrengen, en gij zult het gewas van het veld eten, in het zweet van uw aanschijns zult gij brood eten, totdat gij tot de aardbodem wederkeert, omdat gij daaruit genomen zijtծ 2 Koningen 14: 9 Ԅe distel op de Libanon zond tot de ceder op de Libanonծ 2 Kronieken 25: 18 ԍaar de dieren van het veld op den Libanon kwamen voorbij en vertrapten den distelծ Hosea 10: 8 Ԅoornen en distels zullen uw altaren overwoekerenծ Hebreers 6: 8 Ԥoch als hij doornen en distels draagt, is hij ondeugdelijk en niet ver van de vervloekingծ Matthes 7: 16 ԁan hun vruchten zult gij ze kennen, men leest toch geen druiven van dorens of vijgen van distels?ՠ13: 7 ԅen ander deel viel op de dorens en de dorens kwamen op en verstikten hetծ Mogelijk zijn het een van de stekelige onkruiden onder de naam Dardar in de H. Schrift. Dardar betekent tranen. (Genesis 3:17)) In Grieks betekent het een prikkelige plant dat gebruikt wordt in het N. T. en verwijzen naar distels. Dit zou ook op een artisjok kunnen slaan, naar de tekst ҉k zal het naar je toebrengenӮ De kardoen en artisjok, Cynara cardunculus en Cynara scolymus, zijn inlands in Palestina. In oud Egypte was dit een geliefde groente. Een Egyptische koning beschreef dat hij bij een veldtocht in Libi de wilde distel, kinara, verzamelde. Handeldrijvende Grieken noemden de plant skolymus. Op afbeeldingen in Egyptische grafkamers is de kardoen of artisjok te zien. In de 8ste eeuw v. Chr. kwam het naar Griekenland, 2de tot 4de eeuw na Chr. naar Z. Itali en pas in de 15de eeuw naar boven Itali en Frankrijk. Scolymus maculatus L. (gevlekt) Scolymus, Grieks skolos: doorn, de bladpunten. Gouddistel. Is vrijwel gelijk met de Mariadistel, Silybum marianum Gaertn. en de minder of niet gevlekte Notobasis syriaca. (uit Syri) Job 31: 40 ԥn dan mogen dorens voor tarwe opschietenծ Jesaja 34: 13 Լi>In zijn burchten schieten dorens opռ/i>. De naam in Job is choach, wat in Grieks vertaald werd als net als dardar in tribulus. Velen denken dat het Notobasis syriaca als een plant die gewoon is in Jobs land. Maar er groeien 125 distelsoorten in het Heilige Land. Een van de gewoonste en degene die meestal geciteerd wordt is de echte sterdistel, Centaurea calcitrapa, L., Centaurea iberica, Trev. Centaurea verutum, L. en Silybum marianum Gaertn, ook Notobasis syriaca. Mogelijk is de naam Dardar de naam voor de sterdistel, Matthes 13: 7 en Hebreers 6: 8, Centaurea calcitrapa, en de naam choach een algemene naam voor alle stekelige onkruiden. De Arabische naam voor Centaurea calcitrapo, L. is schaub ed dardar, Scolymus pallescens, Del. (verblekend) en heet in N. Arabi durdar. Sommige schrijvers zijn misleid door het Griekse woord en veronderstellen de land caltrops, aardangels, Tribulus terrestris, L., nu Pedalium murex. Het woord tribulus in de Septuagint komt voor een deel van de vertaling van het woord dardar. Maar het zou niet deze plant zijn die pas later de naam kreeg van Tournefort. Xanthium strumarium, L. (kropachtig) (Dodonaeus) (a) Լ/span>De Grieken noemen dit kruid Xanthion en die naam wordt door de Latijnse schrijvers ook gebruikt. Het wordt Xanthium genoemd omdat het haar rood kan maken, want Xanthos in het Grieks betekent rood of roze van kleurծ Dodonaeus (b) ҍen noemt het ook Strumaria omdat het de kropzweren, dat zijn de zwellen die in het Latijn Strumae heten, geneestծ Het kruid komt op vele plaatsen voor. Op de meeste plaatsen is de afkomst te wijten aan het transport van de vruchten op Spaanse- of Hongaarse wol, waarin de vruchten zich vastgehecht hadden. Die wol werd op andere plaatsen verwerkt en zo werd het een wereldplant. Het zou de dorens kunnen zijn van Jesaja 34: 13 en Hosea 9: 6, in Hebreeuws kimosh of kimmesonim. De plant is pijnlijk prikkelend en daarom logisch voor de Hosea passage.

Lycium barbarum, L. (vreemd, buitenlands, van de barbaren) Linnaeus heeft deze plant de naam Lycium gegeven omdat hij dacht aan de bij Dioscorides met Lykion aangeduide doornige struik. (dat Lycium was de naam van Rhamnus saxatiles) Boksdoorn. Bijbel. Als doornstruik (braam) zou ze kunnen voorkomen in Richteren 9: 14-15. De Hebreeuwse naam die daar gebruikt wordt is atab of atad, dit naar zijn schaduw gevende en neerbuigende gestalte. Ongetwijfeld is het ԰lein van de doornbosլ Genesis 50: 10, waar een rouwplechtigheid voor de overleden Jacob gehouden werd niet anders dan zoals de Hebreeuwse naam goren ha-atad trouwens uitdrukt, een dorsvloer omgeven door een haag van atad, de boksdoorn. Op andere plaatsen, waar distels en dorens van de woestijn voorkomen, zijn mogelijk species van de braam bedoeld.

Rubus. Rubus is afgeleid van het Keltische rub: Latijn ruber: rood, naar de kleur van de vruchten van sommige soorten. Of van Keltisch reub: scheuren of trekken. Of van het Griekse raptoo: naaien, de gespleten stengels werden gebruikt voor allerlei vlechtwerk. Rubus was in Latijn een verzamelnaam voor allerhande struiken. Rubus ulmifolius, Schott. (met blad als iep) (Rubus sanctus, Schreb. )(gewijd, heilig) Heilig, omdat de Joden denken dat dit de plant is van het brandende bos in de woestijn. Deze soort, met op iep gelijkende bladeren, is een altijdgroene en krachtig groeiende en zeer brede struik van 4-6m hoog met sterk afstaande twijgen. Die zijn scherp gekant en gegroefd en wortelen aan de top. Ze is overvloedig op de Libanon en Palestina. Op plaatsen, waar distels en dorens van de woestijn voorkomen, zijn mogelijk species van de braam bedoeld. In Numeri 33: 55, Richteren 8: 7 en 16, Jesaja 7: 23-25, 9: 18, Lucas 6: 44 komen dorens voor, bramen. Wat bramen werd staat voor atab of atad. In Numeri 33: 35 is het woord sikim tot dorens geworden. De meeste denken dat met deze woorden echte bramen bedoeld worden. Urtica. Urtica is afgeleid van Latijn uro: branden. Alle groene delen van deze planten zijn bedekt met korte, prikkelende haren en met brandharen. Bijbel. Netelplanten zijn al sinds de oudheid gebruikt ter genezing van reuma en stimulerend bij verlammingen. In Griekenland worden ze door jonge vrouwen gebruikt met Pasen, als een herinnering aan Christus lijden. De naam kimoosh of kimmosj zou deze of andere species van de brandnetel kunnen zijn. (Jesaja 34: 13, Hosea 9: 6) als planten van verstoorde milieus en menselijke activiteiten. De Arabische naam is kurres (Dalman).

Ruscus aculeatus, L. (stekelig) De naam (b)Ruscus is ontleend aan het Keltische brus: box (Buxus) en kelen: heilig, het heilige palmboompje. Zo is de plant in modern Itali bekend onder twee namen of vormen, rusco en brusco. Bijbel. In Ezechil 2: 6 en 28:4, wordt het woord sillon of silonim vertaald als doorn, van uit het Grieks vertaald betekent het een stekelige plant die pijnlijk is. Dit is waarschijnlijk dezelfde plant als de drager van de tegenwoordige Arabische naam voor de muizendoorn, sullaon of shallum. Zie Rubus.

Solanum incanum, L. (grauw, grijs) (Solanum sanctum, L. )(geheiligd) De gele vrucht heeft de grootte van een smalle onrijpe tomaat, is bitter en giftig. De vrucht wordt soms genfecteerd door een insect die het vruchtvlees en de zaden opeet. Van buiten lijkt de vrucht dan nog wel intact, van binnen is die dan echter gevuld met stof en as en werd om die reden dan ook Sodomsappel genoemd. De Palestijnse nachtschade is een 1 1,5m hoge plant met korte, scherpe dorens en om die reden wordt het gewas dan ook wel als haagplant gebruikt. Volgens Polunin & Huxley is echter Solanum incanum, L. inlands in Isral en niet Solanum sodomeum, L. (Sodom-achtig) Een dwaling in de vertaling zou hiervan de oorzaak zijn. Solanum incanum L., de Palestijnse nachtschade is overvloedig in de Jordaanvallei en Dode Zee. De Hebreeuwse naam chedek in Micha 7: 4 en Spreuken 15: 19 is opvallend gelijk met de tegenwoordige Arabische naam khadak en hedek. De Griekse vertaling voor de laatste twee betekent een stekelige plant die pijnlijk kan zijn.

Sinapis arvensis, L. (van de akkers) Sinapis heet het gewas omdat het de tranen uit de ogen perst van hen die ze onbedacht gebruiken, de neus rood maakt en de ogen doet zwellen. Of verwant met rapus: raap, naar de sterke wortel. Bijbel. Herik of krodde is een zeer lastig onkruid en valt vooral op in de graanvelden met haar heldergele bloemen. De Arabische naam voor deze plant is chardal of khardul. (Volgens Dalman Barrisin). Mogelijk is het de herik die bedoeld wordt in Job 30: 7 en Zefanja 2: 9. De Hebreeuwse naam die daar gebruikt wordt is charul of chaulim. Volgens Concordantie komt dit woord ook voor in Spreuken 24: 31. Mogelijk zijn ook andere netelen of distels bedoeld en is charul meer een algemene naam. Het woord dat als haag vertaald wordt in Ecclesiasticus 10: 8 is mճoochah. Maar de haag van Ezechil wordt vertegenwoordigd door het woord gader.

Doornenkroon. Paliurus spina-christi, Mill. (dorens van Christus) Paliurus is genomen van de oude Griekse naam voor de plant, Paliouros. Van belang bij de soortenkennis is of de plant bladverliezend of niet want er is en was verwarring en waarschijnlijk met Zizyphus spina-Christi; Ԑaliurus verliest zijn bladeren Գ winters en verschilt daarin van de Rhamnus (Zizyphus spina-Christi) die altijd groen blijft, dan in het begin van de lente brengt het jonge scheutjes of knoppen voort, als Plinius betuigt. Bijbel. In Jesaja 7: 7: 19 en 55: 13 wordt het woord shait voor doornen vertaald en sjamir voor distels. De Arabische naam samur zou duiden op een gewone en geen vruchtdragende boom, dit zou dezelfde zijn als de naam thamoer die in sommige streken aan de wegedoorn, (Rhamnus) wordt gegeven, maar in de Jordaandal aan de Christusdoorn. Mogelijk zijn de verwijzingen in Jesaja voor deze plant bedoeld. Volgens Dalman is de Arabische naam voor de Christusdoorn samur. Matthes 27: 29 ԯok vlochten zij van doornen een kroon en zetten die op zijn hoofdլ Johannes 19: 2 ԅn de soldaten vlochten een kroon van doornen, zetten die op zijn hoofdծ Rhamnus stamt van het Griekse rhamnos: naaien of steken, de dorens. Of van staf, vanwege de stafvormige twijgen. Grieks Ραμνоυς, Ramnous, is een archeologische plaats in Griekenland, noordoost van Attica. Hier overwonnen de Grieken de Perzen in 490 v. Chr., de slag van Rhamnus is genomen naar de Rhamnus bosjes die daar in overvloed groeiden. Wegedoorn. Rhamnus palaestina, Post. (uit Palestina) Bloeit met kleine witte bloemen. In oktober/november ziet de struik er aantrekkelijk uit vanwege de donkerblauwe vruchten. De jonge takken worden in de zomer houtig en eindigen in stekelige punten. De struik is dan ook heel geschikt om er hagen van te maken. Sinds eeuwen wordt de plant gebruikt om er omheiningen rondom wijngaarden van te maken. De Palestijnse boksdoorn is een altijdgroene struik of kleine boom, van 2m. Bijbel. Genesis 3: 18, Exodus 22: 6, Job 41: 2, Psalm 58: 9, Spreuken 15: 19, Ecclesiasticus 10: 8, Jesaja 5: 5, 33: 12, Ezechil 2: 6, 13: 5, 22: 30, Hosea 2: 6, Nahum 3: 17, Marcus 12: 1, Lucas 14: 23. In de Bijbel is het mogelijk de plant die als haag gebruikt wordt. In de bijbel worden 22 woorden gebruikt om dorens of doornige hagen aan te duiden. Drie ervan zijn dorens geworden, doornachtige struiken, chadek, ketz en kimmeshonim. Net als bij ons met bramen, frambozen, dorens, netels, distels is er veel verschil over de betekenis van welke dorens voorkomen. De dorens van Matthes 27: 29 en Johannes 19: 2 Palirius spina Christi of Zizyphus spina Christi. Het woord dat als haag vertaald wordt in Ecclesiasticus 10: 8 is mճoochah. Maar de haag van Ezechil wordt vertegenwoordigd door het woord gader. Zizyphus is afgeleid van zizouf, de Arabisch/Egyptische naam. Ziziphus spina christi, Willd. (dorens van Christus) (Rhamnus spina Christi L.) is een 6 10m groot wordende boom. Deze struik/boom groeit in de meer warmere gebieden als Egypte, maar ook in Isral op de rotsheuvels van Huleh en in de Jordaanvallei. Opvallend is bij deze boom dat de stam meestal gedeeld is in twee of drie takken die de top van de boom een aparte verschijning geven, meestal komt ze echter voor als een lagere struik. De dorens staan in paren aan de basis van elk blad, een ervan is recht en lang en de ander kort en gedraaid. Deze plant is ook heel geschikt om er hagen van te maken, takken ervan zijn taai en buigzaam. Dit is de nubh van de Arabieren, (Dalman zegt nebk), de nabq van de Egyptenaren. De Hebreeuwse naam voor dorens, neble, in Richteren 8: 7 verwijst dan vermoedelijk naar deze plant. Mogelijk ook de dorens van Jesaja 7: 19, 9: 18. 55: 13 en Matthes 7: 16. Sarcopoterium spinosum Spach. (doornig) Linnaeus naam Poterium is Grieks, poterion betekent een drinkkop en zo wijst het op de bekervormige kelk. In de oudheid werd een kruid als beker met wijn gebruikt zoals Plinius verhaalt, vergelijk Duits Becherblume. Volgens de Joden zou de doornenkroon gemaakt zijn van deze doornige pimpernel, (R. Koppel) gezien zijn kleine afmetingen lijkt het minder geschikt. Takken van deze plant zouden klaar kunnen liggen en mogen dan niet te lang hebben gelegen omdat ze door de warmte al spoedig hun buigzaamheid verliezen. De Palestijnse boksdoorn, Lycium, zou afvallen vanwege de dorens op het uiteinde van de takken en is zo minder geschikt om te gebruiken. De Christusdoorn, Zizyphus spina-christi, wordt door velen aangewezen vanwege zijn ideale lengte. Nadelig is evenwel dat de takken teveel in elkander winden en daardoor moeilijker te plukken zijn. Deze komt volgens de meeste schrijvers voor rondom Jeruzalem en de Christusdoorn niet. Ook Linnaeus noemde deze plant dan al Christusdoorn: Tornekrona. Als boomvorm is ze ook handig om er takken van te snijden. De doornenkroon kan ook gezien worden als de tegenhanger van de bonnet van de priesters. De bladeren, vooral van de Jujube, lijken veel op die van de klimop, Hedera, die sterk drienervig zijn, de oude magische tekens van het leven na de dood, de driespruit. Vanwege deze tekens werd de klimop bij de Grieken gebruikt in hun inwijdingsrituelen en veel op hun kerkhoven aangeplant. Van de klimop werden ook kransen gemaakt, die diegene die ze zou dragen zou behoeden voor dronkenschap. Een krans van de Jujube zou dan een spottende imitatie moeten voorstellen. De Arabische namen voor deze planten, Carthamus glaucus en Poterium spinosum, zijn respectievelijk kus en durdar, wat sterk herinnert aan de Ԥoornenՠ(qots) en Ԥistelenՠ(dardar) van Genesis 3: 18, al moeten we aannemen dat qots en dardar een algemene betekenis hebben en vele soorten omvatten.

De biezen waarmee de doornen gevlochten waren om er een hoofddeksel van te maken waren wel Juncus maritimus of Juncus acutus. De relikwien van de biezen worden in Parijs, de kerk van de N. Dame bewaard, bij de Karmelieten, verder te Atrecht, Lyon en Chablis. De relikwien van de doornen worden op verschillende plaatsen bewaard.

Urginea maritima, Baker. (van de zee) Urginea heeft zijn naam van de stam Beni Urgin, die in Algerije leefde waar Steinheil in 1848 deze plant vond. Bijbel. Job 31: 40 Ԥan mogen dorens voor tarwe opschieten en onkruid voor gerstծ Jesaja 5: 24 hun bloesem als stof opstuivenԮ In Jesaja 5: 24 komt het meervoud van onkruid voor dat in Job 31:40 wel vertaald wordt als wilde druivenՠof onkruid, caosha, coash of boshah. De stam uit het Hebreeuws doet denken aan een of ander lastig onkruid of kwalijk welriekende plant. Het woord zelf komt van de wortel baasch: wat een stinkend ding betekent, wat verrot is als druiven die ontsteken en verrotten voordat ze rijp zijn. Dit naar de geur en de druifvormige bloemtros. Ook door de Arabische naam bosalan zal de tekst hier op deze zeeajuin slaan. Het Griekse woord is Baros en betekent een prikkelige plant. Concordantie is een geheel andere mening toegedaan: ғtinkkruid, Bosjah komt slechts eenmaal voor in de Statenvertaling, maar hetzelfde Hebreeuwse woord in Jesaja 5: 24 wordt door stinkende druiven vertaald. De stam uit het Hebreeuws doet denken aan een of ander lastig onkruid of kwalijk riekende plant bijvoorbeeld het onkruid van het N. T. en de stinkende aronskelk van Galilea of de Uredo foetidaӨschimmel in graan). In Engels wordt het vertaald als cockle, Agrostemma githago, een pest in de graanvelden. Anderen denken aan Solanum incanum wiens bessen op druiven lijken. Historie. De bol ziet van buiten donker- of helderrood en is zeer sappig en vlezig. De Grieken hangen de bollen op in hun huizen gedurende het nieuwe jaar als een vruchtbaarheidsrite. In de oudheid werd deze bol wel gegeten en Pythagoras schreef aan het gebruik daarvan zijn hoge leeftijd toe. Nog gold het lang als middel tegen tyfus en waterzucht. Het is de verkondiger van de herfst, bloemen komen met de herfst net voordat de regens vallen. De grote en opgeploegde bollen werden wel gebruikt om veldgrenzen te markeren. Ooit werden de grenzen afgebakend met stenen. In vlakke delen was dit moeilijker en gebruikte men de zeeui. Die werd dan langs de randen van de velden geplant. Door de hoge bloemstengel en daarna grote bladeren juist in de ploeg- en zaaitijd, is het gemakkelijk te herkennen. Ook steekt de later gevormde ui enigszins boven de grond uit en is een prima vervanger voor grensstenen. Als zodanig is ze in het Joodse recht bekend en het gebruik zou door Jozua ingesteld zijn. De Talmoed vermeldt het gebruik van de chatsoeb als grenssteen. (Bab. Talmoed BB 55a en Btsa 25b) Manna. Manna. In de Bijbel komen er verschillende types manna voor. Manna heeft de betekenis van Էat?ՠman hu, wat is dit? De vraag die ze stelden toen ze het (engelenvoedsel) voor het eerst zagen. Deuteronomium 8:3 en 16, Jozua 5: 12, Nehemia 9: 20, Psalm 78: 24-25, Johannes 6 : 31, Hebreers 9 : 4, Spreuken 16: 20-21, Openbaringen 2 : 17. 1)Wat gedurende de nacht opgroeit als de grond vochtig was en begon te stinken als de zon opkwam, (Exodus 16: 13/20) wat zou duiden op Nostoc subspecies. Die kan ճ nachts met ongelooflijke snelheid groeien als er overvloedig dauw gevallen is. Het is zocht en gelatineachtig, groeit in de nacht en de zon lost het op en komt de volgende nacht weer mits het weer dauwt. 2)Wat uit de hemel valt (Numeri 11: 6-9) geleek op korianderzaad en zag eruit als balsemhars. Naar de vorm zou dit op Lecanora subspecies kunnen slaan. Ze bedekken grote vlaktes in kale zandvlaktes en bergen. Na lange tijd van droogte krullen ze op en komen los van de grond en worden met de wind meegevoerd, soms heel ver tot plaatsen waar ze niet bekend zijn. 3)Manna van de handel, Tamarix of mannaes, Fraxinus ornus, Baruch 1: 10. zie Tamarix.

Alhagi is zo genoemd naar zijn naam in Mauritia, Arabisch voor pelgrim. Alhagi camelorum var. turcorum, Boiss. (kameel en Turks) Kameeldoornstruik, Engelse Alhagi manna plant en camelճ thorn. Het gewas levert, met andere soorten, een soort van manna die Perzische- of alhagimanna genoemd wordt. Dat manna wordt verzameld door de bosjes te schudden. Dat gebeurt na de bloei en regentijd. Het zou een manna van de bijbel kunnen zijn, Numeri 11: 7. Jesu Sirach 24:15 ҉k geef een geur als kaneel en aspalathusӮ Zie Aspalathus. Fraxinus, Latijn van Grieks phraxism: haag, of insluiten, omdat de boom als haag of als palissade gebruikt werd. Of van breuk, vanwege de breekbaarheid van de twijgen, een zelfde afleiding als van Fragaria, hoewel het daar en hier net zo ongeloofwaardig is. Fraxinus ornus, L. (berges) Manna- of pluimes. Van deze boom wordt ongeveer halfweg augustus, als het droog en warm is, manna verzameld. Bijbel. In Jesaja 44: 14 wordt het woord үrenӠgebruiktՠhij plantte een pijnboom, en de regen deed die groeienɯok maakt hij er een god van en buigt zich neder, hij maakt er een gesneden beeld van en knielt daarvoor neerՕ. Dit woord komt slechts eenmaal voor. In de Septuagint wordt de dennenboom genoemd die aan de kust voorkomt. Het is mogelijk dat de zee-den bedoeld wordt of de aran, (Arabische naam) Fraxinus ornus L., de pluimes of mannaes. Naar het gebruik van het hout in Jesaja zou eerder de es in aanmerking komen dan een den. De oude naam voor de es was Oreinos (Johnson) wat wel wat lijkt op Oren die in Arabisch Aran heet. Fraxinus excelsior, L. (verheven, groter, naar boven strevend) es. Schepping. Op zekere dag trokken Odin, Hoenir en Lodur (of Loki) er samen op uit en wandelden langs de zeekust. Zij vonden twee bomen, Ask, met hard, taai hout (de es?) en Embla, met zachte roze aangelopen hout, de els (of de olm?) gehouwen in ruwe gelijkenis van een menselijke gestalte. De goden staarden eerst op het levenloze hout in stille verbazing en merkten toen wat ervan gemaakt kon worden gaf Odin deze blokken zielen, Hoenir verschafte beweging en zintuigen en Lodur verleende bloed en een bloeiende kleur. Zo begiftigt met taal en gedachte en met het vermogen lief te hebben en te werken, met het leven en de dood, mochten de pas geschapen man en vrouw Midgard beheersen zoals zij wilden. (De twee soorten hout betekenen dat man en vrouw uit verschillend hout gesneden zijn, verschillende eigenschappen hebben, de uitdrukking Ҩij is van hetzelfde houtjeӠkomt hier vermoedelijk vandaan) Het is een Vard-trad: een schutgeestboom. Een boom met een ziel, een verkorperde geest. Het is de schutgeest van de mens, gaat het goed met de mens zo ook met de boom, gaat het slecht met de boom, zo ook met de mens. Bij de geboorte wordt zoծ boom geplant en groeit gelijk met hem op, het is de levensboom. Het is de stamboom van de familie, vandaar dat vele familienamen verbindingen hebben met bomen. Ash is de naam van de es en je zou kunnen veronderstellen dat de Scandinavirs afstammelingen zijn van de Ashkenaz uit de bijbel, Genesis X: 3. Ҽi style='mso-bidi-font-style: normal'>En de zonen van Gomer waren Askenaz..ՠDe Joden geven nog de naam Ashkenazim aan de Duitsers in hun gemeente. Yggdrasil. Alvader schiep vervolgens een forse altijdgroene boom, (een es of Taxus?) de Yggdrasil, de boom van het heelal, van de tijd of van het leven, die de hele wereld vulde omdat hij niet enkel wortel schoot in de verst verwijderde diepten van Niflheim, waar de bron Hvergelmir vloeide, maar ook in Midgard, bij Mimirs bron (de oceaan) en in Asgard, bij de Urdas fontein. Een adelaar zat vastgeroest op de tak Lerad, tussen zijn ogen zat de valk Vedfolnir die zijn doordringende blikken in de hemel zond, naar de aarde en Niflheim en vertelde al wat hij zag. Omdat de boom Yggdrasil altijd groen was en zijn bladeren nooit verdorden, diende hij als weide en niet enkel voor Odins geit Heidrun, die de hemelse mede verstrekte, maar ook van de herten Dain, Dvalin, Duneyer en Durathor, van wiens horens honigdauw op aarde drupten en dat water voor alle rivieren in de wereld verstrekten. Zo komt van de boom des levens alle water op de aarde, om leven aan haar te laten ontstaan en laten groeien. Onophoudelijk de takken van de boom op- en afvliegend sleet het eekhoorntje Ratatosk (takboorder) de typische woelwater en babbelaar, zijn tijd met aan de draak beneden de opmerkingen van de adelaar boven te vertellen en omgekeerd, in de hoop twist tussen hen te verwekken. Door zijn drie grote wortels kreeg de boom een zo wonderbare hoogte dat zijn opperste tak, Lerad, (de vredegever) Odins hal overschaduwde, terwijl de anderen zijn uitspreidende twijgen over de andere werelden staken. De eerste tak ziet naar de woningen van de mensen en de tweede naar het land van de reuzen waar de wonderbron murmelt en ze begiet en bevochtigd. Natuurlijk moest de boom in goede staat worden gehouden. Dit was de plicht van de Nornen of schrikgodinnen die hem elke dag besprenkelden met de heilige wateren van de Urdarfontein. Als dit water naar de aarde druppelde, door de takken en de bladeren, voorzag het de bijen van honig. De drie nornen zaten aan zijn voet. Dat waren wijszeggende vrouwen, ze heten Vergankelijkheid, Heden en Toekomst. In hun schoot lag het noodlot die ze voor de mensen bereidden, hun kommer en lijden, hun vrede en geluk. Twee prachtige zwanen, wit als pasgevallen sneeuw, vermaanden de mensen om stil en ernstig hun levenstaak te vervullen. Bedreiging. Dit is de verschrikkelijke draak Nidhung die voortdurend aan de wortels knaagt. Hij wordt in zijn vernielingswerk bijgestaan door talloze wormen wiens doel het is om de boom te doden omdat zij weten dat zijn dood het teken zou zijn voor de godenval. Het noodlot voor de boom en mens is echter onafwendbaar. Als de goden versagen of verslapt geworden zijn, dan komt het kwaad aansluipen in het donker. Dit kwaad zie je met de schemering bij de zee. Als je naar de ondergaande zon kijkt zie je het duister komen aansluipen. Zelf sta je nog in de gloed van de laatste zonnestralen, maar de wolf voel je dreigend van achter je. Aan weerszijde van de zinkende zon zie je hoe machtige kaken het licht opslokken, hopelijk heeft de zon het gered en komt morgenvroeg evengoed weer op. Maar wat als de zon eerder ingehaald wordt? Het lied van Grimnir in de oude Edda, strofe 39 en 12 en 51 van Gylfis uit de jongere Edda leert ons twee wolven kennen, Skoll en Hati. De eerste achtervolgt de zon om haar te grijpen waardoor de zon zo snel langs de hemel loopt om die te ontgaan. De andere wolf is haar vooruit om de maan te pakken. Ҽi style='mso-bidi-font-style:normal'>Het zal geschieden dat de wolf de zon verslindt, de mensen tot groot onheil. De andere wolf zal de maan grijpen en ook grote schade aandoen, de sterren zullen van de hemel vallen. Dan zal het ook gebeuren dat de aarde beeft, dat de bomen ontworteld worden, de bergen ineenstorten en alle ketens en banden breken. Dan breekt de wolf Fenrir losՠHet einde der dingen is gekomen Ү De plantengroei op aarde werd eveneens vernietigd en de brandende hitte deed alle wateren zieden en koken. De grote brand woedde verschrikkelijk, totdat alles verteerd was, tot de aarde, zwart en gewond, onder de kokende golven van de zee wegzonk. Ragnarok (: de omwenteling) was inderdaad gekomen, de tragedie van de wereld was voorbij, de goddelijke spelers waren gedood en de chaos scheen haar vroegere heerschappij herwonnen te hebben. Maar evenals in een toneelstuk, nadat de hoofdpersonen vermoord zijn en het gordijn is gevallen, verwachtten de aanwezigen dat er een gunsteling zou verschijnen. Zo meende men dat uit de algemene rune de goedheid zou oprijzen om zijn heerschappij over de aarde te hernemen en dat sommige goden zouden terugkeren en voor eeuwig in de hemel zouden wonen. Twee menselijke wezens, een vrouw Lif, en een man Lifthrasir, doken nu op uit de diepten van de levensboom. Vali en Vidare, typen van de onvergankelijke krachten der natuur keerden naar het Idaveld terug waar ze Modi en Magni, Thors zonen ontmoetten, de verpersoonlijking van sterkte en energie. Uit de donkere onderwereld rees de stralende Balder (zon) op. Samenvatting. De boom is zo het symbool van tijd en leven. Zoals de vijandelijke machten verstorend werken, zo knagen ze aan de levensboom van de hele mensheid, verstoring en verderf zaaiend, maar ook zij zullen, zoals de groene bladeren en knoppen op aarde vallen, eeuwig vernieuwen en geslacht op geslacht laten ontstaan. Net als het Bijbelse verhaal van de zondvloed waardoor alles vernietigd wordt, waar Noach, zijn vrouw en kinderen gered worden om een nieuw mensengeslacht te vestigen, herinnert dit aan de Noorse dichting. Maar hier is het de levensboom zelf de stichter van het nieuwe mensenrijk. De zondvloed van de warme streken is bij de noordelijken de ҲiesenwinterӬ waarin alle leven stopt en tot dood vervalt. De boom zelf werd tot levensdrager om het enige overgebleven paar tot schut en bescherming te dienen, voedsel te geven, tot het ijs smeltende morgendauw ze tot nieuw leven wekt.. De es is met de lijsterbes, de enigste inheemse boom met geveerde bladeren. De levensboom heeft in Germaanse en noordelijke mythen en in het gebruik een zeer betekenisvolle rol gespeeld. Dat de mens uit de es is ontstaan in de Edda is mogelijk meer toeval, ook mogen we niet vergeten dat de Edda een verhoudingsgewijs laat ontstane kunst dichting is. Het verhaal van het ontstaan van mensen uit bomen is zeker een oeroud volksgoed. Daarmee is te vergelijken dat bij Hesiodus Zeus het mensengeslacht uit een boom laat stammen, onder deze boom is waarschijnlijk de mannaes te verstaan. 1)Yggdrasil, oud-Noors yggr: de verschrikkelijke (Wodan) drasill: een paard, de boom die Odin of Wodan droeg of waaraan hij hing als heer van de Asen. 2)De Nornen zijn schrikgodinnen die overeenkomen met de Griekse Moiren. Oerd was het verleden, Verdandi het heden en Skoeld de toekomst. 3)De vier stromen, die van de hemelboom zouden uitgaan, komt van Genesis 2:10, waar de rivier uitging van Eden om de hof te bevochtigen en zich daarna in vieren te splitsen. Zo worden ze dan afgebeeld als vier stromen, die ontspringen uit een rots, waarop een lam, het zinnebeeld van Christus, is gezeten.

Bijbel. Ook in andere landen komt de levensboom voor met ongeveer dezelfde strekking. Het duidelijkst zien we dit in Ezechil 31: 3,18. Қie Assur was een ceder van de Libanon, schoon van takken met schaduwrijk loof, hoog van stam en zijn top reikte tot in de wolken. Water maakte hem groot, de vloed uit de diepte deed hem hoog worden, die liet zijn stromen vloeien rondom de plaats, waar hij geplant was en deed zijn geulen uitgaan naar alle bomen des velds. Daardoor werd zijn stam hoger dan alle bomen des velds, zijn twijgen werden talrijk en zijn takken lang door de overvloed van water terwijl hij opschoot. In zijn twijgen nestelde al het gevogelte des hemels, onder zijn takken wierp al het gedierte des velds zijn jongen, in zijn schaduw woonden alle grote volken...Ӯ Ook op andere plaatsen in de bijbel wordt naar zoծ boom verwezen. De bekendste is uiteraard de boom uit het paradijs, die eveneens als levensboom gezien kan worden. Na de oorspronkelijke verering in de tijd van Abraham wordt in het Oude Testament vele malen gewaarschuwd tegen de verering van bomen. Geleidelijk zien we de weerstand daartegen toenemen. De afbraak van heilige eikenbomen of levensbomen zien we bij de profeet Hosea, die de mensen berispt voor het branden van wierook en offers onder een eik. In het boek van de profeet Ezechil wordt definitief de banvloek uitgesproken: ҄aarom, zo zegt de Heer, omdat hij hoog van stam geworden was en zijn top tot in de wolken had gestoken, en omdat zijn hart zich verhovaardigd had op zijn hoogte, daarom gaf Ik hem over aan de machtige onder de volken die hem ten volle deed naar zijn goddeloosheid; Ik verstiet hem. Vreemden, de gewelddadigste onder de volken, velden hem en deden hem neerstorten; op de bergen en in alle dalen vielen zijn takken, zijn twijgen braken in alle beekbeddingen der aarde, alle volken der aarde trokken weg uit zijn schaduw en lieten hem liggen... Want zij zijn allen aan de dood overgegeven, om naar de onderwereld te gaan, te midden der mensenkinderen... Ҡ(Ezechil 31) In het laatste boek van de Bijbel keert de levensboom terug als het goddelijk attribuut van de herstelde goddelijke levensorde en heerschappij, na de door de zondeval teweeggebrachte verstoring. In hoofdstuk 2 van de Openbaring van Johannes staat: ҄ie overwint, ik zal hem geven te eten van de boom des levens, die in het midden van het paradijs Gods isӮ In hoofdstuk 22 lezen wij over de rivier van het water des levens, die uit Gods troon voortkomt. Ook wordt genoemd de boom des levens met de twaalf vruchten, groeiend aan de oever van die rivier, zie verder de in Isral voorkomende eikensoorten. Grassen. Gras, een naam die in alle Germaanse landen gelijk is, de naam stamt van een Germaanse basisvorm gro: groeien, hiervan stammen ook groen, gras en grazen. Griekse poa: gras of kruid, een verzamelnaam. Gras. Voedsel is er voor de herder niet altijd even gemakkelijk te verkrijgen voor zijn kudde. Het beste is als de kudden: Ҽi style='mso-bidi-font-style:normal'>Inweiden van jong groenӮ (Psalm 23:2) Dat is in de lente, de tijd na Pasen. Ook in de tijd die eraan vooraf gaat kunnen de schapen zich te goed doen aan het frisse groen dat dan te vinden is op de velden rondom de steden. Die kuddes gaan dan in de morgen naar buiten en komen tegen de avond weer terug naar de stal van de eigenaar. De hier bedoelde weiden, migrasj, vinden we in Leviticus 25:34, Numeri 35: 2, Jozua. 21:11 en Ezechil 48:15/17. (Statenvertaling heeft daar voorstad) Volgens Dr. Noortzij hebben wij met dit woord te denken aan een open veld of gemeente weiden, zoiets als de ҭeentӠbij ons vroeger .(Bruijel) Het woord gras komt een 48 maal voor, meestal gebruikt in strikt figuurlijke zin, Psalm 37:2: җant zij verdorren snel als grasӬ verder Psalm 90:5, Jesaja 40: 6/8. In Palestina zijn er vele soorten gras, Waeker vermeldt 460 soorten in 1933, hiervan zullen er wel verscheidene door reizigers zijn meegebracht. Concordantie noemt 70 soorten. Er is echter weinig weiland, meest alleen langs de kust is er hoog en weelderig gras wat op de onze gelijkt, verder het forse en snelgroeiende prairiegras van de Jordaandal. Er zijn verscheidene woorden voor gras. 1)Jered, Yerek of Yarok, betekent groen, (Numeri 22:4). Deze term schijnt gebruikt te zijn voor alle groenvoer, groeiend in de velden en geschikt als veevoer. 2)Desjer, Deshe of Dehsheh, (Genesis 1: 11, ԅn God zei: Dat de aarde jong groen voortbrengeɅn de aarde bracht jong groen voortծ Is waarschijnlijk het dichtstbijzijnde equivalent van ons gras, ter onderscheiding van kruiden. 3)Chatzir, Jesaja 15: 6 en 35:7, 1 Koningen 18: 5, Job 40:15 en Psalmen 104: 14, is meer verbonden met ons woord voer, droog voer dat in Spreuken 27: 25 als hooi vertaald wordt. Hetzelfde woord komt voor in Numeri 11: 5 en wordt vertaald voor prei. (zie daar) Vermoedelijk is in vele zaken de stengels van lang gras bedoeld want er is weinig echt hooi in Palestina. Mogelijk maaiden zij het droge materiaal .(Psalm 37: 2) Gras maaien was een koninklijk recht, voor het voedsel van de paarden die in de strijd gebruikt werden (Psalm 72:6, Amos 7:1) 4)Gez of Gayz, In Psalm 72:6 wordt dit Hebreeuwse woord gebruikt voor gemaaid gras, gewoon gras dat groeit bij de waterbronnen, 1 Koningen 18: 5.

Glycyrrhiza glabra, L. (glad, zonder haren) Glycyrrhiza is afgeleid van het Grieks glykys: zoet, en rhiza: wortel, een verwijzing naar het zoete sap van de wortels. Zoethout. Bijbel. Exodus 15: 25 ҍozes riep tot de Heer, die hem een hout aanwees, hetwelk hij in de in het water wierp, en de wateren werden zoet. Sommigen menen dat het met dit hout is dat het water drinkbaar wordt. Er wordt alleen gesproken over hout. De H. Vaders hebben het vergeleken met het krachtig kruishout dat de bitterheid van het leven zoet maakt.

Gossypium herbaceum, L. (kruidachtig) Gossypium, dit woord is afgeleid van goz: Arabische voor een zachte stof, Latijn gossum: uitpuiling, de zaaddoos opent bij rijpheid. Midden-Nederlands cotoen in 1272, dit stamt uit het oud-Franse coton, wat weer stamt uit Italiaanse cottone en dit van Arabisch qutun, (of katom, koton: boomwol), dat uit het Egyptisch of voor-Indisch stamt. Bijbel. Het gewas was bij de Perzen al zo oud dat wij niet eens weten wanneer het voor het eerst verbouwd is. Mogelijk komt deze struik uit India, bij opgravingen die dateren 3000 v. Chr. zijn katoenen weefsels gevonden. In het dal van de Indus in Pakistan zijn katoenen weefsels uit 4500 v. Chr. gevonden. Esther 1 :5-6 Ԏa verloop van dezen dagen richtte de koning voor al het volk dat zich in de burcht Susan bevond, van den hoogste tot den laagste, een feestmaal aan van zeven dagen, in de voorhof van den tuin van het koninklijk paleis. Linnen, wollen en blauw/purperen gordijnen waren met linnen en rood/purperen koorden vastgemaakt met zilveren knoppen aan witmarmeren zuilenծ Tijdens hun verblijf in Perzi, 598 v. Chr., moeten de Joden er zeker bekend mee zijn geraakt. In Esther, 521 v. Chr., komt het woord carpas of karpas voor, waar de behangsels beschreven worden als wit, groen (carpas) en blauw. De vertaling zou moeten luiden: witte katoenen en hemelsblauwe gordijnen. De naam heeft veel overeenkomst met Sanskriet karpasa: katoen. Indische naam is karpas en kapas. Die Babylonische stof die schitterde van vier kleuren, dit was hyacintblauw, byssus, saffraangeel en purper. De saffraankleur verbeeldde het vuur, het byssus de aarde, de hyacintkleur de lucht en de purperkleur de zee. Op het voorhangsel was een afbeelding van de hemel voorgesteld. Het woord shesh van de eerdere en buts of bootz van de latere boeken van het O. T., respectievelijk wit en fijn linnen, zou slaan op het gebruik van katoen in Egypte. De kleding van de Egyptische priesters en die van de Hebreers was altijd gemaakt van linnen, ofschoon Plinius verzekert dat die van de Egypte liever katoen hadden. Van Ravelingen meldt; In Arabi wordt van het boomkatoen een soort van heel fijne doek geweven, sessa genoemd dat van sommige voor het byssum van de ouders gehouden wordtծ Hedera. Hedera, Latijn van Grieks hedra: zitten, zit steeds vast op zijn gastheer. Of Grieks helissein: winden. Klimop. Bijbel, Lentefeesten. Bacchus wordt ook vaak voorgesteld als met klimopbladeren omkranst. Dat zou hem tegen dronkenschap behoeden, dit werd zo ook door de mensen gebruikt. De vrouwen die zich aan Bacchus hadden overgegeven liepen recht naar de klimop om er enkele bladeren van af te scheuren en op te eten. Klimop werd dan ook wel Bacchia genoemd. Bacchus of Dionysus was dan ook voortdurend beneveld en stierf en herrees bij tijd en wijle. Ook werden er te Delphi en Attica lentefeesten gevierd waarbij dansende, zingende en fluit spelende priesters Semele, een van de vele belichamingen van de oermoeder, aanriepen. Ze smeekten haar de jonge Dionysus uit een aardheuvel voor de dag te laten komen. Het feest had zijn oorsprong in een oud Kanaanitische rite, waarbij adoranten moesten huppelen en hinken. Het woord daarvoor was pesach. De Joden noemen een van hun feesten nog bij die naam. (Pesach of Pashah, beter Pessach, volledig Chag Happessach, het Hebreeuwse woord voor verschoningsfeest) Of er ook een oud voorjaarsfeest aan ten grondslag ligt? De Pentateuch beveelt dat het feest met de eerste volle maan van het voorjaar, zeven dagen lang van de avond van de 14de tot aan de avond van de 21ste Abib (naar de Babylonische uittocht Nissan genoemd) gevierd wordt. Deze plant is inheems in Isral en groeit daar in de maquis van Galilea. Zelfs is er een plaats Hedera. Naar zijn omschrijving moet het dan zeker in 2 Makkabeen 6:7 voorkomen waar het woord KӠSoos voor klimop staat. ҅n zij werden door een bittere noodzaak gedwongen om des Konings geboortedag alle maanden te houden met het eten van opgeofferde ingewanden en als de feestdag van Bacchus gekomen was, werden zij gedwongen klemmerkransen (klimopkransen) te dragen en in Bacchus feest om te gaanӮ

Hordeum vulgare, L. (gewoon) Hordeum: gerst, genoemd naar de stekelige baard van de aar. Of van horus, van oriri: ontstaan, de snelle groei. Of van horridus: ruig of behaard, de behaarde granen. Of van ordo: rij, omdat de aar in rijen staat en dergelijke afleidingen meer. Gerst. Bijbel. De Hebreeuwse naam seorah, sկrah of sկղim: wat lang haar betekent, is een verwijzing naar de naalden en zou slaan op gerst, Spreuken 26:1, Deuteronium 8: 8, Exodus 9: 24, 27:31. Voornamelijk voedsel voor de armen, 2 Koningen 4: 42, werd gemengd gegeten met tarwe, Ezechil 4: 8-12, paardenvoer, 1 Koningen 4:28, Hosea 3: 2, Richteren 7:13. Het wordt 32 maal vermeld, als groeiende in het veld of met verwijzingen naar producten die ervan gemaakt worden, als meel, brood, cake. Het was een belangrijk graan die prima groeit in warme en droge omstandigheden, de oogst vindt daar plaats in maart/april, afhankelijk van de plaats. Het is een maand later rijp dan tarwe, net als in Bijbelse dagen toen een hagelstorm Faraoճ gerst vernielde maar niet zijn tarwe. Gerst had al zaad gezet en tarwe groeide nog maar net toen het fatale weer aanbrak. De waarde staat in Openbaringen 6: 6 ԅen maat tarwe voor een schelling en drie maten gerst voor een schelling. Het was te gewoon, wat we ook zien in parabels, het symbool van armoede, goedkoopte en waardeloosheid, Hosea 3: 2 waar de overspelige vrouw gekocht werd voor 15 zilverstukken en anderhalve homer gerst, Ezechil 13: 9 ԕ Gij ontheiligt Mij bij mijn volk voor handen vol gerst en voor brokken brood, om zielen te doden die niet sterven moestenՕ. Tegenwoordig gooien de Bedoeenen hun vijanden met koeken van gerstebrood om hen zo te honen. Dan is ook beter de droom te begrijpen van Gideon in Richteren 7: 13-15 ԉk heb een droom gehad; zie een gerstebroodkoek rolde de legerplaats van Midian binnen, kwam tot aan een tent, stootte die om, zodat ze neerviel, en keerde ze ondersteboven, en daar lag de tent. Gideon was een arm en nederig man van het type dat gehoond werd als gerstebrood door de hooghartige Midianites. De offering van de eerste veldvruchten in de tempel, 2 Koningen 4: 41. Bij de Joden was het gebruikelijk de dag na Pasen in de tempel gerst te offeren. Men benoemde drie personen om plechtig drie schoven gerst te oogsten wat op het grondgebied van Jeruzalem moest gebeuren. De afgevaardigden vroegen driemaal of de zon was ondergegaan en men antwoordde driemaal ja. Daarna vroegen ze driemaal vergunning om de gerst te snijden en men antwoordde driemaal met ja. Drie velden werden gekozen en drie sikkels werden gebruikt om de drie schoven te maaien die men op drie wagens naar de tempel voerde waar ze op het voorplein gedorst werden. Exodus 9: 31, Leviticus 27: 16, Numeri 5: 15, Richteren 7: 13, Ruth 1: 22, 2: 17 en 23, 3: 2 en 15-17, 2 Samul 14: 30, 21: 9, Job 31: 40, Ecclesiasticus 11: 1, Johannes 6: 9 en 13.

Hyssopus officinalis, L. (geneeskrachtig) Hyssopus is een zeer oude naam die gebruikt werd door de Grieken. De naam hysop stamt van het Hebreeuws esob of azob, het Arabische azzof: heilig kruid. Het Hebreeuws ezob is zelf van Babylonische oorsprong en kwam over de Griekse bijbel Exodus 12: 22 en andere plaatsen in de Latijnse en andere talen. Bijbel. De Yssopus die Dioscorides noemt is in ieder geval niet de nu bekende hysop maar waarschijnlijk de wilde marjolein, Origanum syriacum L. (die wordt in het Engels ook bible hyssop genoemd) of Origanum maru, L, een lipbloemige. Het is ook niet de hysop van de Bijbel, de hysop groeit niet in Palestina. Ex.odus12: 22, waar de Joden, vlak voor hun uittocht uit Egypte, opdracht kregen om een bundel hysop te nemen, deze in bloed in een schaal te dopen en daarmede de deurposten te besmeren. Het zinnebeeld van het nederig en standvastig geloof dat zich onwrikbaar met zijn wortels in de rots en de R. K. kerk vasthecht. De hysop, in offerbloed gedoopt was het zinnebeeld van de reinheid der ziel. Ԃesproei mij met hysop en ik zal gezuiverd worden, was mij en ik zal witter worden dan sneeuwռ/i>, Psalm 50: 8. Leviticus 14: 4, dat de plaag der melaatsheid genezen is, van dn melaatse is geweken, dan zal de priester gebieden voor hem die gereinigd moeten worden twee levende, reine vogels te nemen, ook cederhout, scharlaken en hysopլ 6 het scharlaken en de hysopլ 52 Ԉet cederhout, de hysop, het scharlakenծ Numeri 19: 6 ԅn de priester zal cederhout, hysop en scharlaken nemen en dat midden op een brandende koe werpen. Vervolgens zal de priester zal klederen wassen en zijn lichaam in water baden en daarna in de legerplaats komen, maar de priester zal tot den avond onrein zijnլ 18 Ԅan zal een rein man hysop nemen, dat in het water dopen en dit sprenkelen op de tentծ 1 Koningen 4: 33 Ԉij sprak over de bomen, van de ceder op de Libanon af tot de hysop toe, die aan de muur uitschietծ Hebreers 9: 19 Գcharlaken wol en hysop en besprengde het boek zelf en al het volkծ Naar de Bijbelse tekst schijnt het gebruikt te zijn als bezem of borstel en zou je veronderstellen dat het een bosje kleine takjes vormt. Het zou dan ook groeien op rotsen en muren en algemeen voorkomen. De hysop wordt telkens gebruikt bij zuiveringsrites en lijkt buiten zijn instrumentale waarde een eigen symbolische functie te hebben evenals de andere reinigingsmiddelen waar het mee genoemd wordt. Sommige leden van de lipbloemigenfamilie bezitten stoffen die ziektekiemen remmen of desinfecteren. (ook werd er ceder verbrand, mogelijk Juniperus oxcycedrus, die ook antiseptische stoffen bevat) Thijm bevat bijvoorbeeld thymol wat in ziekenhuizen gebruikt wordt om te ontsmetten. Evenals sommige Origanum soorten en Salvia triloba, de drielobbige salie, die wel gebruikt werd om verbrandt een plaats te zuiveren. De Hebreeuwse naam ezob lijkt veel op de Arabische naam asaf of ezzof van Capparis sicula Duham, aldus Moldenke, die tevens vermeldt dat er mogelijk sprake is van meer planten die zo gebruikt zijn. Voor die 133 000 Isralieten moet een veel voorkomend plantensoort gebruikt zijn. Een bekende tekst is ook die uit Johannes 19: 29: ҅r stond een kruik vol zure wijn, zij staken dan een spons gedrenkt met zure wijn op een hysopstengel en brachten die aan zijn mondӮ ҉lli autem spongiam plenam aceto, hyssopo circumponentes, obtulerant ori ejusӮ Alleen bij Johannes past geen ҈ysopӮ Mogelijk werd het daar gebruikt als een symbool, als symbool van zuiverheid werd de onreinheid van de wereld weggenomen. Van Beverwijck geeft een andere mogelijkheid. In vroegere tijden gebruikte men het vet van ongewassen wol om de pijn te verzachten en te stillen. ҈et woord hysop bij de Evangelisten daar zij schrijven hoe de krijgsknechten onze Heer bespottelijk laafden te nemen voor Oisop, wat in het Grieks ongewassen wol beteken, als hetgeen sommige goede harten aldaar mee gebracht hadden om de pijn van de veroordeelden wat te verzachten die de lieden de vuile wol met de azijnachtige spons uit schimp aan de stok gestoken hadden. Hysop werd als Aspergill, Latijn aspergere; besproeien, gebruikt, een wijwaterkwast die in de liturgie voor het besprenkelen met wijwater gebruikt wordt. Duits Sprengel, Weihwassersprenger, Weihwasserwedel of. Sprengwedel, Psalm 51; 9. De oorsprong van deze liturgische besprenkeling komt van Exodus 12, 21-22 waar Mozes de oudsten van Isral de opdracht gaf om een bos hysop met bloed te strijken. In de Gregoriaanse tekst van ԁsperges meՠwordt nog een hysoptwijg vermeld.

Juglans regia. De Romeinen gaven de boom de naam Juglans, van Jovis glans: de noot van Jupiter, een voedsel dat geschikt was voor de goden en regia: koninklijk walnoot. Bijbel. Hooglied 6:11: Ҽi style='mso-bidi-font-style:normal'>Naar de notenhof daalde ik af.Ӽ/i> Het woord dat hier gebruikt wordt is egoz. De Arabische naam volgens Dalman is dschoz. Volgens Josephus waren er in zijn tijd, 37 39 na Chr., extreem oude bomen van deze soort overvloedig in Palestina, vooral rond het meer van Genesareth. Juncus. Juncus, de oude naam Juncus is verbonden met het Latijnse jungere: verenigen of binden. In primitieve tijden werd het woord Juncus gebruikt, het is een verwijzing naar het gebruik als bind- en vlechtmateriaal en als touw of kabels. Bies, rus. Bijbel. De biezen waarmee de doornen gevlochten waren van Christus doornenkroon om er een hoofddeksel van te maken waren wel Juncus maritimus of Juncus acutus. De relikwien van de biezen worden in Parijs, de kerk van de Notre Dame bewaard, bij de Karmelieten, verder te Atrecht, Lyon en Chablis, zie Scirpus.

Laurus nobilis, L. (edel of nobel) Laurus, de naam Laurus is mogelijk genomen van het Keltische blaur, blawr of lauer: groen. Maar het kan ook vertaald worden van laus: lof of eer. Men weet ook niet zeker of Laurus samenhangt met het Latijnse luo of lavo: ik was mij, naar de rol als reinigende zondeboom. Bijbel. Zie hiervoor ook Psalm 37: 35: ҉k zag een goddeloze, een geweldenaar die zich uitbreidde als een weelderige woekerplantӮ In deze vertelling van de Psalm, de vertelling van een goddeloze. Vermoedelijk werd in deze analogie gedoeld op de laurier omdat die het symbool was van welzijn en goddeloosheid. De Hebreeuwse naam die daar gebruikt werd is ezrach, wat letterlijk vertaald betekent: ҅en boom groen en krachtig in zijn eigen grondӮ De aan een heidense god geheiligde boom en de slechte zeden waren wel voldoende om deze boom tot een goddeloze te bestempelen. Ook het gebruik van de vrucht die bakelaar genoemd wordt, als abortusmiddel, zal een negatieve klank hebben gegeven. De naam ezrach verschijnt een 14 maal en wordt telkens vertaald als een vreemdeling of buitenlander. De ceder kan het niet zijn want die heet erez. Als het een inlandse plant is die hier verwezen wordt dan moet het een groene struik zijn of boom van behoorlijke grootte die bij de stromen groeit, zoals deze plant. Het is waarschijnlijk vanwege zijn altijd geurende, groene bladeren dat David de plant uitkoos als symbool van voorspoed. Toen David naar de geurende en altijd groene boom keek die niet beschadigd wordt in de winter of stormen, lijkt het natuurlijk dat hij de mensen in gedachten had die steeds in weelde en rijkdom leefden terwijl anderen leden van de koude winden van tegenspoed Toch is de plant niet gewoon in het H. Land, net als weelderige mensen gewoon zijn.

Lens culinaris, Medik. (culinair) Aan het Latijnse lens kan Linse niet ontleend zijn omdat aan leenwoorden de stamvorm ten grondslag ligt die het Hoogduits Linz gegeven heeft. Inheemse oorsprong is vrijwel niet mogelijk. Zo vermoedt men dat Linse met Latijn lens, Litouws lesis uit een gelijke en onbekende bron stamt. Het is mogelijk verwant met lentus: langzaam, of van lenis: mild of zacht, omdat ze gelijkmoedig maakt of omdat ze langzaam groeit in vergelijking met andere vlinderbloemigen en niet hoog wordt, groeit maar een 15-20cm boven de grond. Of het betekent waskuip, vanwege de peul. In Genesis 25: 29-34 zien we dat voor een linzengerecht Esau zijn eerstgeboorterecht verkocht aan Jacob. Dit afkooksel was roodachtig van kleur en werd Edom genoemd. De nakomelingen van Esau hebben daar hun naam Edomieten aan te danken. 2 Samul, 17: 27-29 Ԡbonen, linzen,ՠ1 Kronieken 11: 13, ԥr was een stuk land, waarop overvloedig gerst stondլ Ezechil 4: 9 Ԣonen en linzenծ Lens heet in het Hebreeuws adashim, adasha of adasim. De Arabische naam is adas. Dit zou ook een verkeerde vertaling zijn in 2 Samul 23:11, vergelijk 1 Kronieken 11:13, dezelfde plaats en gebeurtenis. De oud Hebreeuwse naam adaschim is bij de Arabieren en door de Perzen geadopteerd. Lilium. Lilium candidum, L. (wit) Madonnalelie. De naam Lilium zou genomen zijn van het Keltische lis of li: wit of water, vergelijk lis, Indo-Germaans li: vloeien of vochtig zijn, Latijn lac: melk, naar zijn standplaats of de bloemkleur van Lilium candidum. Maar waarschijnlijk heeft de naam lelie een oosterse oorsprong. In het Egyptisch komt het woord hrr-t voor, (een woord waarvan wij de klinkers niet kennen) dat in Koptisch als hreri en hleli gesproken wordt. Het leverde over Grieks en Latijn de naam Lilium op en zo verder in Europa. Het is ook mogelijk dat het Griekse leiron een naam was die ze zelf ontleend hadden aan het Iraans. Dan stamt de leiron af van Arabisch lilak, dit van Perzisch lilaj, wat een variant is van nilaj: indigo. Afkomst. De afkomst is echter altijd twijfelachtig geweest. Naar het voorkomen van de lelie, de Susan, in de bijbel zou de plant in Palestina moeten groeien. Het is de vraag of deze lelie bekend geworden is door de Grieken, Romeinen en vroege christenen dan wel door de Joden. Het verspreidingsgebied van de witte lelie zou eerst binnen de grenzen van het Romeinse rijk liggen die ze planten als basis voor hun medische verzorging. Vooral door de vermelding van Plinius dat de witte lelie in Palestina groeit werd dit gegeven algemeen aangenomen. Op de sikkel die Machabeus aan de kinderen Isral gaf zie je een kelk afgebeeld met de woorden shekel Isral. Aan de keerzijde zie je drie lelin met het devies: Ҋeruzalem KedoshahӮ (Heilig Jeruzalem) In de tijd van de eerste faraoճ, 2000 v. Chr., beschrijft de Merikare tekst van de 9de en 10de dynastie Palestina als een land dat ondoordringbaar is vanwege zijn dichte bossen. Jozua 17:15 zegt: Լi>trek dan naar het woudgebied en kap u daar een ruimte in het land der Ferezieten en Refaieten.Ս Behalve oorlog vernietigingen was er altijd het gevaar van bosbranden. Vaak moet het geluid gehoord geweest zijn: Jol 1:19: Ҽi>een vlam heeft alle bomen van het veld verzengdӮ Jesaja 24:3 vermeldt al dat de mensen de wetten overtraden zodat de aarde treurt en verwelkt. In Griekenland zijn ze op verschillende plaatsen in het wild gevonden evenals op de Libanon. Pas in 1925 ontdekte M. Naftolsky de eerste wilde en witte lelie in de bergen boven Galilea. De plant zou door decimering van het woud en daardoor het opdrogen van beken zijn ecologische plaats verloren hebben. Buiten een paar verspreide plaatsen konden ze zich niet aanpassen aan de nieuwe omstandigheid en verdwenen. Die paar verspreide overblijfsels, die hun toevlucht hadden genomen op vochtige plaatsen, zouden bewijs genoeg zijn om te stellen dat de soort eens wijdverspreid was geweest. Het gewas zou dan ook meer verwant zijn met de O. Aziatische soorten dan met de M. Zee species. De oerplaats van de witte lelie moet Perzi en Iran geweest zijn en van hier kwam het als gecultiveerde plant naar Meden en Phyrgi en Europa. Susan: Nehemia 1: 1 մoen ik in de burcht Susan was.ռo:p> Esther 1: 2 Դoen koning Ahasveros op zijn koninklijke troon in den burcht Susan zeteldeծ Psalm 45, titel, Լspan style="mso-spacerun:yes"> Voor dn koorleider. Op de wijze van : de lelin, Engels To the chief musican upon Shoshannim, for the sons of Karah, maschil, A song of loves. Psalm 60 titel, ԍ Voor den koorleider. (Shushan-eduth) Op de wijze van: de lelin der getuigenis. Toevoegingen bij Esther, 11: 3, Hij was een Jood en verbleef in de stad Susa, 16: 18 ook de poorten van Susa komen hier in voor. Hooglied 2: 1-2 ԁls een lelie tussen de distels, 16, die te midden de lelin weidtՠ4: 5 ԕw beide borsten zijn als tweeling-jongen van gazellen, die te midden van de lelin weidenլ 6: 2-4 ԍijn geliefde is afgedaald naar zijn hof, naar de balsembedden, om zich te vermeien in de hoven, om lelin te plukkenծ Hosea 14: 4 ԉk zal zijn als de dauw voor Isral, hij zal bloeien als een lelie, en zijn wortelen uitstrekken als de Libanon. Zijn loten zullen uitlopen, zijn pracht zal zijn als een olijfboom en zijn geur als die van de Libanonծ (De Asphodelus?) Oorspronkelijk werd met de Բoos van Jerichoՠwat anders bedoeld dan tegenwoordig. Jezus Sirach, 39:17: Ԉoort naar mij, gij, heilige kinderen! En wast op als de rozen aan de beekjes geplant, of, naar andere vertaling: Ҽi style='mso-bidi-font-style:normal'>En spruit uit, gelijk een roos die geplant is aan vloeiend water.ӠBoek der Wijsheid 2:8: Ҽi>Laat ons kransen van jonge rozen dragen, eer zij verwelkenռ/i>. Deze ԲozenՍ bloeien in de lente (Jezus Sirach 50: 8, en zijn struiken die te Jericho gekweekt worden Jezus Sirach 24:18. waarschijnlijk zullen daar de prachtige oleanders mee bedoeld zijn, Nerium oleander. Zijn bloemen lijken wel wat op een roos.) Matthes 6: 28-30 Ԍet op de lelin des velds, hoe zij groeien; zij arbeiden niet en spinnen niet, en ik zeg u dat zelfs Salomon in al zijn heerlijkheid niet bekleed was als een van deze. Lucas 12; 27-28 ԍ Let op de lelin, hoe zij spinnen noch wevenծ De naam Susan, Shusan, Shusha of Shoshanah komt in de Bijbel geregeld voor. Als zetel van de Perzische koningen (Esther 9:18), en zou dan een Perzisch/Syrische naam kunnen zijn. Deze naam zal dan in verbinding met schoonheid staan, omdat het ook aan mensen gegeven werd als Susan, dochter van Chikie, die zeer schoon was. Ook is deze naam aan planten gegeven die dan blijkbaar ook opvielen vanwege hun schoonheid. Toch was deze naam al eerder gebruikt en wel door de Phoenicirs die het als kunstdesign gebruikten. (1 Koningen. 7:19/22/26) De Salomonstempel had kostbare zuilen met lelievormige kapittels en lelin bloeiden in zijn tuin. Opvallend is het voorkomen van deze naam in de muziek, in Psalm 45,69 geeft ze de manier weer waarop de psalmen gezongen worden. De hoofdmusicus heette Shoshannim en een sjofaar is een hoorn of trompet. De lelie van Matthes en Lucas is in het Grieks gesteld en betekent literair: ҅en lelie van elke soort die in de velden groeitӮ Inleiding. Uit bovenstaande tekst kan men afleiden dat het om een mooie plant(ten) handelt in verschillende tijden en verschillende plaatsen. Om nu de juiste lelie te ontdekken, is er een mogelijkheid, gezien het gebruik van de planten in de kunst en muziek. Mogelijk is het ook in figuurlijke zin gebruikt, waarbij op de teksten van Jesaja gelet kan worden. Vele bloemen worden lelin genoemd, meestal slaat die naam op leden van de leliefamilie maar soms door hun vorm, kleur ook op andere bloemen. Uit de vergelijking van de verschillende teksten blijkt evenwel dat deze plant in de valleien en tuinen groeide. Ze wordt gelijk gesteld met de Ғoos van SaronӠen vormde sierlijke slingers. De kleur van de bloemen was rood en ze groeide overvloedig in de vlakte van Genesareth. Tevens werd er een geurig sap uit gedestilleerd. Deze omschrijving kan maar op weinig bloemen slaan en wat de reiziger als de lelin des velds voor de ogen staat zijn de anemonen die als een kleed elke vlakte bedekken. Deze zienswijze zal echter maar gedeeltelijk opgaan en in volgende argumentatie zal worden aangetoond dat tussen de vele prachtige ҬelinӠvele andere kanshebbers zijn. Waterlelie. De naam Susan, Shusan is een Perzisch, Koptisch en Syrische woord voor briljant gekleurde bloemen. De naam Susan, vertaald als lelie, komt bij meerdere planten voor. Dalman geeft enige voorbeelden van Arabische namen, Asphodeline wordt Susan el barri genoemd en de hyacint heet Noխines Susan. Mogelijk is Susan een algemene naam voor schoonheid en de tweede naam slaat dan wel op gebruik, afkomst of iets dergelijks. Onder invloed van Phoenitische/Egyptische culturen is mogelijk de ғusanӠvan 2 Kronieken 4: 5 en 1 Koningen 7: 19, 22 en 26 een Nymphaea geweest. Volgens Moldenke is het waterwerk in de vorm van rozetten afkomstig van de Egyptische waterlelie waarvan er vele sculpturen gevonden zijn in Egypte die de waterlelie voor dit doel aantonen. 2 Kronieken 4: 5. Nymphaea. Nymphaea. De Sanskriet/Perzische naam niluphar of nilotpala komt van nil: blauw, en utpala: waterlelie, voor de blauwe lotus van India, Nymphaea stellata = Nu Nymphaea nouchali Burm. Dit werd via de Arabische naam nauphar of nyloufar, gegeven aan de rood getinte witte lotus van de Nijl, Nymphaea lotus, L. De naam verschijnt bij Dioscorides als nouphar, in middeleeuws Latijn als nenufar en is als nenuphar nog in Griekenland en Engeland in gebruik voor waterlelies. Uit het Grieks kwam het Latijnse nubo: huwen. De oorspronkelijke betekenis is bruid of maagd, de naam werd al vroeg gebruikt de betekenis voor de lagere vrouwelijke godheden. In vroegere ontlening gaf dit het Latijnse numpa, lumpa of limpa: watergodin. Ze zou groeien op plaatsen waar de nymphen of naiaden woonden. Een latere afleiding gaf Latijns nympha en gaat van hieruit verder. De sage gaat naar de in planten veranderde nimfen of omdat de nixen onder hun bladeren loeren en in de maneschijn op hun bladeren schommelen. Bijbel. 1 Koningen 7: 19 Ԗoorts maakte hij twee vlechtwerken voor de kapitelen die op de top der zuilen waren; het vlechtwerk was gemaakt van gedraaide snoeren, op de wijze van slingersɲ2 Nadat het leliewerk op de top der zuilen was aangebracht.. en 26 Haar dikte was een handbreed en haar rand was in den vorm van een bekerrand, een leliekelkծ 2 Kronieken 4: 5 Ԉaar dikte was een handbreed en haar rand had den vorm van een bekerrand, van een leliekelkծ Het leliewerk, in Hebreeuws shushan, zou gemaakt zijn naar de vorm van waterlelies. De versiering was mogelijk een rozet waar de Egyptische waterlelie geschikt voor is met zijn vele bloembladen. Er zijn hiervan vele afbeeldingen gevonden in Egyptische tomben die laten zien dat de waterlelie zo al vroeg gebruikt werd. Het lijkt zo waarschijnlijk dat de Phoenische architecten hiervan gebruik gemaakt hebben. Anemoon. De gelijkenis van Markus en Matthes is in veel latere tijd, naar de massa van voorkomen past hier Anemone coronaria in de tekst, zoals die nu nog in massa voorkomt in de vlakte van Genesareth. Ze overtreft in haar kleed die van Salomon en valt op door de heldere kleuren en kleur Isral in het voorjaar, komt ook overal voor, een bekende plant. Het Griekse woord dat vertaald werd als lelie van het veld betekent literair een Ԡlelie van elke soort die in het veld groeitծ Hoewel velen van mening zijn dat het hier ook om de rode lelie, Lilium chalcedonicum, kan gaan, dit naar het statement van Plinius ҅st et rubens lilium quod GraeciӮ Hyacint. Over de ҥchtheidӠvan de Hyacint zijn enige twijfels, ook naar het gestelde gebruikt voldoet ze niet aan de omschrijving ҬelieӮ De blauwe kleur en oorspronkelijk lichte bloemtros zouden onder een struik ook te kort opvallen. Wel in de weiden waar de Ԩyacintՠgroeit bij het grazende vee. Het mythologische verhaal met Apollo en de rouwtekens Ai Ai gaat ook waarschijnlijk niet over de hyacint. In de tuinen van Salomon zullen mogelijk sierbloemen hebben gestaan die tevens als functie hadden, mogelijk voornaamste, om nuttig te zijn. Roos. Moldenke vermeldt dat de roos door de oudere schrijvers en rabbijnen verkeerd vertaald was. De naam voor de roos is in het enkelvoud Shoshanot en in meervoud Shoshanah, wat op Shushan lijkt. Luther heeft het Hebreeuwse woord verkeerd met rozen overgezet, de roos is pas veel later in Isral gekomen. Als een van de nieuwere bloemen zou de roos wel bij Jezus Sirach 50:6/7 kunnen voorkomen. Rosa phoenicia kan voorkomen in 2 Esdras 2:19. Zoals daar de tekst weergeeft houdt deze roos van hoogte en buiten de Libanon groeien er weinig rozen. Ook is de roos van de oudheid moeilijk te determineren, de roos is nogal veranderlijk geweest. De lelie is altijd hetzelfde gebleven zodat bij zijn afbeeldingen geen twijfels bestaan. Rozenolie bekend als attar of athar is afkomstig van Rosa damascena. Deze naam voor een stad komt volgens Reisbeschrijvingen meerdere malen voor (Numeri 32:3/34, Jozua 16:5) Maar de wilde roos als bloem heeft 5 bloembladen. Tulp, Tulipa. Tulipa montana zou de Բoos van Sharonՠkunnen zijn en de roos in het voorjaar, Hooglied 2: 1 en Prediker 50: 8. Sternbergia. Sternbergia lutea, Ker-Gawl. (geel) Sternbergia is genoemd naar graaf Caspar von Sternberg, een Oostenrijkse botanist en schrijver, 1761-1838. Herfstnarcis. Volgens sommigen zou dit de Amaryllis lutea of gouden lelie, de lelie des velds zijn, lily of the field. (of Sternbergia clusiana) De kleur is wel opvallend, maar het gewas is laag. Linnaeus noemde het Amaryllis in 1753. Lelie. De ҌelieӠzou dan in Perzi moeten groeien en in Isral. Vroegere verwijzingen van voor Linnaeus van lelin zijn nogal twijfelachtig. De stad Susa wordt steeds als leliestad vermeld naar de hoeveelheid lelin die daar groeien. Bollen werden als opstandingsymbolen gebruikt en bloemen in figuurlijke zin gebruikt als symbool van leven, glorie en schoonheid. Zoծ opzienbarende schoonheid als ғusanӠzal dan vrijwel zeker gebruikt zijn. Hier is dan een overeenkomsten in Jesaja 53, Jesaja 62:3, Jesaja 11, vergelijk Jesaja 43:3 met Hosea 14:6/8 ҉k zal water gieten op het dorstige en beken op het droge. Ik zal zijn als dauw voor Isral, hij zal bloeien als een lelie.Ӽ/p> 6. De Hebreeuwse naam shushan is afgeleid van sjeesj, dit is 6, de bloem zou zo 6 bloembladen moeten hebben. Lelie heeft zes bloembladen en tevens zes stuifmeeldraden. ҠHet Hebreeuwse woord schijnt erop te duiden dat de lelie een van de planten is waar het nummer 6 de overhand heeft, zoals de krokus, Asphodelus, narcis, lelie etc. Sommigen denken aan de Asphodelus vanwege zijn vele voorkomen, Ҩij weidde bij de lelie.Ӽ/p> De Hebreeuwse naam Shushan gaf aan sommige muziekinstrumenten hun naam. Dit zal zeker niet zonder reden geweest zijn. Zien we om naar de bloemvorm van de iris en de lelie, dan valt de eerste weg. De lelie heeft trompetvormige bloemen en meeldraden die van zuiver goud lijken en als een soort ritme-instrument gebruikt zouden kunnen worden. De lelie komt echter maar weinig voor, er zijn twijfels of het vroeger in grotere getale daar gegroeid zou hebben. Mogelijk is het gewas door de Isralieten zelf uitgeroeid vanwege zijn geneeskrachtige werking, eetbare bollen en gebruik in religieuze rites. In Jesaja 35:2 wordt dan toch gesproken over de luister van de Karmel en Saron, waarmee wel de schoonheid van de wouden bedoeld zal zijn. Vervolgens lezen we in Jesaja 33:9 Ҽi style='mso-bidi-font-style:normal'>Saron is een steppe gelijk gewordenӮ Van de bossen van Saron zijn de laatste restanten in 1914 verdwenen. In Jesajaճ tijd werd zo de ecologische plaats voor de lelies minder, maar beter voor de anemoon. Lelies zijn planten die van schaduw houden, koele, vochtige plaatsen als waar Naftolsky ze vond. In de tuin van Salomon zullen ook alleen bijzondere planten gekweekt worden, geen bijzondere en dan een zomer bloeiende, niet de vele en algemene voorjaarsbloeiers als anemoon, hyacint en narcis. Ook de inlandse naam voor de lelie en die van zijn buren is opmerkelijk gelijk, ook met het woord in de bijbel. Lehane meldt dat de witte lelie een heilige bloem was bij de Assyrirs en van daaruit in de Joodse godsdienst is gekomen. (Dan is de plant uit het oosten afkomstig) Het Spaanse en Portugese azucena voor de witte lelie stamt uit het Arabisch en is zo oorspronkelijk een met de oudtes¬tamentische Susan en het woord dat aan de stad Susa ten gronde ligt. In het Hooglied 5: 13 wordt geroepen om een bijzondere plant van bijzondere schoonheid, geen gewone plant als de roodbloeiende anemoon. Mogelijk wordt hier gedoeld op Lilium chalchedonicum, L. die daar zeldzaam is, maar wel inlands. Jesus Sirach 50: 8. als een lelie, shushan, bij de rivieren van water. Hier wordt mogelijk gedoeld op Iris palaestina, een waterplant van 40cm hoog. Asphodelus is een Griekse naam van onzekere afkomst. Grieks Asphodilos: een lelieachtige plant met eetbare wortel, werd in Latijn asphodilus. Het is de narcis van de oudere Engelse en Franse poten. Bijbel. Dit gewas groeit op de heuvels van N. Negev. In cultuurgronden komt het niet voor omdat de knollen zich vlak onder de oppervlakte bevinden en dan omgeploegd worden. Die knollen lijken wel wat op die van de Dahlia en zijn veel vertakt. Is het de ԓusanՠvan Hosea 14: 4 ԉk zal zijn als de dauw voor Isral, hij zal bloeien als een lelie, en zijn wortelen uitstrekken als de Libanon. Zijn loten zullen uitlopen, zijn pracht zal zijn als een olijfboom en zijn geur als die van de Libanonռ/i>? Gewone affodil. Iris susiana L. (stad Susan, zetel van de Perzische koningen (Esther 9:18) is van deze groep de meest bekende, de rouwiris. Het Griekse woord Iris betekent regenboog en is een verwijzing naar de uiteenlopende kleuren en de schoonheid van de bloemen, Engelse rainbow flower. Of is zo genoemd omdat de buitenste bloemdekslippen gebogen zijn als een azuren regenboog. Deze uit Perzi stammende Iris heeft zeer grote donkere en vrijwel zwarte gestreepte bloemen (dame in rouw), als uit zwarte zijde gesneden, de bovenste wit met zwarte aderen en schijnen als met een droeve waas omgeven. Deze donkere dame, de treurbloem en vorstelijke weduwe, heeft grote bloemen van 10-12cm doorsnede en een hoogte van 50cm. Door Linnaeus is ze zo vermoedelijk genoemd naar zijn afkomst en de tekst van Psalm 42 en 43: Ҽi style='mso-bidi-font-style:normal'>Waarom ga ik in het zwart?Ӡen zou volgens hem de lelie, de Susan, uit de Bijbel zijn. Verder heeft deze opvallende iris een weelderige balsemgeur.

Iinnen. Linum usitatissimum, L. (usita, eventueel Latijn usitare: veel gebruikt, usitatissimum is overtreffende trap) Linum is de Latijnse naam voor vlas. Het woord stamt van het Griekse linon of lenea, een naam voor draad of lijn. Dit woord is mogelijk weer afgeleid van het Keltisch lini (draden of lijn) dat wel verbonden is met het Latijn linea, streep of lijn. Dat dit woord door alle Germaanse stammen is aangenomen ziet men aan de taal, men spreekt niet van vlasgewaad of vlaszaad maar van lijnwaad, lijnzaad en lijnolie. Ons lijn komt in midden-Nederlands voor als line in 1262 en betekent eigenlijk van vlas gemaakt touw. De kunst was om een zo gelijk en lang mogelijke draad te maken. In de oudheid kan die draad ook bezien worden als de ҬevensdraadӠdie gesponnen wordt door de Noorse Nornen, de Romeinse Parcen en Griekse Moiren, die op elk moment af kan breken. Klothoճ spindel wordt gesponnen (begin van leven) die door Lachesis wordt afgemeten (leeftijd) en door Atropa wordt afgeknipt. (dood) Op de spindel werden de draden getrokken die verschenen in de religieuze beelden van het levenslot. Achilles zal moeten dulden wat de noodlotsgodin bij zijn geboorte met de linnendraden toe gesponnen had Ilias 20,128 en 24, 209, gelijk ook Odysseus 7,198. In de Bijbel staat dan ook in Spreuken 21:6 ҏf in de snaren des doodsӮ Bijbel. Genesis 41: 42, Exodus 9: 31, 25: 4, 26: 1, 31 en 36, 27: 16 en 18, 25: 5-6, 15, 39: 3 en 42, 35: 6, 23, 25 en 35, 36: 8, 35 en 37, 38: 9, 18 en 23, 39: 9, 3,5,8, 24 en 27-29, Leviticus 6: 10, 13: 47-48, 52 en 59, 16: 4, 23 en 32, 19: 19, Deuteronium 22: 11, Jozua 2: 6, Richteren 14: 12-13, 15: 14, 1 Samul 2: 18, 22: 18, 2 Samul 6: 14, 1 Koningen 10: 28, 1 Kronieken 15: 27, 2 Kronieken 1: 16, 3: 14, 5: 12, Esther 1: 6, 8: 15, Spreuken 7: 16, 31: 13, 22 en 24, Jesaja 3: 23, 19: 9, 42: 3, Jeremia 13: 1, Ezechil 9: 2-3, 10:2 en 6-7, 16: 10 en 13, 27: 7 en 16, 40: 3, 44: 17-18, Danil 10: 5, Hosea 2: 5 en 9, Ecclesiasticus 40: 4, Matthes 27: 59, Marcus 14: 51-52, 15: 46, Lucas 16: 19, Johannes 19: 40, Openbaringen 15: 6, 18: 12 en 16, 19: 8 en 14. Vlas was een der vroegste voortbrengsels van het land en werd in Egypte en Kanan al gekweekt voor de komst der Isralirs, Jozua 2: 6. In Egypte is vlas al gevonden op de oudste mummies, uit de oudste dynastien. Mogelijk droegen de Egyptenaren eerst klederen die van papier vervaardigd waren van Cyperus papyrus, volgens Herodotus droegen hun priesters linnen klederen. Eerst schijnt het gewas daar voor zaad gekweekt te zijn, maar een paar eeuwen later zijn er ook overblijfsels van linnen vezels gevonden zodat het toen ook gekweekt moet zijn geweest. Het behoorde tot een van hun plagen dat hun vlas verhagelde, terwijl dat van de Isralieten gespaard bleef, Exodus 9:31. Volgens Plinius vormde vlas een importartikel van Egypte naar Griekenland en Itali. In Egypte stond de vlascultuur op een hoge trap. Het was een gewoon huishoudelijk gebruik, ook als doeken in Johannes 13: 4-5, zweetdoeken, Johannes 11: 44, onderkleding en overkleding, Jes. 3: 23 en Marcus 14: 51, netten, Jesaja 19: 9, meetlinten Ezechil 40: 3, als zeilen en vlaggen, doodskleden, Matthes 27: 59, Marcus 15: 46 en Lucas 23: 53 als bevestigd wordt door Homerus en Euripides. De priesters die in de tempel dienden hadden alleen zuiver witte linnen kleding aan. Een mix van wol en linnen was verboden, Leviticus, 6: 10, Deuteronium 22: 11. Drie soorten linnen waren bekend, de gewone of ruwe (Leviticus 6:10, Ezechil 6:10, 9: 2, Danil 10: 5 en Openbaringen 15:6) een betere kwaliteit (Exodus 26:1 en 39: 27) en de fijnste, kostbaarste bij Esther 8:15, 1 Kronieken 15: 27 en Openbaringen 19: 8. 1)Vlas wordt pistjtah, pishtah, pista of pishtim en gristah, genoemd, betekent linnen of iets dergelijks dat van vlas gemaakt is (Exodus 9: 31, Jesaja 19:9) 2)Sjesj of shesh: fijn linnen, mogelijk een Egyptisch woord, zo ook in de Douay versie en verwijst mogelijk naar de draad, een kleed dat Jozef aan had Genesis 41: 42, en onder de offers die de Joden brachten was ook dit linnen, Exodus 25: 4 en 35: 6, het woord zou synoniem zijn met het Egyptische shesh of mag (in Ezechil 27:7 wordt hetzelfde woord gebruikt als artikel uit Egypte die de Syrirs importeerden en als zeilen gebruikten) en verwijst naar kleren van shesh (soms zijde in Exodus 28: 41). 3)Bad of bod, zou dezelfde betekenis hebben als de vorige, tenzij met het eerste garen en met het laatste weefsel bedoeld wordt, Exodus 28: 42, Leviticus 6: 10 en 16: 24, speciaal gebruikt voor linnen en religieuze gebruiken. 4)Butz, bootz of buts (fijn linnen) duidt de stof aan van het voorhangsel, de kleren van rijke personen. Het is het oorspronkelijke woord uit het N.T. De kleding van de rijke man en bruid des lams (Lucas 16:19, Openbaringen 19:8) is waarschijnlijk een Assyrisch woord en heeft betrekking op linnen dat uit het Oosten werd aangevoerd, (Esther 8: 15, (soms als zijde) 1 Kronieken 15:27, 2 Kronieken 3:14, 5:12, Lucas 19:19, 3:14 en 5:12. Openbaringen 19:8) 5)Sadin of sդeenim, een weefsel waarvan gewone kleren gemaakt werden (Richteren 14:12, Jesaja 3:23) 6)Etun, slechts eenmaal gebruikt is fijn linnen van Egypte. (Spreuken 7:16) Een soortgelijk Grieks woord is het grote laken in het gezicht dat Petrus had en ook het lijkkleed van Chr. (Johannes 19:40, Spreuken 7:16) 7)Mikven of mikvay (linnengaren, Statenvertaling) werd door Salomon uit Egypte aangevoerd. Ofschoon de Septuagint en andere vertalingen het als een eigen naam beschouwen en Gesenius het door troep en Bochart het voor belasting vertaald. De eigenlijke betekenis is zeer twijfelachtig. (1 Koningen 10:28, 2 Kronieken 1:16) Moldenke, Concordantie)

Volgens Exodus 27:16 werd bij het bouwen van het tabernakel een deksel van hemelsblauw en purper en scharlaken fijn getwijnd linnen gebruikt. In Leviticus 16:4 lezen we dat Aaron op de verzoendag in het heilige zal gaan, nadat hij de zonden van Isral op de bok gelegd zal hebben en hij de linnen klederen zal uitdoen. Vergelijk Exodus 28:42. Deze linnen kledingstukken waren een tijdelijk teken van ootmoed. Zelden werd het gewone lijnwaad naakt over het lichaam gedragen, Markus 14:50. Markus nam het feit blijkbaar als grote bijzonderheid op. De onderrok van Jezus was al zonder naad, van boven af geheel geweven. Johannes 19:33. Vlas was zeer belangrijk voor kleding. Mislukken van de vlasoogst was dan ook een straf Gods, Hosea 2:8. Linnen mocht niet gemengd worden met wol, Leviticus 19:19, Deuteronium 22:11. Egyptisch linnen, zogenaamd bysus linnen zou hagelwit zijn en beter dan de Joodse. Dit zou een vederlicht mengsel zijn van fijn linnen, zijde en elastische mosselzijde, waarin de Egyptenaren gespecialiseerd waren. Een kunst die de Joden pas in het begin van de Christelijke tijd geleerd hebben. Vlas wordt en werd gebruikt voor kleding, lampenkousen, Jesaja 42:3, doodskleding, baldakijns en priestergewaden. Exodus 28 vers 3 en 5 schrijft voor dat er voor Aaron en zijn zonen en de hogepriesters klederen gemaakt zouden worden tot heerlijkheid en sieraad, van goud, hemelsblauw, purper en scharlaken, fijn van kleur en stof. De priesters droegen in oude religies, in Egypte als bij de Joden, zachte witte linnen kleden, het symbool van licht en reinheid. Deze oude Egyptische/Aziatische cultusgebruiken gingen later in Europa over op de Pythagoresche en is bewaard gebleven in het witte koorhemd, alba sacerdotalis, dat in de christelijke kerk tot op de huidige dag gebruikt wordt. Tot het groot priesterlijk ornaat behoorde de hemelsblauwe mantel der efod. Het hoofdgat daarvan moest in het midden zijn en dit gat moet een boord rondom hebben van geweven werk: als het gat een pantsier zal het daaraan zijn, dat het niet gescheurd wordt. Exodus 28 vers 31 en 31, 39:22 en 23.

Lolium. Lolium temulentum, L. (verdovend, bedwelmend) Lolium, Latijn uit Grieks dolios: vals of onecht, groeit onder haver en lijkt er wat op. Of in de zin van trouweloos, de giftige eigenschappen van Lolium temulentum en zo eventueel van Grieks ollumi: doden, door een herhaling van een lettergreep ontstaan. Dolik. In vroegere tijden toen de koren nog niet zo goed gezuiverd kon worden kon dolik hier veel in voorkomen. In jong stadium is het alleen door een kenner van het koren te onderscheiden en wordt dan ook wel dolle tarwe genoemd. Pas bij de aren treedt er een verschil op, die hebben van het begin af aan een heel andere vorm. Bijbel. Matthes 13: 24-30 Ԉet koninkrijk der hemelen komt overeen met iemand die goed zaad gezaaid had in zijn akker. Doch terwijl de mensen sliepen, kwam zijn vijand en zaaide er onkruid overheen, midden tussen het koren, en ging weg. Toen het graan opkwam en vrucht zette, toen kwam ook het onkruid te voorschijn. Daarna kwamen de slaven van den eigenaar en zeiden tot hem: Heer, hebt gij niet goed zaad in uw akker gezaaid? Hoe komt hij dan aan dit onkruid? Hij zei tot hen: Dat heeft een vijandig mens gedaan. De slaven zeiden tot hem: Wilt gij dan, dat wij het bijeenhalen? Hij zei: Neen, want bij het bijeenhalen van het onkruid zou gij tevens het koren kunnen uittrekken. Laat beide samen opgroeien tot de oogst. En in de oogsttijd zal ik tot de maaiers zeggen: Haalt eerst het onkruid bijeen en bindt het in bossen om het te verbrandenծ Reeds bij Ovidius en Virgilius was het als infelix lolium bekend (ongezegend of onheilbrengende Lolium) en ook Theophrastus was met zijn giftige eigenschap bekend. Men denkt dat het gedegenereerd of behekste tarwe is die in natte situaties Lolium wordt. Dit zou de zizanin van de Bijbel zijn. Mattheus 13:24. De naam zizania is echter Orintaals en niet Grieks. Die naam is dan ook niet door Griekse auteurs gebruikt. Dolik wordt door de Spanjaarden zizanion of siwan genoemd. Door de Arabieren zawan of zuwan, zuwwan of zauwan. In de Talmoed vinden we zonin, wat afkomstig lijkt te zijn van sonin: hoereren. De naam wordt door de rabbijnen dan ook afgeleid, evenals zizanien met afwijken, hoereren of bederven. Linnaeus noemde Zizania aquatica L. mogelijk zo naar zijn voorkomen in de Bijbel. Dit is de Indiaanse wilde rijst en stamt uit Amerika. De dictionaire vertaling is dolik, een onkruid dat in de tarwe groeit. (Moldenke)

Bijbel, Verboden fruit; Malus betekent vrucht en met die naam verstaan wij nu de appel. De verboden vrucht uit de Bijbel wordt ook geassocieerd met de appel. Onder de ҡppelӠvan de ouden zijn meer vruchten begrepen. Van Latijn malum, Grieks melon, mala of malon, vergelijk meloen: vrucht. Virgilius sprak over aurea mala: gouden vrucht, (kwee) in Horace ҡb ovo usque ad malaӬ vergelijk Mala armeniaca: abrikoos, Mala punica: granaatappel, (ook wel Malus granatus) Malus medea is de bekende citroen, de Cydonische appel en dergelijke meer. Dezelfde verzamelnaam zie je ook in het Franse pommier, pomme, van Romeinse ponum: vrucht. Het Griekse woord betekent ook schaap, de vergelijking werd in de wollige bladeren gezocht. Malus betekent ook het boze, slecht, vergelijk Frans mal-, en bonusmalus; bonus; goed, malus; slecht Uit Gesner. Hebreeuws עץ החיים ez ha-chajjm, Grieks τὸ ξύλον τῆς ζωῆς, Latijn lignum vitae. Als aan een willekeurige Nederlander gevraagd wordt met welke vrucht Eva Adam verleid heeft, zal het antwoord in vrijwel alle gevallen luiden: de appel. Als we de Bijbel er echter op naslaan, zien we dat in de betreffende tekst helemaal geen appel genoemd wordt. Gesproken wordt over de vrucht van de boom van kennis van goed en kwaad. In Genesis 3: 2, 3, 6, wordt alleen over een vrucht gesproken, Peri. Het Hebreeuwse woord tappuach, (vertaald als appel) komt diverse malen in de Bijbel voor. Genesis 2: 9 en 17 Ԥe boom der kennis van goed en kwaadլ maar van de boom der kennis van goed en kwaad, daarvan zult hij niet etenլ 3: 6 ԅn de vrouw zag, dat de boom goed was om te eten, en dat hij een lust was voor de ogen, ja, dat de boom begeerlijk was om daardoor verstandig te worden, en zij nam van de vruchtծ Jozua 15: 53 Ԃeth-Tappuahլ 17: 8 Ԉet land van Tappuah behoorde aan manasse, maar Tappuah zelf, bij de grens van Manasseծ 1 Kronieken Ԅe zonen van Hebron; Korach, Tappuahծ Spreuken 25: 11 ԅen woord, in juisten vorm gesproken, is als gouden appelen op zilveren schalenծ Hooglied 2: 3 ԁls een appelboom onder de bomen des woudsլ 5 Զerkwikt mij met appelsլ 7: 8 Ԥe geur van uw adem zij als appelsՠ, 8: 5 ԏnder de appelboom wekte ik uՠ. Jol 1: 12 Ԅe wijnstok is verdord en de vijgenboom is verwelkt, granaatappelboom, ook palm en appelboom, alle bomen des velds zijn verdordծ Uit de context bij dit woord is niet zonder meer op te maken om welke vrucht het hier gaat; wel is het uitermate onwaarschijnlijk dat hier een appel wordt bedoeld. Uit die tekst heeft men een bepaald idee opgebouwd om de verboden vrucht. Concordantie geeft een summiere omschrijving van het soort boom waar het om gaat: ҄e boom die bedoeld wordt, verspreidde een weldadige schaduw, zijn vrucht was aanlokkelijk voor het oog, had een aangename smaak en welriekende geur, was goudachtig gekleurd en hing tussen zilverachtige bladeren. Geen enkele bekende soort beantwoordt geheel aan deze vereisten, de kweepeer, de citroen en de appel worden ervoor gehouden, de laatste echter met het minste recht, daar het klimaat voor deze vrucht niet gunstig is. Waarschijnlijk wordt de abrikoos bedoeld, daar zij het meest met de beschrijving overeenkomt en in Palestina zeer overvloedig isӮ De naam gebruikt in Leviticus 23: 40 is Peri es Hadar, dat wil zeggen ԥen vrucht van een prachtige boomծ Het woord Hadar betekent letterlijk pracht of pronk en slaat niet op de soortnaam. De naam komt al eerder voor als een van Ismahelՠs zonen. Zowel in Genesis als in Leviticus wordt van peri, letterlijk vrucht gesproken. Naar Jozua lag de appelstad, Taphua, in Isral, maar lag daar ook het Paradijs? Is de verboden vrucht wel dezelfde als degene die opgebouwd is uit latere teksten? Samenvatting. De in aanmerking komende soorten overziende komt geen van de behandelde vruchten echt in aanmerking als de vrucht van het paradijs. De appel valt in ieder geval af omdat ze als vrucht niet aantrekkelijk genoeg is, vooral ten opzichte van al die heerlijke tropische vruchten. Hoewel... het Arabisch voor appel is Tufah, de Rabbijnse literatuur vermeldt bereiding van appelsap en appelcider, in de Kabbala vinden we de appel ook als verboden vrucht. De kweepeer bezit geen aanlokkelijke smaak en is ook niet zoծ sierlijke boom. Volgens Dalman is de Arabische naam voor de kwee safardschal. De kwee komt in de Bijbel niet voor, wel in het Rabbijns Hebreeuws (Mishna en Talmoed) en wel onder drie namen, havush, parish(?) en aspargal. De Citrus werpt qua afkomst vragen op en past ook niet in de rest van de tekst, omdat de vrucht te hard, te scherp en moeilijk verteerbaar is en de boom is ook te klein. Ook als ze de vrucht van Leviticus zou zijn is die naam daar anders dan gebruikt in de andere teksten. Hoewel, in de dikke schil zie je een spleet die op een beet lijkt. Van de slang? De slang met de appel in de bek is het symbool van het kwaad. Blijft over de abrikoos die door de meesten wordt voorgesteld als de vrucht. De vrucht is niet geel en past niet geheel in het ideaalplaatje van de verboden vrucht. Ook Moldenke, toch de autoriteit op dit gebied, lijkt het niet helemaal waarschijnlijk dat de abrikoos bedoeld wordt. ҄e context van de vers schijnt te wijzen op de bladeren van zeker geboomte om gesneden te worden.Ӡ Dit is reden genoeg om nog enkele andere vruchten te bezien, waar dan vooral op de volgende tekst gelet wordt, Genesis 3: 7: ҅n zij bemerkten dat zij naakt waren; zij hechtten vijgenbladen aaneen en maakten zich schortenӮ Het vijgenblad zou voorkomen in Genesis 3: 7 en komt dan verder in een periode van 2500 jaar echter niet meer voor. En inderdaad: de vijg heeft bladeren waarmee de schaamte bedekt kan worden. Vele autoriteiten nemen dan ook aan dat de vijg, vooral de grootbladige, Ficus sycomore, gebruikt werd om de schaamte te bedekken. Waeker vermeldt dat de Ficus carica de boom des levens vertegenwoordigde bij de Egyptenaren en dat een van hun goden de vijgen aan de sterfelijke presenteerde die het waard waren het eeuwige geluk te verwerven. Mogelijk doelt hij hier ook op de Ficus sycomorus. Nancy Peelman noemt deze niet alleen de levensboom van de Egyptenaren, maar stelt deze soms gelijk met de boom der kennis die ook wel paradijsappel genoemd wordt. van Beverwijck: ҏnder al het ooft zijn de vijgen altijd in grote achting geweest en zo om haar liefelijke smaak als omdat zij van beter sap zijn dan andere vruchten. En Bacon, kanselier van Engeland stelt die in 4 Hist. nat. 11 boven alle vruchten die de natuur voortbrengt zo dat hij gemakkelijk de mening van de oudvaders Irenaeus en Tertullianus zou toestaan die de vijg gehouden hebben voor de vrucht die onze eerste voorouders in de lusthof verboden was. En daarom zouden het wellicht de Indiaanse vijgen van Brochard zijn die Paradijs appelen genoemd zijn... Ik weet niet (zegt Bacon) of hun mening gegrond was op enige plaatsen van de oude rabbijnen of dat zij naar de dubbele betekenis van het Griek woord Sycos keken waarmee niet alleen de vrucht, maar ook de vrouwelijkheid genoemd werd waarmee ze willen zeggen dat het de vrouw was geweest, die tot het overtreden van Gods gebod haar man gebracht hadӮ Dus was de vijg, volgens de ouden, onder de vruchten die ze kenden, het meest in aanmerking komend als een verleidelijke vrucht. De vijg voldoet echter lang niet aan de tekst zoals we via diverse passages in de Bijbel mogen veronderstellen dat ze er ongeveer uit zal zien. Vijg als naam is mogelijk, net als de appel, een meer algemene omschrijving van een vrucht geweest. Brochard, hiervoor vermeldt bij van Beverwijck, een Duitse monnik die in 1300 een reisbeschrijving over het Heilig land gaf vertelt over de vijg: Ҽspan style='mso-bidi-font-style:italic'>Bovendien vindt men er noch andere zeer kostelijke en een wonder zeldzaam slag van appelen die van hen Paradijsappelen genoemd worden en groeien op de wijze en tot een grootte als de aller zwaarste druiventrossen in zo grote menigte bij elkaar dat zij een middelbare korf uit maken, de kernen daarvan zijn de appelen zelf zodat men vaak honderd appels en soms wel meer op een hoop vindt als een bos druiven, elk zo groot als een ei met een vaste geel kleurige huid of schors overtogen en als die er af is geeft het een zoete en lekkere vrucht. Deze boom blijft niet langer dan twee jaren in het leven, maar vergaan en verdroogt spruiten er andere takjes uit. De bladeren zijn zo lang dat ze bijna een mannen lengte te boven gaan en de breedte is zo groot dat twee bladeren gemakkelijk een mensen lichaam kunnen bedekkenӮ Het is duidelijk dat deze appelen bananen zijn, waar de oudvaders over spraken naar dit verslag als een soort van vijgen. Gedroogde bananen worden dan ook vijgenbananen genoemd, groen geplukt en zo gedroogd werden ze door Morstatt vijgenbananen genoemd. Zo wel in het begin van deze eeuw door de Joden, of onder de naam pisangvijgen, in Amsterdam verkocht. Musa. Musa paradisiaca, L. (tot het paradijs behorend) Musa zou zo genoemd zijn naar Antonio Musa, geneesheer van Octavius Augustus, de eerste keizer van Rome, 63-14 v. Chr. Mogelijk was dat een oosterling want waarschijnlijk komt de naam uit die hoek, mauz, almauz of moz, de Arabische/Egyptische naam. In Turkije wordt het nog muz (moz) genoemd, Arabisch maoz, Perzisch mong, mouz en in W. Afrika maneah. (Musaeus is een dichter ouder dan Homerus, Musaeus en Orpheus zijn de oudste zangers uit de fabeltijd. De profeet Mozes heet ook Musa in het Arabisch. Linnaeus noemde deze plant Musa naar de Arabische/Perzische betekenis وز ҭusӬ ㍵sa paradisiacaҠ(voor de kookbanaan) en ҍusa sapientiumӠvoor de eetbanaan. Megenberg; ԅen soort boom groeit in het land tegen de zonsopgang, zoals Jacobus spreekt, die draagt erg schone gele appels. Aan de appels verschijnt een mensenbeet erg openbaar en herkenbaar en daarom noemt men ze Adams appels. Waarlijk dat is een groot wonder dat God de eerste mensen zonden wil tonen aan dat soort vruchten. Լ/p> In het volgende kapittel schrijft hij; ԁrbor paradisi heet de paradijs boom en heet van ettelijke meesters in Latijn pulcherrima, dat spreekt: de aller schoonste, want het is zo schoon dat zijn bladeren aan de lengte een zeventig cm hebben en aan de breedte een vijf en dertig cm. De boom draagt langachtige appels en die zijn zoet en vetachtige vochten en spreken de meesters dat het van die appels meer dan honderd draagt aan een stengel. Zijn stam is hol zoals een riet en groeit graag aan vochtige plaatsen die men altijd vochtig maakt net zoals men een kauwoerde doet. Bij de boom versta ik onze vrouw, die heet wel de aller schoonste boom die onder vrouwenbeeld ooit vrucht droeg; die is zo vol genade dat ze aan elke tak der zaligheid draagt meer dan honderd deugden.ռ/p> Maerlant; ԁrbor ade, (boom van Eden) dat is bekend, is een boom in de Orint die Adams boom heet beide, als ons zegt Jacob van Vitri. Omdat ze dragen appels vele schone en van verf geel en elke appel is gebeten. Zodat men zien mag en weten dat God getuigt in het aardrijk Adams zonden duidelijk. Ja, wij zeggen het mede aldus van andere appelen van Josephus waar men die misdaad aan herkent waarom Sodom was geschonden waar God zwavel en brand van de hemel wierp gelijk en waar de Dode Zee nu ligt. Omtrent de oever, als men zegt, staan bomen die schone appelen dragen, maar van binnen, zo hoor ik gewagen, is niets dan as dat stinkt. En dit mag ons een wonder denken dat men deze tweerhande misdaad in die appelen noch verstaatծ Met de laatste appel wordt Solanum incanum bedoeld. (Dodonaeus) Ԉet vierde geslacht van Citrus is van sommige Malus Assyria, dat is appelboom van Assyri, genoemd en de vrucht Pomum Assyrium, dat is appel van Assyri, dan de Italianen noemen het gewoonlijk Lomio of ook Pomum Adami, dat is Adamsappel, omdat het onervaren gewone volk gelooft dat dit de appel is daar onze aller vader Adam in het Paradijs eerst van at tegen het gebod van God en daarom zeggen ze dat de kloven die in de schillen van deze appels gezien worden de tekens zijn van de beten die hij daarin gaf. Maar andere willen zeggen dat de echte appel daar Adam in beet niet deze tegenwoordige appel is, maar die soort van appels die in het Arabisch Musa of Mosa genoemd wordt daar Avicenna in het 395ste kapittel van vermaant. Immers, als Andreas Thevenetus betuigt, die Musa wordt van sommige Joden gehouden voor de appel die Adam eerst proefde en tegen God gezondigd heeft. Thunberg zegt dat de vrucht als een vijg smaakt en deze boom dus de Ңoom der kennisՠzou zijn. De christenen in Syri en Egypte noemen deze vrucht Ponum Paradisii of paradijsappel, berustende op de mening dat het deze vrucht geweest zou zijn die Eva tot het verboden plukken geleid zou hebben. De Fransen in Algerije bestempelen ze met de naam van bananier du paradis of figuier dՁdami, Duits Adamsapfel, Italiaans fico dՁdamo en mela di Paradiso. Linnaeus noemde een van deze dan ook Musa paradisiacaӮ Volgens sommige schrijvers, naar de grote en zware trossen, zouden ze mogelijk de druiventrossen zijn geweest van de verspieders die ze meenamen aan een stok uit het Beloofde Land. De bladeren waarmede zij zich kleedden na hun vlucht uit het paradijs zijn dan ook vermoedelijk niet gemaakt van vijgenbladeren, zie daar, maar van een duurzamer product. Velen van de banaansoorten leveren een hennep, zoals Musa textilis, Nee (geweven, dicht opeen gevoegd) al aangeeft. Deze soort levert de Manillahennep wat gebruikt wordt voor touwen, vezels e.d. Mogelijk zijn de eerste schorten van de oudheid van banaanvezels gemaakt. De banaan waar het bij de beschrijvers van het Heilig Land om handelt als vijg van Adam is Ensete vetricosum (Welw.) Cheesman. (Musa ensete, Gmel). (een Abyssinische naam) De oude naam Musa abyssiniaca, Hort. (Abessini) duidt op zijn afkomst en verder zuidelijk. Ook komt die voor in de boven Nijldelta op moerassige plaatsen waar geen koren groeit. Abyssinian-banana, ensete, Frans bananier dՁbyssinie, enste. De inlanders eten deze ensete die gekookt toch zou smaken als tarwebrood, bevat veel zetmeel. De zaden werden daar ook als sier en als talisman gebruikt, zelfs als orakel. De zaden die de lucht ingeblazen worden geven de richting aan die men moet gaan. De plant is heilig omdat het zich niet door zaad, maar alleen door wortelscheuten voortplant. Verder worden er touwen en matten van gemaakt. Vocht. Deze plant produceert de langste, gaafste en onverdeelde bladeren van het plantenrijk. Dit is een van de grootst wordende, 6 10m, en wordt ook als een van de oudste voorgesteld. De plant is beschreven in Egyptische beeldhouwwerken zodat de Joden het gewas zeker gekend moeten hebben. Een vraag die over blijft is, of de banaan wel in Isral kon groeien, als Isral ook de plaats van het paradijs was. Het bladerrijke gewas heeft veel water nodig zodat het groeit in warme streken met een neerslag van 1500 3000mm per jaar, of in vochtige gebieden met een natuurlijke bevloeiing of drassige grond. De appelstad van Jozua lag tussen de fontein Taphua en het rietdal Vallis Arunditii, een plaats die niet zo geschikt is voor vruchtbomen van de rozenfamilie, maar wel voor de banaan. Bananen zijn in wezen jungleonkruiden van gestoorde milieus, (bij ons de brandnetel) die op overwegend natte en tropische laaglanden voorkomen. Mandragora. Mandragora officinarum, L. en Mandragora autumnalis Bertol (geneeskrachtig en herfst) en de ene was het mannetje en de ander het vrouwtje hoewel ze nu alle twee Mandragora officinarum L. heten. De eerste bloeit in mei en de tweede in de herfst. Mandraak, alruin. Mandragora, is een naam die gebruikt werd door Hippocrates. Grieks mandra: stal en ageiro: ik verzamel, omdat de mandragora door zijn wonderkracht de kudde bijeenhield. (349). Of naar Mandragoras, de naam van een Klein-Aziatische heilige, of naar de god Mandros, Maiandros. (187A) De naam mandragora is niet geheel opgeklaard. Mogelijk is het oud Perzisch. Columnella noemde hominiformen en semi homo. Pythagoras noemt men deze wortel naar zijn menselijke vorm, anthropomorphos: half menselijk, wat met de Perzische benaming merdum giah overeenstemt. Huygens gaf er de naam ԷortelmensՍ aan. Onder de naam nam-tar-gir, namtar-ira: of vrouwelijke rampen-god, was het kruid bekend bij de Assyrirs. In Egyptisch heet het aperium: sterf onmiddellijk, Osirides, naar de god Osiris, Gonos Thyphonos: zaad van Thyphon, in Arabi: Jabrol, Jebora, Rabouhe of Tufa al shatan, de vrucht alleen: Lephaa of Lofah, in het Hebreeuws baraas en dudaim: wat vlammen-kruid betekent. Bijbel. Genesis 30: 14-16 Ԕoen Ruben in de dagen van de tarweoogst naar buiten ging, vond hij op het veld liefdesappelen, die hij aan zijn moeder Lea bracht. En Rachel zei tot Lea, Շeef mij toch enige van de liefdesappelen van uw zoon. Maar zij zei tot haar: Is het niet genoeg, dat gij mijn man genomen hebt? En nu ook nog de liefdesappelen van mijn zoon nemen? Rachel zei ӄaarom mag hij vannacht bij u liggen voor de liefdesappelen van uw zoon. Toen Jacob des avonds uit het veld kwam, ging Lea hem tegemoet, en zei, Kom bij mij, want ik heb u eerlijk gehuurd voor de liefdesappelen van mijn zoon. Daarom lag hij die nacht bij haar. En God hoorde naar Lea; zij werd zwanger en baarde Jacob een vijfde zoonծ Die vreemde handel tussen 2 vrouwen had de verwachte resultaten, ze ontving en baarde een zoon, Jozef. Hooglied 7: 13 Ԅe liefdesappelen geven hun geurծ Als liefdesappel van de oudheid lijkt het de enige echte. Ze zouden de liefdesappelen geweest zijn van Genesis 30: 14/16, die zoveel waard waren dat Rachel in ruil daarvoor haar man aan haar zuster uitleende. Sommige vertalingen van de Bijbel vertalen, דודאים (dwdym, dudaim; լiefdesplant, dan ook direct als mandraak. (187A) De Septuagint, de Griekse vertaling van het Oude Testament, heeft voor het Hebreeuwse dudaim, mela mandragoroon, of mandragora vruchten. Dit woord zou ontleend zijn van de stam dud, wat liefkozen of liefde betekent. Het woord zou verwant zijn met het Hebreeuwse woord voor liefde bedrijven zoals in Ezechiel 16:8 voor komt. De dudaim van de Hebreers zou gelijk zijn aan de jabruchin van de Chaldeers. Ofschoon niet inlands in Egypte, werden vruchten gevonden in de tomben van Tut Ankh Amun en er zijn er gevonden die op regelmatige afstand geplaatst waren, wat dat betekent is onbekend. Een Egyptisch relif van Echet Aton, 4 eeuw v. Chr., toont een koningin die een alruinplant vasthoudt. In de Eberspapyrus vind je zeven recepten waarin de mandraak voorkomt. De Griekse vertaling van het Oude Testament geeft het woord mela mandragoroon weer: de vrucht van mandragora. In het Hooglied 7: 13 wordt de dudaim als een sterk riekende plant vermeldt. Toch kan je je afvragen waarom Rachel zoծ hoge prijs betaalde voor een plant die daar zo veelvuldig voorkomt? Linnaeus dacht nog dat het Cucumis dudaim, L. was. Over de soort mandraak die in de Bijbel gebruikt werd zijn dan nog enige twijfels. De herfstmandraak heeft dan nog niet voldoende kracht in zijn wortels om als liefdesappel te dienen. Of heeft hier ook de bes gediend waarvan een sap getrokken wordt die wel krachtig is? Libido verhogend effect. Lehane vermeldt dat de familie van de nachtschadeachtige een vernauwing van de bloedvaten veroorzaken, wat een libido verhogend effect zou hebben. De plant veroorzaakt dan ook een korte periode van opwinding, waarin de hartslag versnelt, de temperatuur stijgt en duizeligheid optreedt. Dit zal gestimuleerd zijn door de roesverwekkende werking van deze nachtschadeachtige. Tussen de roesverwekkende en dodelijke werking liggen slechts graduele verschillen.

Mentha. Bij Grieken was dit een heilig kruid en men gaf de doden een bosje munt mee. Zo komt het ook voor ook in oud Egyptische graven 1200-1600 v. Chr. Hades bezat een tempel aan de voet van de berg Menthe in Elis, zijn verkrachting van Minthe is waarschijnlijk afgeleid van het gebruik van munt tijdens begrafenisriten om de geur van verrotting tegen te gaan. Mentos: poep, en menta: plant, zijn beiden woorden van een stam die aan het begrip ruiken ten grondslag liggen. Mentha wordt het ook genoemd van mens: de ziel, omdat deze plant het hart versterkt. Munt. Bijbel. De Joden strooiden ze in de synagoge zodat bij elke stap een heerlijke muntgeur opsteeg. In het N.T., Mattheus 23: 23, Lucas 11: 42 wordt munt genoemd. Verder wordt de munt ook gebruikt bij het vlees van het paaslam, zie Cichorium. (Hebreeuws voor de munt is dandanah, becaim volgens Smith) Morus. Morus alba L. (wit)Morus nigra L. (zwart) Morus kan afgeleid zijn van mora: wat laat betekent naar het verschijnen van de bladeren. Of van Grieks moron dat verbonden wordt met Armeens mor: zwartbes, vergelijk een Moor. Moerbei. De zwarte is de vruchtdragende vorm van de historie en de witte, Morus alba is de moerbei van de zijdeteelt. Bijbel. Ezechil 16: 10 ԠIk bekleedde u met een kleurig geborduurd gewaad, schoeide u met het kostbaarste leder, wond u een fijn linnen hoofddoek om en hulde u in zijdeՠen 13 Եw kleding was fijn linnen en zijde. Openbaringen 18: 12 Ԧijn linnen, purper, zijde en scharlakenծ In het N.T. was het meer bekend doch zeer apart en duur. De eerste zijde verschijnt in Ezechil. Eerdere vertalingen van zijde voor Ezechil zouden volgens Moldenke fout zijn. Het is mogelijk pas ontdekt door de Joden in de Babylonische tijd. Het Hebreeuwse woord dat hier gebruikt wordt is Meshi, het komt van een wortel die uitdrijven betekent. In het N.T. was het meer bekend doch zeer apart en duur. I Makkabeen ԥn op het eind veroorzaakten ze de olifanten tot gevecht ze lieten hen druiven- en moerbeienbloed zienծ Lucas 17: 6 ԉndien gij een geloof had als een mosterdzaad, gij zou tot deze moerbeiboom zeggen: Wordt ontworteld en in de zee geplant, en hij zou u gehoorzamenծ De zwarte werd Shikmah genoemd. Het sap van de zwarte moerbei werd gebruikt om olifanten wild te maken, Makkabeen. 6: 34, verder in Lucas 17:6. 34. Op de rots Ophel bij de ingang naar de vallei Hinnon, niet ver van Jeruzalem, staat een oude moerbei die de plaats zou markeren waar koning Manassah de profeet Jesaja gezien had. De moerbei van 2 Samul 5: 23-24 en 1 Kronieken 14: 14-15 zouden nu populieren zijn. Myrtus communis, L. (algemeen) Myrtus heeft dezelfde stam als de myrrhe, (zie Commiphora) het oud Semitische murr betekent bitter, het Akkadisch murru betekent eveneens bitter. Dit werd via Perzisch murd, over Grieks murrine of murto en in het Latijns myrtis of myrtus, oud-Frans mirre en nu myrte, mirt. Bijbel. Mirt heeft sinds de oudheid een associatie met vrede, liefde en onsterfelijkheid. In de Bijbel is ze het beeld van de heerlijkheid van het Beloofde Land in tegenstelling met de toestand in Exodus. Jesaja stelt tegenover de doornstruik dan ook de mirt. In Nehemia 8: 16 werd de mirt gebruikt bij het bouwen van loofhutten. Op Soekot, het Loofhuttenfeest van de Joden, worden drie op de eerste dag van het feest geplukte mirtentakjes samen met andere takken en een geurige vrucht gebruikt voor het Ҍoelav zwaaienӬ een gebruik dat op Wajiekra (Leviticus 23:40-41) is gebaseerd. De geurige maar smakeloze mirtentakken of ҨadassiemӍ symboliseren de Joden die de Thora niet bestuderen maar wel toepassen. Bij het Loofhuttenfeest moeten de Joden zich van citroenen, palmtakken, mirten en wilgentakken voorzien. De vereniging van deze planten noemt men Argang minim. Ze waren het zinnebeeld van de schepping, de citroenboom vertegenwoordigde de Schepper, de palmtakken het geestelijk deel van de schepping, de mirt was de hemel en de sterren, de treurwilg de aarde met haar talrijke bewoners. Esther 2: 7, De Hebreeuwse naam voor mirt is hadas of hadassah, dit is de originele naam van Esther, een meisje bekoorlijk van gestalte en schoonheid. Het was niet alleen een symbool van vrede, maar ook van gerechtigheid. Ze noemde haar Hadassah omdat ze rechtvaardig was en daarom werd ze vergeleken met een mirt. (Esther 2: 7) Ook is er een stad zo genoemd in Jozua 15:37. Jesaja 41: 19 ԉk zal in de woestijn ceder, acacia, mirt en olijfwilg zettenլ 55: 13 Զoor een distel zal een mirt opschietenծ Zacharias 1: 8 Ժie een man, gezeten op een rood paard, en staande tussen de mirten in de diepteլ 10-11 Ԉierop antwoordde de man die tussen de mirten stondծ Deze bloeiende schoonheden wuiven over de hoofden van de wandelaars. Mirt groeit het best in de valleien waar het zijn grootste perfectie bereikt en wordt zo vaak in kalme rust en vreedzame stilte gevonden, een stilte die over de eeuwige heuvels licht, zodat de plant op natuurlijke wijze geassocieerd werd met vrede en rust. Het gaf een levende vertaling van de boodschap van de engel aan Zacharias die onder de mirt zat. Narcissus. De plant is oorspronkelijk Perzisch en heette nargis. De naam kwam in het Grieks. Maar omdat de Grieken verband legden met narkao ҩk wordt stijf, verdoofdӠveranderden zij het woord in narkissos. Tot dit woord behoren ook narcose en narcotisch. Bijbel. Jesaja 35: 1,Ӽi>De woestijn en het dorre land zullen zich verblijden, de steppe zal juichen en bloeien als een narcis, zij zal welig bloeienӮ Het Hebreeuwse woord in Jesaja 35: 1 en Hooglied 2: 1 is Chablatzeleth, Chavatzelet of Habazzeleth. Volgens Moldenke zou die naam een samenvoegen zijn van twee woorden chablat zeleth, wat een bittere bol zou betekenen. Vermoedelijk naar die vertaling van ҳcherpe bolӠwas Gesenius ten gunste van de herfstkrokus, een Colchicum cv. De eerste Chaldean frase van de bijbel geeft echter het woord Narkom weer en de Talmoed verwijst ook naar Narkom, wat Narcis betekent. De Perzen noemen de Polyanthus narcis Norgus, een naam die ook verder in de oost voor die plant gebruikt wordt. (Waeker) Op de steppe waar Jesaja het heil aankondigde komen zeer vele mooi bloeiende bollen voor. Toch, zoals we bij de lelie kunnen zien, was er voor Jesajaճ tijd een woud op de Saron. Dan moeten we niet zoeken naar een steppeplant, maar naar een bosplant, een voorjaarsbloeier. Als schaduw minnende plant zou Narcissus tazetta het meest in aanmerking komen. In Jesaja zal ze welig bloeien als een narcis en de tazetta heeft 8 120 bloemen aan een stengel. Op de vlakte van Saron worden geen rozen gevonden, wel op de Libanon. Nardostachys jatamansi. Jatamansi is de inlandse naam van deze plant en is een verwijzing naar zijn harige en ruige stengels. Nardus, oud-Hoogduits Narda, midden-Hoogduits Narde, komt van middeleeuws Latijn spica nardi en dit van Latijn spicae nardi bij Plinius, dit van bijbel Grieks nardostachus of nardoustachus, (stachus: korenaar) Dioscorides noemde het Ganges nard, en het laatste van het Hebreeuwse woord in het Hooglied, nerd, naird, nard of nerdh, met verwante woorden als het Perzische nardin, Akkadisch lardu en Sanskriet naladam; de welriekende. Oudindisch nalada: geur gevend. In Indisch zou na, in samengestelde woorden, zoveel als welriekend betekenen. Lobel: ԏf dit kruid Nardus geheten is naar de stad Naardus van Syri die gelegen is aan de rivier Eufraat waar daar ook een andere Nardus is zoals Plinius zegt is onzeker.ռ/p> Narduskruid, nardus. Bijbel. Nardus komt voor in Hooglied 1: 12, ԠZolang de koning aan zijn tafel is, geeft mijn nardus zijn geurՍ 4:13/14,Wat uit u opspruit, is een lusthof van granaatappelbomen met kostelijke vruchten, hennabloemen en nardusplanten, nardus en saffraan, kalmoes en kaneelծ Markus 14:3, En toen Hij te Bethani was in het huis van Simon den melaatse, kwam, terwijl Hij aan tafel lag, een vrouw met een albasten kruik vol echte, kostbare nardusmirre en zij brak de albasten kruid en goot (de mirre) over zijn hoofdծ Johannes12: 3 ԍaria nam een pond echte, kostbare nardusmirre, en zij zalfde de voeten van Jezus en droogden zijn voeten af met haar haren, en de geur der mirre verspreidde zich door het gehele huisծ Een zinnebeeld van goddelijke verheerlijking. In Lucas 7:37-50 wordt een niet genoemde zondige vrouw verhaald die zijn voeten zalfde met kostelijke parfums die uit een alabaster kruik kwam zodat dit mogelijk wel nard geweest is, dat was in die tijd zeer duur, zie Johannes 12:5. Het Hebreeuwse nerd of naird of nard wordt in deze tekst gebruikt.

Nerium. Oleander. De naam Nerium is genomen van Grieks neros: vocht, een verwijzing naar zijn inlandse groeiplaats. Het woord oleander stamt uit het Grieks voor rose: rhodo, en boom, dendron, via Latijn werd Rhododendron gevormd en, met een blik op de laurierachtige bladeren: Laurus, werd dit woord omgevormd tot midden-Latijns lorandrum of lauriendrum. Daaruit ontstond in het Italiaans oleandro of oliandrum, Frans oleandre dat in het midden van de 16de eeuw bij ons kwam en oleander werd. Bijbel. Nog woekert het gewas in geheel Klein Azi aan de oevers en op de bergen. Meer naar het zuiden, in het Semitische gebied draagt het bij de Arabieren de zeker uit Grieks afgeleide namen difleh, defle of difna en om die reden is het gewas niet voor de kennismaking met de Grieken daar ingevoerd. De oleander is de roos van de waterbeken. Het is een van de mooiste planten van de zuidelijke streken. Overal waar water is komt de roos van de waterbeken voor. Ook in Isral langs de oevers van stromen en beken, de Jordaan vallei en de wadis van de berg Karmel. Oorspronkelijk werd met de Բoos van Jerichoՠwat anders bedoeld dan tegenwoordig. Jesus Sirach, 39: 17: Լi>Hoort naar mij, gij, heilige kinderen! En wast op als de rozen aan de beekjes geplant, of, naar andere vertaling: Ҽi style='mso-bidi-font-style:normal'>En spruit uit, gelijk een roos die geplant is aan vloeiend water.Ӡ Boek der Wijsheid 2:8: Ҽi>Laat ons kransen van jonge rozen dragen, eer zij verwelkenռ/i>. Deze Բozenՠbloeien in de lente. Jesu Sirach 50: 8, en zijn struiken die te Jericho gekweekt worden, Jezus Sirach 24: 14. Waarschijnlijk zullen daar de prachtige oleanders mee bedoeld zijn, Nerium oleander. Zijn bloemen lijken wel wat op een roos. In het apocriefe boek 2 Esdras 9: 26 wordt geschreven:Ӽi style='mso-bidi-font-style:normal'> Dus ging ik, gelijk hij mij zond, naar het veld, dat is genaamd Ardat, en daar zat ik neer tussen de bloemen. De plaatsnaam Ardat schijnt verwant te zijn met het Hebreeuwse woord voor de oleander, ardaf. In ҄e Joodse oorlogenӠvan Flavius Josephus wordt ook melding gemaakt van een plaatsnaam die oleander betekent, het Arabische woord difta.

Nigella. Nigella sativa, L. (gekweekt of tam) Nigella, van Latijn nigellus, niger: zwart, de kleur van de zaden. Zwarte kummel, zwart komijnzaad genoemd omdat de zaden voor hetzelfde doel gebruikt worden als komijnzaden. Bijbel. Ze zijn te klein om op de gewone manier gedorst te worden, men slaat ze dus uit met een staf, Jesaja 28: 25 en 27 ԉmmers als hij de oppervlakte gelijk gemaakt heeft, dan strooit hij dille en werpt komijn uitɮDille toch wordt niet met een dorsslede gedorst en over komijn rolt men geen wagenrad, maar dille wordt met een stok uitgeklopt en komijn 27, met een roedeծ De naam die daar gebruikt wordt is ketzah, ketsach of ketyaeh. De Arabische naam is kazha of kezha, de tegenwoordige Hebreeuwse naam is ketsah. In sommige vertalingen komt daar wel venkel voor of dille. Volgens Zohary en Hopf zijn er oude bewijzen van zijn cultivatie gevonden in opgravingen te Egypte, inclusief in Tutenkhamenճ tombe. Ornithogalum. Ornithogalum nutans L. (knikkend) Ornithogalum is een naam die van het Griekse woord voor vogel komt: ornus, en gala: melk, sommige soorten hebben melkwitte bloemen, vogelmelk.. Vermoedelijk is het laatste deel naar de slijmerige stof die zich in de stengel bevindt en tot draden uitgetrokken kan worden. Bijbel. Vogelmelk is een bekend bolgewas waarvan de bollen, hoewel giftig, klaargemaakt zoals schorseneren te eten zouden zijn. Zijn naam duivenmest zou al teruggaan tot in de historie en al door Dioscorides gebruikt zijn. De gedroogde bollen zouden mee genomen zijn op reizen, vooral tijdens pelgrimage naar Mekka. Het groeit er dan ook zo veelvuldig dat ze de kliffen witten, als uitval van duiven. Dioscorides vermeldt dat het wel gedroogd en aan meel toegevoegd werd. In tijden van schaarste zou het in Itali nog gegeten worden. Linnaeus noemde de plant zo omdat hij geloofde dat dit de duivenmest was als bedoeld in 2 Koningen. Oryza. Oryza sativa L. (geteeld). Het bronwoord is oud-Indisch, Sanskriet, vrihi arunya of war-vrihi. Dit werd ging over Afghaans vrize in Perzisch wrizey, modern Perzisch birinj, biring of brizi, dat in het Grieks oruza en over Latijn oriza werd. Hieruit kwam het Italiaanse riso, oud-Frans ris, nu riz, het Engelse rice, in midden-Hoogduits Ris, nu Reis, ons reisz en ries tot rijst. De eerste enkele en onzekere sporen van rijst in onze streken vinden we in het midden van de 5de eeuw v. Chr. Naar een notitie van Athenaeus had Sophocles, 495 v. Chr. over een vrucht gesproken die later als brood of rijst uit een in Ethiopi inheems sesamachtige gewas duidde. Ook Hesychius stelt de Ethiopirs als eerste. Die oude naam vorm stemt merkwaardigerwijs in de neusklank overeen met het Armeense brinz, nieuw¬ Perzisch biring overeen. Bijbel. In het Hebreeuws komt een woord voor in Jesaja 19: 7, aroth, dat vertaald werd als grasachtige en zou een overeenkomst kunnen zijn met arruz of arunya. In de Talmoed komt rijst wel voor. (van Someren Brand) Phoenix. Phoenix dactylifera, L. (dadel leverend) de dadelpalm De waardevolste en mooiste boom moet aan de wieg van de mensheid gestaan hebben. Een boom die de mensen alles kon bieden en daardoor goddelijke verering ten deel viel en goddelijke kracht toegedeeld werd. De oermensen zagen in hun strijd om het dagelijks leven in deze boom een godheid. Zo zagen ze, omdat ze vrijwel geen andere indrukken hadden, de hete zon die altijd in de heldere blauwe hemel staat als de lichtgod en in de palm de schenker en behouder van het leven. De dadel als belangrijke voedselbron werd de levensboom. De oudste naam van de plant is El: dat is Ҽi style='mso-bidi-font-style:normal'>De SterkeӠwat gelijk zijn godsnaam is. De boom is sterk, in grote sierlijkheid groeit ze op tot een koninklijke 40m. Zijn stam is vast en hard die zich ook op leeftijd wat kromt. Zijn bladeren zijn altijdgroen. Geen ziekte beschadigt zijn hout, blad of vruchten. Wordt de boom geveld dan schieten talloze spruiten op. De palmboom verjongt zich als nieuwgeborene en werd gelijk onsterfelijk. Bij de opgang van de zon in het milde purperen licht van de morgenhemel en in het zonnegoud van de avondhemel doorsnijden de loodrechte lijnen van de slanke stammen en de fladderende bladerbundel de heldere hemel. Ze betekenen in het oosten het ontstaan van het leven in het paradijs, in het westen het begin van de eeuwigheid, naar het verlangde vredige land. De Semieten zouden de palmen in Babylon gevonden hebben, de palmenhaag van Eridu gold lang als de bron voor de christelijke legende van de hof van Eden. (b) Phoenix. Bij de Egyptenaren diende de palmboom als symbool van de zonnegod om de daarmee de steeds hernieuwende tijd uit te drukken. Aan de top van de stam bevindt zich een kroon van 40-60 donkergroene en ongeveer 3 m lange bladeren. Elk jaar vallen enkele van de onderste bladeren af en worden er ongeveer 12 nieuwe bladeren gevormd. Voor de oude Egyptenaren was de palmboom het symbool om zo het jaar in 12 maanden in te delen. Job 29,18 ҉k zegde bij mijn zelven; in mijn woonplaats zal ik den geest geven, nadat ik mijne dagen zal vermenigvuldigd hebben als een palmboom.ռo:p> De palm geeft 360 nuttige zaken, zo naar Babylonische en Perzische hymnes, een mythisch astrologisch getal dat al bij de Egyptenaren werd gevonden. Het begin van een grote tijdrekening heette bij de Semieten chol of chul die door de Grieken Phonix (vergelijk Phoenicirs) genoemd werd. (187) De vogel kwam alle 500 of 1461 jaren uit Indi naar Arabi, vlak bij een koele bron. Elke morgen baadt het in dit water en zingt een prachtig lied zodat de zonnegod zijn wagen stopt om te luisteren. Er bestond maar 1 Phoenix per tijdvak. Als hij voelde dat zijn stervensuur gekomen was, elke 500 of 1461 jaar, bouwde hij een nest van aromatische kruiden en stak die in brand waar hij en het nest verteerd werd door de vlammen. Uit de as ontstond hij dan verjongd weer op om weer 500 of 1461 jaar te leven. Het balsemde de as van zijn voorganger in een ei van mirre en vloog er mee naar Heliopolis (zonnestad) Daar legde het ei op het altaar van de zonnegod. Ook de vogel was, als de palm, een symbool van onsterfelijkheid daarom betekenen de Griekse en Semitische namen beiden palm en vogel. Het is de zonnevogel en de boom de zonneboom. Zeer waarschijnlijk is het woord phonix uit phuna ontstaan zoals ook het Latijnse punis of poenus met hetzelfde woord bunni of phunnum samenhangt. In de oude Griekse en Egyptische mythologie is de Phoenix een mythische vogel en geassocieerd met de Egyptische zonnegod Re en de Griekse Phoibos. De Grieken haalden de vruchten van de Phoenicirs. Mogelijk was hier de naam Phonix: de vrucht met de bloedrode kleur, die hiertoe aanleiding gaf en werd later de naam op de boom overgedragen. Zo is de naam Phoenici niet van de boom maar van de vrucht af te leiden. Zo betekent het land Phoenici, bij de Grieken Phoenike, bij de Romeinen Phoenice: dadelland. Dioscorides noemde de palm Phoenix. Bij de Arabieren heet de dadel als godsboom Ozza, wat aan het oude Hebreeuwse Ez hangt. Ez betekende elke boom en met El werden alleen de sterken aangeduid. Latere overzettingen en verklaringen van de bijbel verstonden onder El alle mogelijke bomen, als eiken, terebint, es, beuk en linde waardoor een onoverzienbare verwarring van namen ontstond. Zeker is uit El, Ela, Alla en Allon ontstaan. Namen waaronder men de eik rekende. Daarmee werd duidelijk de verbinding van de levensboom van het zuiden, de dadel, zichtbaar met de godenboom van de Grieken, de eik. Die is ook herkenbaar aan het latere Grieks/ Romeinse Ilax of Ilex. (Quercus ilex) Die naam is van El af te leiden dat ook als Il gesproken werd. De naam El of Ela gold ook als godsnaam. Tamar. Met het verlies van de godsdienst en de uitbreiding van de religie van de enige god gaf men de plant naar haar vorm profane namen. De oudst bekende is tamar, dit is de slanke en sierlijke boom. Tamar of thamar, soms thomer of thimmora genoemd. In het Arabisch is daarvan afgeleid een wortelwoord, tamara: vrucht dragen. De wortel is klein en bitter Ҽi style='mso-bidi-font-style: normal'>Noem mij niet Naomi, maar Mara, want de Heer heeft mij bitterheid aangedaan.ӠSommigen leiden thamar af van weerspannig zijn omdat de palmboom alle zwaarte tegenstaat. Een hele rits van plaatsen werd daarna genoemd. Tamar was een vestigingsstad in het zuiden, 1 Kronieken 9: 18. Engedi droeg ook de naam Hazezon-Tamar, Genesis 14: 7. De naam tamar ging op vele Griekse plaatsen over. In het Arabisch tekende men de rijpe en gedroogde vrucht met tamr. (zie ook Tamarinde) Dit woord is door geheel N. Afrika, met talrijke afwijkingen, verspreid. Ook het Portugese tamara voor de vrucht en tamarera voor de boom zijn daaruit ontstaan. Ook het woord palma moet uit het Semitische tamar of tomer ontstaan zijn. De Bijbelse stad Tadmor heet in het Grieks/Latijn Palmyra of Palmira. Naar de wiegende beweging in de woestijnwind gaf men het ook de Aramese en Hebreeuwse namen dekhle en dikhla waaruit de Arabieren dakhl maakten. Daaruit ontstond het Griekse en Latijnse daktylos of dactylus en W. Europese afleidingen hiervan. Hieruit werd het Italiaanse dattolo en dattero gevormd, de Franse datte en dattier, de Spaanse datil en datilero, de Engelse date en date tree, Hollandse dadel en Duitse Dattel en Dattelpalme. Jericho (betekent palmstad) was beroemd om zijn dadelpalmen, mogelijk is van hieruit de verspreiding gekomen, Deuteronium 34:3. Volgens Plinius was Jericho in een vlakte gelegen en omgeven door een palmwoud van 5 uren gaans. Toch is de dadelpalm vermoedelijk niet inheems in Palestina en Phoenici, met uitzondering van El-Ghor en de Gaza vlakte, dit omdat in de andere gebieden de dadel niet volkomen rijpt. Mogelijk is deze plant door de handelsmensen van Phoenici verspreid. De Phoenicirs vereerden Baal, en de van haar afgeleide culturen als Carthago laten vaak stenen zien waarop de verering van de palm staat, ook zijn waaiers als een geliefd grafornament. Zie Baal-Tamar, Richteren 20: 33. Bijbel. Zo werd de palm ook gebruikt bij de Joden. De palmtwijg (Lulab) met mirt in de rechter en citroen in de linker is het drievoudige herinneringsteken van het leven in de woestijn en werd op het Loofhuttenfeest door de Joden gedragen. Het was de ziel van de natie en voor de Joden het teken van triomf en gedragen in processie, een herinnering aan de aangename bronnen van het beloofde land en de succesvolle oorlogen die ze waagden om dit te bereiken. Het waren ook palmtakken die door de menigte werd gebruikt om Jezus in te halen. Op de olijfberg groeien echter geen palmen, maar mogelijk werden ze gehaald of meegenomen vanuit Jeruzalem waar ze tot op heden in de beschutting van de huizen groeien en mogelijk opzettelijk gekweekt werden voor het gebruik op het Loofhuttenfeest. De palm wordt een 31 maal vermeld en een vijf maal figuurlijk, Job 29. 18, Psalm 91:13, Apocalyps 7: 9. In architectonische situaties als bij de bouw van Salomons tempel, 1 Koningen 6: 29 en 32, Ezechil 40: 31. Bladen als symbool van blijdschap Johannes 12: 13 en Openbaringen 7: 9. De Գterke drankռspan style="mso-spacerun:yes"> die in sommige verzen gebruikt wordt als apart van wijn zou van de palmboom komen, Leviticus 10: 9, Numeri 6: 3, Deuteronomium 14: 26 en 29: 6, Richteren 13: 4, Spreuken 20: 1 en 31: 4 en 6, Jesaja 5: 11, 24: 9, en 28: 7, Micha 2: 11, Lucas 1: 15. Het is ook hetzelfde wat de Joden meestal Ԩoningՠnoemen, in Hebreeuws dնash, in Genesis 43: 11, 1 Samul 14: 25, Psalm 19: 10, Spreuken 24: 13, 25: 16 en 27: 7, Hooglied 4: 11, Openbaringen 10: 9. Bijen worden maar vier maal vermeld terwijl honing 94 maal vermeld wordt. Dat leidt tot de conclusie dat honing niet altijd de honing was als wij die nu kennen. Herodotus sprak over de palm dat die brood, wijn en honing gaf. Palm komt verder voor in Genesis 14: 7, 38: 6, Exodus 15: 27, Leviticus 23: 40, Numeri 33: 9, Deuteronium 2: 8, 34: 3, Richteren 1: 16, 4: 5, 20: 33, 2 Samul 13: 1, 14: 27, 1 Koningen 6: 29 en 32, 2 Koningen 9: 26, 14: 22, 16: 6, 1 Kronieken 3: 9, 2 Kronieken 8: 4 en 17, 20: 2, 26: 2, 28: 15, 31: 5, Nehemia 8: 15, Psalm 1: 3, 92: 12-14, Hooglied 7: 7-8, Jeremia 10: 5, Ezechil 40: 31, 47: 19, 48: 28, 1 Makkabeen 13: 51, 2 Makkabeen 10: 7, 14: 4, Marcus 11: 1, Lucas 19: 29, Johannes 1: 18, 12,: 13, Handelingen 11: 19, 15: 3, 27: 17, Openbaringen 7: 9. In Hebreeuws wordt de palmboom elot genoemd. De naam voor de dadel is tamar of temarim. Het symbool van sierlijkheid en elegantie, een naam die vaak aan vrouwen werd gegeven als bijvoorbeeld de zuster van Absalom als een verwijzing naar haar sierlijke recht opgaande gang. Nog is Tamar en Tamarah een meisjesnaam. Het is een symbool van Isral en Palestina. Vele plaatsen droegen de naam van de palm, Jericho, in Hebreeuws Yղicho, Hazazon-tamar, in Hebreeuws chatzմzon tamar wat het vellen van de palmbomen betekent, Baal tamar, in Hebreeuws baal-tamar betekent de mannelijke palmboom en Salomons Tadmor die later bekend geworden is als Palmyra in Richteren 1: 16 en 3: 13. Bethany, Hebreeuws bet teainah, betekent het dadelhuis. Er zijn er die denken dat de naam Elim, in Hebreeuws Ehլimah, een van de halteplaatsen tussen Egypte en Sina zo genoemd was vanwege zijn 70 palmbomen, Exodus 15: 27, Numeri 33: 9, en de Elath, Hebreeuws ehլit, of Eloth, in Hebreeuws eլot, van Deuteronomium 2: 8, 1 Koningen 9: 26, 2 Koningen 14: 22, en 16: 6, 2 Kronieken 8: 17 en 26: 2, een meervoudsvorm is van hetzelfde Hebreeuwse woord elim en zo ook palmbomen betekent. De naam Phoenicia, in Hebreeuws Tzidon, was bij de Grieken en Romeinen bekend als het land van de palmen. Het is de Phenice van de King James en Douay versie van Handelingen 11: 19 en 15: 3. Na de verovering van de Romeinen en vernietiging van Jeruzalem door Titus in 70 na Chr. liet de Romeinse keizer Vespasianus een munt slaan die een wenende vrouw liet zien onder een palm, dit kenmerk is in de loop der eeuwen verdwenen. Loofhuttenfeest. In de palmoase, in het heilige oord, werd gerecht gehouden. Hierheen zochten de vervolgden een plaats. De boom des levens werd tot asiel. Hier vond ook in de herfst, op de tijd dat de dadels rijpen, een feest plaats. In die tijd verzamelden zich op verschillende plaatsen en 4-6 weken lang mensen die hutten van palmbladen oprichtten om hun tijd met feestelijkheden van allerlei soort door te brengen. Het Loofhuttenfeest van Isral, oorspronkelijk het enige feest, is niet anders dan een namaking en voortzetting van het dadeloogst-feest, waarop het Hebreeuwse woord Chagha-sukkoth: inzamelingsfeest wijst. Op de bestemde feestdag waren ook ernstige zaken gewijd en op die plaats werden feestelijkheden en luide juich en dankfeesten gehouden. Onder palmenveren trokken de mensen naar het heiligdom, de feestelijk versierde godsboom. Oorlog en bloedige familietwisten waren deze dagen ten strengste verboden. Hier vonden gymnastische spelen plaats, werden oorlogs- en sportieve wedstrijden gehouden waarbij zelfs potische discussies niet ontbraken. Alles gebeurde onder leiding van de priester waaruit hij zijn macht af leidde. Hier, in die oasen, waar de levensenergie van de mens zich in elke vorm kon ontvouwen, ontstond waarschijnlijk het boekenschrift. De oudste behouden en in 1905 ontdekte teksten zijn in Phoenische geschrift beschreven. De oudste palmenstad Debir, Kirjat Sanna of Kirjat Sepher, heet ook de boekenstad. De betekenis van de dadel voor de cultuur wordt vooral op munten achtergelaten die in Phoenici, Juda en Syri gevonden worden. Een palmyrische munt laat een vruchtdragende palm zien. Op een Damascener munt zie je een stempelvorm van een vrouw die een slang een met dadels gevulde schaal voorzet.

Pinus. Ze groeien zelfs op rotsen. Daar heeft de boom ook zijn naam aan te danken, Pinus: een naam van Theophrastus, wat berg of rots betekent. Waarschijnlijk is het woord afgeleid van het oude Griekse peuke: pijnboom. Bijbel. Hosea 14: 9, ԉk ben als een altijd groene cipres, aan Mij is uw vrucht te dankenծ Er is geen eenstemmigheid over de ԧreen fir treeՠin Hosea, Ԣerosh raananՠin het Hebreeuws. De meeste verwijzingen in de bijbel naar dennen zijn die naar Pinus halepensis, maar hier in Hosea wordt naar zijn vruchten verwezen, dus waarschijnlijk een eetbare soort. Het zou zonder twijfel bekend zijn geweest in de tijd van Hosea. De naam Kiefer stamt uit het midden-Hoogduits en wordt gebruikt sinds de 16de eeuw. Het woord kwam de eerste maal voor in een Bijbel overzetting van Luther waar het in Jesaja 41: 19 heet: ҉ch will in der Wuste geben Zedern, Akazien, Myrten und KiefernӠ(Kyfer heette het in oude tekst).

Pistacia, zijn vaderland is warm midden Azi. De naam schijnt uit Perzische peshdad, pehlwi of peshdat te stammen, (nu Peste) in Zedisch is het paradhata. Dit werd over Grieks pistake, de boom, en pistakion, de vrucht, vervolgens tot Latijn pistacium, in het Italiaans pistacchio en onder die naam werd het hier in 16de eeuw bekend, pistache. Pistacia lentiscus, L. het Latijnse lentiscus is een afleiding van lentus: het taaie, naar het buigzame kleverige bestanddeel van de hars. Of zo genoemd naar de buig¬zaamheid van de stengel die als rijzweep geliefd is. Bijbel. Het is waarschijnlijk de balsem van Genesis 43: 11 die in Egypte vermoedelijk onbekend was; Լi>neemt van het fijnste des lands in uw zakken en brengt dien man een geschenk; een weinig balsem en een weinig honigծ Het moet dus een inlands product zijn die onbekend was in Egypte in die tijd, dus geen Commiphora opobalsamum die afkomstig is uit Z. Arabi. Of van Pistacia vera, zie onder. Het Hebreeuwse woord tzrai komt alleen voor in de apocriefe van Suzanna 54/58. De Griekse vertaling hiervan is zonder twijfel gelijk aan de beschrijvingen die Theophrastus, Dioscorides en Plinius ervan hebben gegeven. De twee oudsten zweerden samen tegen Susanna en door toedoen van Danil liepen ze in hun eigen val. Die vroeg hun elk afzonderlijk onder welke boom ze Susanna gevangen genomen hadden, waarop de een antwoordde, onder een mastboom en de ander antwoordde onder een eik. Pistacia terebinthus. Aangaande de namen van deze boom, Lobel meent dat hij in het Grieks Terebinthos heet omdat de vrucht van gedaante en kleur op een Cicer lijkt die in het Grieks Erebinthos genoemd wordt. Terebint. Bijbel. Het is inlands in Gilead en vandaar de balsem van Genesis 37: 25. Wat men echter bij de Romeinen en ook nu nog onder terpentijn verstaat werd van Pinus, Picea of Larix gewonnen. Genesis 18: 8 waar de Heer verscheen aan Abraham en drie mannen naar hem toe kwamenՠOok nam hij boter en melk en het kalf, dat hij bereid had, en zette het hun voor, en hij stond onder de boom bij hen, terwijl zij atenլ 36: 41 Ԩet stamhoofd Elaծ 1 Samul 17: 2 ԥn legerden zich in het terebintendalլ 19 ԩn het terebintendal in strijd gewikkeld met de Filistijnenծ 1 Koningen 16: 8 Էerd Ela, de zoon van Baesa, de koning over IsralՕ. Jesaja 6: 13 ԅvenals van een terebint en een eik na het vellen een tronk overblijftծ Hosea 4: 13 Ԡen op de heuvelen ontsteken zij die, onder eik, populier en terebint, omdat de schaduw ervan aangenaam isծ Ecclesiasticus 24: 22, zie onder. Hebreeuws אילון. De terebint groeit meestal in die streken die te warm en te droog zijn voor de eik, wiens plaats ze dan inneemt. Zijn knoestige en onregelmatige takbouw geven hem in de winter het voorkomen van de eik. Eik en terebint worden in verschillende vertaling wisselend gebruikt. Mogelijk ook naar Hosea, waar de eik tweemaal voorkomt en waar dan logisch de tweede maal een terebint genomen wordt. Toch kan er wel degelijk tweemaal een eik vermeld staan en wel de bladhoudende en bladverliezende eik die voor de leek totaal verschillend zijn. De bladhoudende en bladverliezende eik groeien meer in combinatie met elkaar dan met de terebint. Zie Quercus. De naam in Hosea en Jesaja is elah dat in Grieks als ptelea vertaald werd. Elah van de Bijbel, een naam ook als persoonsnaam gebruikt wordt (Genesis 36: 41 en 1 Koningen 15: 8, net als Allon de zoon van Jesaja. Ondanks de betrekkelijk kleine afmetingen heeft de terebint toch dikke stammen en takken. De boom zou dan ook genoeg schaduw kunnen geven in de woestijnhitte en zou zo de boom kunnen zijn waaronder de engel zat die met Gideon sprak. Als zijnde de boom waaraan Absalon hing lijkt niet zo waarschijnlijk omdat ze niet zulke dichte bossen vormt als er beschreven staat. Moldenke vermeldt, dat volgens waarnemingen in de vallei van 1 Samuel, langs de oude weg tussen Jeruzalem en Gaza, de grootste terebinten staan. Pistacia vera, L. (de echte)pistache. Bijbel. Toen Jozefs broeders naar Egypte kwamen namen ze kostbare ge¬schenken mee en onder de landvruchten, Genesis 43: 11, staan naast amandelen ook de botoeim of botnim. Dit was, volgens verschillende vertalers, terebint vruchten. Die zijn echter, hoewel ze in vele gebieden gegeten werden, in geen geval de lekkernijen die het meenemen waard geweest waren. Bochart zocht naar het bewijs dat hier een Pistacia bedoeld was, wat meer navolging vond. Het Arabisch voor de noot is bata, in het Hebreeuws botoeim of bornim. De stad Beth Onim, Betonim, van Jozua 13: 16, zou zo genoemd zijn naar de overvloed van deze struiken. Het enigste bezwaar is dat na die tijd de boom verdwenen bleek en pas in Theophrastus tijd door Alexander de Grote werd beschreven. Zo kan het vermoeden bestaan dat de boom door de Grieks/Syrische heerschappij in het gebied van de nieuw gevestigde stad Beroea, (nu Aleppo) gekomen is.

Platanus. Platanus orientalis L. (oosters) De naam Platanus wordt afgeleid vanuit Zendisch frath: uitbreiden, peruthu: breed, van de woning, de wol¬ken, de aarde. De latere Perzische namen van de boom, dulb of dulbar en tschinar, chenar of tschanal zijn ook in de nieuwere Semitische spraken overgegaan. Bijbel. De boom komt driemaal voor. De plataan groeit in waterrijke gronden en wordt dan ook nergens in grotere overvloed gevonden dan op de velden van Assyri, het Heilig land, de Orint, langs de oevers van stromen en rivieren. De plataan zou voorkomen in Genesis 30: 37 Ԕoen nam Jacob zich verse takken van populieren, amandelbomen en platanen, en schilde daarop witte strepen door het wit aan de takken te ontblotenծ Ezechil 31: 8 ԃeders in Gods hof evenaarden hem niet, cipressen waren niet te vergelijken met zijn twijgen, en platanen haalden het niet bij zijn takkenծ Ecclesiasticus 24: 14. In het Hebreeuws komt armon voor, wat in zijn wortel Ԯaaktՠbetekent, dat naar zijn afschilferende schors. Jacob nam takken van de plataan, wat zich vermoedelijk in Mesopotami heeft afgespeeld, waar de plataan veel voorkomt. Ezechil zal zeker bekend zijn geweest met de geweldige platanen van het oosten. Vooral door Ecclesiasticus. ҅n gelijk de plataan ben ik uit het water verhoogdӬ kan het vrijwel niet anders zijn of de plataan is hier de enige mogelijkheid. Polygonatum. Polygonatum komt van het Griekse polus: veel, en gonu: een knoop, knie of verdikking, naar de vele knopen in de stengel. Salomonszegel, Voor het bouwen van de tempel gebruikte Salomon geen gereedschappen. 1 Koningen 6: 7, Լi>en geen hamer of beitel of enig ijzeren gereedschap werd gehoord bij het bouwen van het huisռ/i>. Het werd dus op magische wijze gebouwd. Een Rabbijnse sage verhaalt: ғalomon moest de Schamir hebben om de rotsen, die hij tot het bouwen van zijn tempel nodig had, te laten springen. Hij liet dus het nest van een auerhaan opzoeken en met kristal bedekken. Omdat de auerhaan nu niet meer bij zijn jongen kon komen vloog hij weg en haalde de Schamir en wou die op het kristal leggen. Maar nu begonnen Salomonՠs knechten zo hard te roepen dat de vogel verschrikt werd en de Schamir (dat is springwortel) liet vallen. Dit zou de wortelstok van de salomonszegel geweest zijn. Als dank voor de springkracht van de wortel, wat vooral handig was tijdens de tempelbouw, drukte Salomon zijn stempel hierop. Het werd een soort toverstaf en de springwortel van de sprookjes. Mogelijk is de oorsprong van de naam bij Dioscorides geweest dat ze als een zegel, sigillum, de wond afsluit. De zegel van Salomon was een magische pentagram van 5 punten, zo ook de ster van David. Het had een grote kracht als fuga daemonum voor het verdrijven van duivelse krachten. De ware pentagram van 5 punten zou de 5 wonden van Christus raken en die zie je in deze plant, sindsdien heeft het zijn naam, ook Siegelwurz en springkruid behouden. Wie de magische tekens van de zegels verstaat wordt gevoerd naar verborgen schatten en voor hem springen gesloten deuren. Populus. Populus, door de klank van de o wordt de boom onderscheiden van populus: het volk. Het woord geeft een verdubbeling te zien van po-pol, mogelijk heeft dit een verband met palus: moeras. Anderen vergelijken het met het Griekse paipallmaai, dat sidderen of trillen betekent, vergelijk Latijn palpitare: trillen. (Mogelijk is het woord van Aziatische oorsprong, vergelijk Indisch pipala) Populus duidt dus op de voortdurende lichte beweging van de blaadjes, populus is via paipolos ontstaan. Bijbel. Genesis 30: 37 Ԕoen nam Jacob zich verse takken van populierenծ Jesaja 65: 3 een volk, dat Mij bestendig openlijk krenkt door te offeren in de hoven en offers te ontsteken op de tichelstenenծ Hosea 4: 13 ԯnder eik, populier en terebintջ 14: 5 Ԩij zal bloeien als een lelie, en zijn wortelen uitstrekken als de Libanonռ/i>. Populieren geven sterke jonge scheuten zodat ze de takken van Jacob konden leveren, zie Styrax officinalis, omdat het Hebreeuwse woord dat hier gebruikt is, libneh of livenim wit betekent (in Griekse vertaling als witte populier) en de bladeren en bloemen van de storax zijn wit. Populieren zijn snelle groeiers en geven aangename schaduw zodat ze op de heuvels een plaats konden bieden voor heidense verering. Maar de meeste populieren groeien aan waterkanten en niet op heuvels, het zijn vochtverdampers, in ieder geval komen ze niet samen met een eikensoort en terebint. In Hosea komt Hebreeuws livneh voor en niet lնanon wat verwarring geeft met de Libanon, de populier is bekend vanwege zijn wortelende gewoonte, nieuwe scheuten komen omhoog en de straat wordt opgetild. De Arabieren noemen de witte populier haur of hor wat het woord is dat gebruikt wordt bij de Arabische vertalingen van Hosea. Naar het bekende trillen van de bladeren zou de populier voorkomen in Leviticus 23: 40, 26:36, 2 Samuel 5: 23-24, 1 Kronieken 14: 14-15, Psalm 84: 6, de vallei van Baca, 137: 2, waar de harpen aan de wilgen worden gehangen, Jesaja 7: 2. Soms wordt dit vertaald als balsemstruiken of moerbeistruiken. In de Septuagint als perenboom, Pyrus syriaca. Deze laatste komt echter met het minste met de tekst overeen, ze vormt geen bos waarin een leger zich kan verschuilen. Bovendien maakt ze geen lawaai in de toppen. Het bewegen van de bladeren is specifiek een gewoonte van de populier, vooral de trilpopulier, Populus tremula, maar die zou alleen maar in cultivatie voorkomen, mogelijk Populus euphratica, Oliv. Psalm 84: 6, de Hebreeuwse naam voor die struiken is Becaim, Bac of Bacha. Volgens Moldenke is dit woord vrijwel identiek met het Arabische woord Baca voor Commiphora opobalsamum. Deze levert druppels van zijn takken gelijk tranen. De literaire vertaling is treuren. Moldenke meent evenwel dat dit meer op de populier slaat dan op de balsemstruik omdat die inlands is in Jemen.

Styrax. Styrax officinalis, L . (geneeskrachtig) Styrax, van Grieks sturax, van Hebreeuws tzori: de gom van terebint en mastik. Storax, een algemene naam. Bijbel. Exodus 30: 34 Ԅe Heer zee tot Mozes: Neem u welriekende stoffen; druipende hars, onyx en galbanum, welriekende stoffen en reine wierookծ In Ecclesiasticus 24:15 komt de naam nataph of nataf voor wat literair een vloeibare druppel betekent. In Job 36: 27 wordt hetzelfde woord vertaald als druppels water. Zo ook in 2 Samul 5: 1 Kronieken 14, Psalm 84, het dal des geween of tranen. Soms vertaald als moerbei dal. In Genesis 30: 37 en Hosea 4: 13 verschijnt het woord libneh, livneh of livenim: wat wit betekent. Een naam die op de zilvergrijze onderkant van populierblad zou kunnen slaan, maar ook op de storax. Wegens zijn vermeldingen met eik en terebint, als schaduwboom, wordt het meest gehouden op populier. Als we eens omzien naar het gebruik zien we dat Jacob geschilde takken in een drinkbak legde, waarna de kudde verhit werd. Jacob paste het principe van kruising toe, wat nog maar kort geleden door Mendel ontdekt werd. Ze gebruikten de liefdesappel en kenden mogelijk meer eigenschapen en werkingen van planten. Het schillen van de takken heeft dan mogelijk tot doel om die stoffen beter in contact te brengen met het water. De populier heeft echter een averechtse werking, daar werd een zalf van gemaakt die samen met de koude kuisboom (Vitex agnus Castus) het tegenovergestelde bereikt van wat Jacob wil. De storax echter is heet en slaapverwekkend: Ҽi style='mso-bidi-font-style:normal'>Styrax bereidt tot het ontvangenӮ Gezien de werking zou hier meer op de storax gedoeld zijn dan op de populier. In de tekst staat dan ook niet dat de takken lang moeten zijn als die van de populier, maar vers, wat voor een goede werking logisch lijkt. Zien we om naar Hosea: Ҽi style='mso-bidi-font-style:normal'>Een geest van ontucht doet hen dwalenӿ stimulerende eigenschappen van de storax? De storax wordt dan ook in het Noorden van Isral libne genoemd door de Arabieren. Dalman vermeldt dat de Arabische naam libne is. In Exodus 30: 34 en Ecclesiasticus 24: 15 komt naast stacte of druipende hars, ook onycha voor. Moldenke zegt het woord shechelet vertaald wordt als onycha, dat soms vertaald wordt als laudanum, zie Cistus, andere denken aan Styrax benzoin die dan van ver gehaald moet zijn. Stacte is een vertaling vanuit het Grieks voor een verwante boom, Liquidambar orientalis Mill. Die heette dan vroeger Storax liquida.

Prunus. Pruim, midden-Nederlands prume evenals midden-Noord Duits en oud-Hoogduits Pfruma en in de 11de eeuw Phruma. Dit stamt uit het Griekse proumnon of prounon dat langs de Donau naar het Rijngebied zou zijn gekomen, vergelijk Frans le prune wat afkomstig is uit gewoon laat Latijn pruna, van Latijn prunum, wat weer stamt uit het Grieks. Prunus dulcis Webb. (heerlijk, liefelijk) De amandel bloeit met roze/witte bloemen waar de gehele struik mee overdekt is en lijkt zo in de verte op een eerbiedwaardige witharige aartsvader. De bloei is al zeer vroeg in het voorjaar, januari, een voorjaarsbrenger, een teken dat de winter over was, dat de vogels weer komen en dat het geluid van de tortelduif weer gehoord kan worden. De amandel bloeit voordat de bladeren uitkomen, vandaar het Hebreeuwse woord sjaked, wat zich haasten betekent, waakzame of wakkere. Zie de woordspeling van Jeremia op de vraag des Heren: Wat ziet gij Jeremia?ռspan style="mso-spacerun:yes"> 1: 11/12: Ҽi style='mso-bidi-font-style:normal'>Ik zie een roede van sjaked... want ik zal wakker zijn om dat te doen.Ӽspan style="mso-spacerun:yes"> (ik ben waakzaam op mijn woorden om dit uit te dragen) Sjaqed is het woord voor amandel en wakker zijn, op iets bedacht zijn is van dezelfde stam sj.q.d. Nog steeds trekken bloeiende amandelbomen vele mensen naar het zuiden waar zoծ bloemenwonder een echte openbaring is. De boom is overdekt met sneeuwwitte bloemen zodat het een onvergetelijke aanblik geeft. Dan is ook te begrijpen, dat in de beschrijving van ouderdom die onder zulke mooie beelden in Prediker 12: 6 gegeven wordt de bloeiende amandel het beeld is van het wit worden van het haar, Ԥe amandelboom zal bloeien, vers 5, het beeld van de grijsheid, die een Գierlijke boomՠis, Spreuken 16: 31. De Egyptenaren kenden de amandel waarschijnlijk ook nog niet omdat Jacob die er naar toe bracht. (Genesis 43: 11.) De amandel bloeit na de winter, het eerste leven na de ҤoodӬ de eerste bloemen, zangvogels en dergelijke. Dan is het nog maar een stap om de plant te verbinden met het leven na de dood en als symbool van de onsterfelijke ziel te accepteren en de opstanding van de geest. De perzik heet in het Chinees tao en is daar het zinnebeeld van leven en van de onsterfelijkheid. In de legenden kan men onsterfelijk worden door de magische perziken te eten die groeien in de tuinen van Xiwangmu. Hier leeft Xiwangmu, de koningin-moeder van het westen, een mythische figuur die in een paleis in het Kunlun-gebergte leefde en waakte over de en van onsterfelijkheid. Zo zou ook de bloei van Aarons staf gezien kunnen worden. De dode staf die tot leven gewekt wordt. De 12 staven, waarvan de ene van amandelhout, zou meegenomen kunnen zijn uit Egypte, als die door Jacob gentroduceerd was en daar verder gekweekt. Nog brengen Joodse gelovigen amandeltakken in de synagoge op hun voorjaarsfeest zoals de oude palmen droegen naar de tempel. Genesis 28: 19 ԅn hij noemde die plaats Bethel, maar tevoren was de naam der stad Luzծ 30: 37 ԠToen nam Jacob zich verse takken van populieren, amandelbomen (luz) en platanenլ 35: 6 Ԕoen Jacob aangekomen was te Luz, in het land Kananլ 43: 11 ԥn brengt dien man een weinig honig, gom en hars, terpentijnnoten en amandelenծ Exodus 25: 33-36 Ԅrie bloemkelken in de vorm van een amandelbloesem aan de ene arm, met knoppen en bloesem, en drie bloemkelken in de vorm van amandelbloemen aan den anderen arm, met knop en bloesem, aldus voor de zes armen, die uit de kandelaar uitsteken. Op de kandelaar vier bloemkelken in den vorm van amandelbloesem, met zijn knoppen en bloesems, (aldus) bij de zes armen die uit de kandelaar uitsteken. De knoppen en de armen zullen uit hem voortkomen, terwijl het geheel een gedreven werk van louter goud is. Exodus 37: 19-20 verhaalt hetzelfde. Numeri 17: 1-8 spreekt de Heer tot Mozes dat elke van de 12 stammen een staf neemt met de namen van hun leiders erop dan zal de man die Ik kies zijn staf bloeien. Ԕoen Mozes de volgende dag de tent der getuigenis binnen ging, zie, de staf van Aaron, voor het huis van Levi, bloeide; hij had bloesem voortgebracht, bloemen gedragen en amandelen doen rijpenծ Jozua 16: 2 en 18: 13 ԥn verder van Bethel naar Luzɖandaar liep de grens door naar Luzɼ/p> Prediker 12: 5 ԥn op de dag, dat men ook vreest voor de hoogte, en er verschrikkingen op den weg zijn, de amandelboom bloeit, de sprinkhaan zich voortsleept en de kapperbes niet meer helpt – want de mens gaat naar zijn eeuwig huis en de rouwklagers gaan rond op de straatծ Jeremia 1: 11 ԠEn het woord des Heren kwam tot mij: Wat ziet gij, Jeremia? Toen zei ik: Ik zie een amandeltwijg. Daarop zei de Heer tot mij: Gij hebt goed gezien, want Ik waak over mijn woord om dat te doen.ռo:p> De amandel was al gewoon in de tijd dat Jacob om koren zond. Zijn zending laat zien dat de amandel nog niet bekend was in Egypte. Zonder twijfel werd de vrucht daar spoedig gewoon zodat ze tijdens hun verblijf er bekend mee raakten. Dat zal de oorzaak zijn dat ze in het verlaten Sina deze boom als model voor hun kandelaar te dienen van de ark des verbonds (Exodus 25: 31, 33/40, 37: 19,20). De versieringen van kandelaars in glas en kristal worden nog steeds amandels genoemd door de glaswerkers. De roede van Aaron moest zijn meegebracht uit Egypte, of de anderen ook van amandels waren staat niet vermeld. Amandeltakken zijn beroemd vanwege hun gemak en snelheid om in bloei getrokken te worden als je ze in een water zet op een warme plaats. Ook Virgilius verhaalt van een bloeiende staf. De staven waren de roeden, de symbolen van de stammen vandaar dat de Bijbel vaak het woord roede noemt in plaats van scepter. In Gensis 30: 37 wordt de amandel Luz of Loez genoemd, vroeger werd het wel vertaald als hazelaar, Richteren 1: 23, waarschijnlijk naar de hoeveelheid amandels die daar voorkomen, Beth-el-luz.. Luz is ook de Arabische naam voor de amandel. De amandel had ook aan de bekende stad Beth-el haar oorspronkelijke naam Loez gegeven, Genesis 28: 19. Deze naam is dan ook gelijk met de Arabische naam voor de amandel, luz (Concordantie). Loz. Luz verwijst dan naar de overvloed van de amandel en shaked wordt als een waakzame boom aangeduid en gebruikt als een synoniem voor Luz. In een potische verbeelding betekent dan shaked een waakzame boom die zich haast om knop te zetten en te bloeien voor andere bomen, en is zo een synoniem voor luz. Ook Jacob in Haran maakte bij zijn strijd om het bezit van de kudden gebruik van loez, dat wil zeggen van de amandeltakken.

Granaatappel. Punica granatum, L. (granaten of vele zaden Punica was de naam van Phoenisch Carthago, (een Phoenische nederzetting), vandaar heet de vrucht Malum punicum: appel van Carthago. De naam mala punica verkreeg het waarschijnlijk nadat de Romeinen de rijkdom aan granaatappels in de kolonies van Carthago leerden kennen. Bijbel. De eerste afbeeldingen van de granaatappelboom zijn gevonden op grafschilderingen van de Egyptenaren van 2500 voor Christus. Een wijd verspreide wortel van de granaatappel komt van oud Egyptisch rmn, waarvan Hebreeuws rimmn en Arabisch rummn komt. De Arabieren brachten dit ook naar andere landen, Portugees rom, Kabyle rrumman en op Malta rummien. (Engelse wiki) Exodus 28: 33-34, 39: 24-26, Numeri 13: 23, 20: 5, 33: 19-20 Deuteronomium 8: 8, Jozua 15: 32, 19: 7 en 13, Richteren 20: 45, 1 Samul 14: 2, 2 Samul 4: 2, 1 Koningen 6: 32, 7: 18 en 20, 2 Koningen 5: 18, 25: 17, 2 Kronieken 3: 16, Hooglied 4: 3 en 13, 6: 7 en 11, 7: 12, 8: 2, Joel 1: 12, Haggai 2: 19. Onder de rijkdommen van het beloofde land rekenden de Hebreers ook de granaatappel, Deuteronomium 8: 8. Numeri 13: 24. Een Chaldees schriftuitlegger beweert dat deze vrucht in het paradijs tot voedsel voor de rechtvaardigen bestemd zou zijn. De oosterse dichters bezingen de vrucht steeds in beelden en gelijkenissen. Zo lezen wij in het Hooglied 4: 3 en 13 over de schoonheid van een vrouw. ҕw lippen zijn als een scharlaken snoer en uw spraak is liefelijk, uw wangen zijn als een stuk granaatappel tussen uw vlechten. Mijn zuster, lieve bruid, gij zijt een besloten hof, een besloten wel, een verzegelde fontein. Uw scheuten zijn een paradijs van granaatappels met edele vruchten, cipres met nardusӮ De Joden hielden de granaat ook voor het beeld der eendracht en van hier stamt waarschijnlijk de gewoonte om de vruchten af te beelden op de klederen van de priesters. In het Hebreeuws wordt de granaatboom rimmon genoemd en in het Arabisch rumnan. Adad-Ramman: eer de granaatboom, was een stad aan deze zijde van de Jordaan die toebehoorde tot de stam Manasse. De stad werd zo genoemd omdat men daar de meeste vruchten oogstte. Rimmon en Remnon zijn steden in Numeri 33: 19-20, Jozua 15: 32, 19: 7 en Richteren 20: 45 die verwijzen naar een overvloed aan granaatappels. In 2 Samul 4: 2 komt het woord voor als een persoonlijke naam. Het is een van de aangename vruchten van Egypte, Numeri 20: 5 en een van de beloofde zegeningen van Palestina, Deuteronomium 8: 8. De granaatappelboom van Migron, 1 Samul 14: 2, was beroemd. Als belangrijke vrucht komt het dan ook voor op de zilveren shekel van Jeruzalem, 143 135 v. Chr. De granaatboom was in de Syrische en Phoenische godsdienst van vooraanstaande betekenis. De Rimmon van 2 Koningen 5: 18 zou gedentificeerd zijn als de Assyrische god Ramman, de Babyloni¬sche Adad, de Syrische Hadad-Rimmon, god van donder, wind en stormen. In de Christelijke symbooltaal staat de granaatappel voor de kerk als Ecclesia, de gemeenschap van gelovigen. Het is ook een symbool van de priesterstand omdat het in zijn harde schaal (ascese van de priesterstand) reine vruchten draagt. Quercus. Quercus robur L. In het Latijn heet de eik Quercus, wat op een (hypothetische) oervorm Perquus wijst. Verwant met quaerere: vragen, omdat het godsorakels zich onder eikenbomen bevonden. Quercus zou een Latijnse vervorming zijn die de Indo-Germaanse sacrale naam Perkus bevat. In Litouwen heet de eikengod Perkunas. Dit perkus betekent vuurbrand: van eikenboom, daarvan afgeleid zijn bijvoorbeeld oud-Noors fura, Angelsaksisch furh, oud-Hoogduits vorha, nieuw Duits fohre en Nederlands vuur. Het Indo-Germaanse perkus is dus van vuurbrand veranderd in eik. Hoe? Bij de Bulgaren heerst de opvatting dat bepaalde eiken gemakkelijk vuur vangen. Bovendien maakten zij vuur door het zagen van eikenhout op eikenhout. Het is hetzelfde woord dat ook in de naam Fohre (voor een dennenboom) zit. Vergelijk hiervoor ook het oud-Hoogduits Fereeih: wat eik betekende. Opvallend is verder dat in Zwitserland Ferch een betekenis voor eikenhout was. Dan de naam Robur, dat kan robuust betekenen, maar Robur, Robus of Rubeus heet ook koren. Robur heeft dus dezelfde achtergrond als graan en vandaar zal het komen dat de ouden het woord Robur als eerste voeding van de mensen zagen zoals met het graan en de eik. Dat was de Quercus esculus, van esca; eten. Volgens Plinius is die zeldzaam in Itali. Volgens Virgilius en Ovidius groeide het alleen te Dodona en in zuidelijke streken hoewel ze niet de nux prezen maar zijn majestueuze bouw waarom het aan Zeus gewijd werd en Plinius noemde het Juglans. Bijbel. Genesis 12: 6, 13: 18, 14: 13, 18: 1, en 8, 35: 4 en 8, 38: 28 en 30, Exodus 25: 5, 26: 1, 28: 33, 34: 13, 35: 23, 39: 24, Leviticus 14: 6, 6 en 51-52, Numeri 19: 6, 24: 6, Deuteronium 11: 30, 12: 2-3, 16: 21, Jozua 24: 26, Richteren 3: 7, 6: 11, 9: 6, 2 Samul 18: 9-10, 1 Koningen 13: 14, 14: 23, 18: 9, 2 Koningen 17: 10 en 16, 18: 4, 21: 7, 23: 6, 23: 14, 1 Kronieken 10: 12, 2 Kronieken 2: 7 en 14, 3: 14, Psalm 1: 3, Jesaja 1: 18 en 29-30, 2: 13, 6: 13, 27: 944: 14, 61: 3, Jeremia 4: 30, 10: 3, 17: 8, Ezechil 6: 13, 20: 28, 27: 6, 31: 14, Danil 4: 10-12, Hosea 4: 13, Amos 2: 9, Micha 7: 14, Zacharias 11: 2, Susanna 58, Hebreers 9: 19, Openbaringen 18: 12. Reeds in het Oude Testament wordt de eik diverse malen genoemd. Door zijn geweldige grootte, omvang en ouderdom was deze boom een ideale markeringsplaats die door iedereen gekend en gezien werd. Genoemd worden de eik van Mambre, de eik van Bethel, de eik van Jabesh, de eik van Tabor en de eiken van Basan. Daar vonden plechtigheden plaats, werden feesten gevierd en koningen gekroond. In het boek Richteren komt de eik voor als orakelboom of wichelaars-eik (187A). Abraham bouwde een altaar onder een eik, net als onder die van More. Onder zoծ eik begroef Jacob dan ook de vreemde goden en op een dergelijke plaats richtte Jozua een grote steen op. Hier werd Abimelech tot koning gekroond. Ook de door God gezonden engelen zaten rustend onder een eikenboom. Op een gegeven moment wordt gesproken over de eik der gerechtigheid: een godsgerichtboom? Deborah, de voedster van Rebecca, werd begraven onder de Allon-Bachuth, of de eik van geween. Onder de eik van Jabesh werden Saul en zijn zonen begraven. De profeet Hosea berispt de mensen voor het branden van wierook en offers onder een eik. Niet alleen bomen zelf, maar ook wat ervan afgeleid was of ermee in verband stond, werd vereerd. Gewijde palen of zuilen zijn een voorbeeld van deze afgeleide verering. In het Oude Testament zijn er ook vele verwijzingen naar bosjes waar de afgoderij van Baal werd gehouden, Exodus 34: 13, Deuteronium 16: 21, Richteren 3: 7, 1 Koningen 14: 23 en 18: 19, 2 Koningen 17: 16, en dergelijke. Het voor deze bosjes gebruikte woord is ҁsherahӠof ҁsherimӮ Dit is de vruchtbaarheidsgodin Astarte die symbolisch wordt uitgebeeld in een boom zoals we kunnen zien in de herstelde sculpturen van de stad Ninev in het oude Assyri. 2 Koningen 21: 7 en 23: 6 waar een beeld van Asjera, dat hij gemaakt had, in het huis plaatsteծ Nog worden in Palestina heilige eikenbosjes bezocht als godsdienstige centra van de bevolking, ook al is die bevolking mohammedaans of christelijk. Overigens gaat het in de tegenwoordige opvatting bij de verering niet zozeer om dat heilige bosje als wel om het zich daaronder bevindende graf van een profeet, patriarch of ҨeiligeӠ(wali) Graf en eik worden gelijkelijk vereerd door Joden, Christenen en Mohammedanen: een treffende illustratie hoe trekjes uit de natuurgodsdienst door alle tijden heen onverwoestbaar aan de volksreligiositeit ten grondslag blijven liggen. El. De Hebreeuwse woorden die als eik vertaald kunnen worden zijn: elah, el, elon, ilan, allah, allo, allon of alahim. Deze woorden zijn gebaseerd op een woord dat ҇odӠof ҭachtig manӠbetekent (El) en vormen een duidelijke verwijzing naar de houding die het volk had voor deze boom. (zie ook Phoenix) Eikenbomen -in kleine groepen of alleen staand- werden vaak objecten van afgoderij omdat het Hebreeuwse volk dacht dat er een God in leefde. De oppergod van alle goden uit het Bijbelse Kanan werd eveneens El genoemd. Verwant met het El en Eloah van de Hebreers is de samenvoeging van de Arabische woorden Al en Ilah (godheid) tot de naam voor God, Allah. Welke eik was voor de Joden de heilige eik? De profeet Jesaja gebruikt de bladverliezende eik als zinnebeeld van verval. Om die reden wordt de heilige eik vermoedelijk gezien in een altijd groene eik, die met de woorden ҡllahӠen ҡllonӠwerd aangeduid. Wellicht gaat het hier om de hulsteik of steeneik, de Ilex van Plinius, Quercus ilex L, de heilige eik is herkenbaar aan het latere Grieks-Romeinse ilax of ilex wat van el is af te leiden dat ook als il gesproken werd. Afbraak van de heilige eiken. Zie Fraxinus. Quercus coccifera, L. (besrood of coccus dragend) kermes-eik. De korrels of bessen van deze boompjes heten hier te lande scharlaken greinen of scharlaken bessen, in Hoogduitsland Scharlachbeer, in Frankrijk vermillon, graine, graine escarlate. In het Grieks heten deze korrels eigenlijk Coccos baphice en in het Latijn Coccum infectorium omdat ze zo geschikt zijn om de kleren een scharlaken kleur te gevenծ Kermes is afkomstig van het Franse alkermes en dit van Arabisch. De Arabische naam voor dit insect is nog steeds kermez, Perzisch qirmiz (de bron van het woord crimson: rood) dit van Sanskriet krmi-dza: gemaakt door een worm. Kermesbes, omdat men hier vroeger dacht dat het van de bessen afkomstig was. De vrouwelijke bevolking hield zich bezig met het afkrabben van deze beestjes van de takken en lieten daartoe hun nagels lang groeien. Op het zachte dons van de jonge scheuten leeft de kermes(z)schildluis, Coccus ilicis, Fabr. Deze schildluis levert een waardevolle verfstof waaruit scharlaken en onder andere het beroemde Venetiaanse scharlaken, het ecarlate de Venise, wordt verkregen. Een verfstof met een opvallende volle kleur en blijvende werking, zie Jesaja 1:18. ҁls ware uw zonden als scharlakenӮ Bijbel. Het scharlaken wordt in het Hebreeuws tola, karmil, tolaաt, tolaաth, tolaաth shani of tolaաt shani genoemd, verwijst naar het insect Coccus ilicis die op de kermes eik leeft en die kleur levert. Scharlaken draad werd vermeld in de tijd van Sarahՠs geboorte rond 1727 v. Chr. , blauw en purper worden in de tijd van Exodus genoemd rond 1491 v. Chr. Men denkt dat de Hebreers niet met deze kunst bekend waren. Ze waren waarschijnlijk afhankelijk van de Phoenicirs voor hun verf en voor de Egyptenaren om het toe te passen. Het purper, argaman, van de ouden, een soort licht rode kleur kwam van de schelp van een zeeslak van het geslacht Purpurea, vooral van Murex trunculus, L., de verf kwam voornamelijk van de haven Tyrus en werd zo bekend als Tyrisch purper. Er wordt verteld dat zij alleen de kunst verstonden om het te maken en het verloren ging bij de vernietiging van Tyrus. Sommige van de blauwe verf, teceleth of tգhaylet, een soort violet kwam van een ander schelpdier, Helix ianthina die langs de Phoenische kust gevonden wordt. Een andere blauwe kleur kwam van de lichen Roccella tinctoria. Vermillioen, shahar, was een kleurstof die van het mineraal cinnaber verkregen werd. Gele verf kwam van Lawsonia inermis. Quercus coccifera var. pseudo coccifera, Desf. de valse kermeseik lijkt op voorgaande, maar is groter. Het zou de eik zijn van Jozua 24: 26 en 1 Koningen 13: 14. Sommige denken dat het blauw ook kwam van Indigofera tinctoria en Isatis tinctoria, rood van Rubia tinctoria. Abrahams eik. Hiervan groeit er een op de plaats waarvan men veronderstelde dat daar Abraham onder zat en waar de 3 engelen aan hem zouden zijn verschenen. Men gelooft dat als iemand de boom beschadigt, dat hij dan zijn eerstgeboren zoon zou verliezen. Deze boom heeft een omvang van 7m en zijn takken spreiden zich 18m. In de winter van 1856-57 verloor het een grote tak die afgevallen was door een hevige sneeuwbui. Anderson meldt dat waarnemers in de voorgaande eeuw deze boom vermeldden als de eik van Abraham te Mamre. De boom zou er nog gezond uitzien met takken die 90 voet spreidden en een stamomvang had van 6,60m. Eusebius en Hironymus vermelden in Reisbeschrijvingen: ҄e eik te Manbre, bij Kedron, die werd daar nog ten tijde mijner kindsheid en het rijk van Constantius aangewezen, zijnde een zeer oude Terpentijnboom aan wiens jaren door zijne grofheid niet gewraakt werd, daar zou Abraham zijn verblijf gehad hebben. Met bewonderenswaardige bijgelovigheid wordt hij van de Heidenen gehouden, als onder zekere grote naam geheiligd.Ӽ/p> Maerlant, ԑuercus is de eiken naam, een schone boom en geschikt die beide groot groeit en lang, zijn natuur die is sterk en dat hij zeer lang mag duren want wij vinden in schrifturen dat een eik van Abrahams tijden al zolang daar staat dat Constantijn mogelijk regeerde in het Roomse rijk en dit was meer dan drie duizend jaar, die stond te Mambre, dat was waarծ Uit saints.sqpn.com Abraham leefde enige duizenden jaren voor Christus, het was toen al een markeringsboom of opvallende boom en moet dus toen al enige honderden jaren oud zijn geweest, plus dan nog de tijd na Chr. Die boom moet dan al meer dan 4000 jaar oud zijn. Jan van Mandeville; Ԃij Hebron is de berg van Mambre van wie het dal heeft zijn naam. Daar is een teken boom die de Sarasijnen Drijp noemen die daar nog staat van Abrahams tijden en hem noemde zeg boom en men zegt dat deze boom daar heeft gestaan van het begin van de wereld en was altijd groen en bebladerd tot de tijd dat onze Heer stierf aan het kruis en toen begon hij te verdrogen en alle bomen die toen in de wereld waren, ze verdroogden geheel of het hart verrotte van binnen zodat hij droog gebleven is of geheel hol van binnen, alzo men er heden te dag genoeg vindt in de wereld. En enige profeten zeggen dat een prins van occident, dat is van het westen, nog zal winnen het land van beloften met de hulp van de christenen en zal onder deze boom mis doen en dan zal deze boom opnieuw groeien en uitwerpen twijgen en bladeren en dragen vrucht, vanwege welke mirakel menige Jood en Sarasijnen zich zullen bekeren tot het christelijke geloof en daarom behoedt men deze boom met grote eer en met grote kosten. En al is het dat hij droog is en ook zijn twijgen droog zijn, nochtans heeft hij in zich grote kracht. Want die het een luttel over hem draagt, hij geneest van de vallende ziekte en zijn paard mag niet vermoeien en vele andere krachten heeft hij; daarom houdt men het in waardigheidռ/p> Meer geloof kunnen we hechten aan Moldenke, die vermeldt dat de boom, als terebint beschreven bij Josephus, volgens de legenden daar gestaan had sinds de schepping der wereld, in 330 na Chr. is doodgegaan. De boom werd dan vervangen door een eik. Mogelijk was dit de voor vermelde eik die dan voor de gelovigen indrukwekkend genoeg was. Quercus ithaburensis Decne. subsp. macrolepis (Kotschy) Hedge & Yalt. (ithaburensis, =Tabor, Richteren 10: 3; Ԫe zal komen tot de eik van Taborլ grote schubben) Deze lijkt qua vorm, blad en hoogte op de bij ons bekende zomereik. Deze imposante eiken groeien, samen met andere soorten, in de wouden van Basan (wat rijk en vruchtbaar betekent) en is gewoon in de hogere bergzones. Quercus calliprinos Webb (mooie steeneik) is een altijdgroene en gewone boom in Isral. Hiervan bestaan nog zeer oude exemplaren naar het Oosterse gebruik om bomen te behouden die bij begraafplaatsen of graftomben staan. Zo staan de bomen van 40 of Sejereth el Arba boven op de berg Karmel. Boven de Nesher cementfabriek is een woud van die naam met grote majestueuze eiken met dikke stammen en brede toppen. (J. Eadie) Vlak naast zulke grote bomen kunnen vormloze en prikkelige struiken groeien die vreemd genoeg dezelfde soort blijken te zijn. Het verschil is echter zo groot dat men vrijwel niet geloven kan met een en dezelfde boom van doen te hebben. Deze lager groeiende struiken zijn het resultaat van het grazen en snoeien van de geiten, vijand nummer 1 van de vegetatie. De bladeren worden harder en de struik wordt stekeliger, een bescherming tegen die vraat. Het zou de eik zijn van Jesaja 2: 13 en 44: 14. Palestine oak.

Retama raetam, Webb. & Berth. (plaats van bremplanten, Numeri 33: 18, Rithma) Retama is zo genoemd naar zijn Arabische naam retem. In het Hebreeuws is het rothem: soort brem. Virgilius schreef al over deze plant: Қelfs de nederige brem heeft zijn nut, zijn schaduw voor slaap in de woestijn en voer voor veeӮ De schaduwstruik waaronder Elia wilde sterven, de rothem in 1 Koningen 19: 4-5 Լi>Zelf echter trok hij een dagreis ver de woestijn in, ging zitten onder een bremstruik en begeerde te mogen sterven, en zei: Het is genoeg! Neem nu, Heer, mijn leven, want ik ben niet beter dan mijn vaderen. Daarop legde hij zich neer en sliep in onder een bremstruikծ Het was een van de haltes van de Isralieten in de woestijn, de plaats van de bremplanten, Numeri 33: 18; en legerden zich te Rithmaծ (Luther zette in 1 Koningen 19: 4,5 een op de Horeb groeiende bremsoort over met jeneverbes, omdat je onder de jeneverbes zo gemakkelijk in slaap valt. Elias zette zich en sliep onder een jeneverbes) De plant maakt de beste houtskool dat er is, dat met een intensieve hitte brandt. De Arabieren zeggen dat het vuur voor een heel jaar houdt. Daarom worden de smidsvuren voor het harden van staal reeds vanouds met Retama kolen gestookt. Gloeiende kolen rմamin, rotem, rothem en rմamim en ritmah of ritmah, Psalm 120: 4, Jesaja 54: 16. In zijn as zouden de vlammen een ongelofelijke tijd bewaard blijven. Goethe verhaalt naar mededelingen van reizigers naar Mekka dat de pelgrims stukken van dit hout meenamen en die op hun vuren in de woestijn legden en daarop zand en kameelmest. Bij de terugkeer van de vrome pelgrimsvaart, na maanden, hadden ze na afname van het dek het vuur nog in levendige gloed gevonden. Naar deze pelgrims zou het vuur een jaar lang onder dit dek goed blijven. Goethe voerde hiertoe een Bijbelspreuk aan waar David spreekt over de valse tong van een mens dat die de meeste geschikt straf is voor bedrieglijke tongen, Psalm 120: 4 ԕ benevens gloeiende kolen van de bremծ Wortel van de brem. De wortel van de brem is hard, houtig en smaakt misselijk, mogelijk giftig. Niet geschikt om als voedsel te dienen. In Job 30: 4 Ժij plukken de melde bij het struikgewas af, en de wortel van de brem dient hun tot voedselՠwordt mogelijk gedoeld op een parasiet van deze brem, Cymorium coccineum L. Deze parasiet wortelt meestal in zoute gronden of zeestranden waar de Retama ook groeit, ook op Spartium monospermum.. In oude tijden werd die gegeten met voedselschaarste. Dit werd hoog geprezen als een middel tegen dysenterie en de waarde ervan was zo hoog dat er militaire bewaking was op de plaatsen waar het gewas voorkwam. In het Hebreeuws komt de naam rմamin shoղesh voor: wat literair betekent, de wortels van de brem, wat mogelijk op deze parasiet slaat.

Ricinus communis, L. (algemeen) Ricinus heeft zijn naam van het Latijnse ricinus: een teek, de zaden lijken op door bloed gezwollen teken. Mogelijk is het een oude Egyptische naam. Wonderboom. Bijbel. Jona 4: 6-9 ԅn de Heer God beschikte een wonderboom, die boven Jona opschoot om tot schaduw te zijn boven zijn hoofd, ten einde hem van zijn misnoegdheid af te brengen. En Jona verheugde zich zeer over de wonderboom. Maar den volgende dag, bij het aanbreken van den morgenstond, beschikte God een worm, die den wonderboom stak, zodat deze verdordeՠ. De wonderboom die in een nacht ontstond zou kunnen wijzen op deze plant. In sommige vertalingen wordt de kalebas aangewezen, Lagenaria leucantha (wit bloeiend) omdat die in het Oosten gebruikt wordt voor schaduw prielen. De struikvorm zou dan mogelijk ook niet met de tekst overeenkomen. De wonderboom is echter heel gevoelig voor beschadigingen. Het is een voorbeeld van het kleine en korte geloof van Jona die maar 1 nacht duurde. De naam die in Jona gebruikt werd is kikajon of kikayon. Sommigen vertalen het voor de kissos: klimop. Dodonaeus meent dat het dit kruid is of de kuisboom (Vitex agnus castus) die in Egypte bekend is onder de naam kiki. Celsius verklaart dat de wonderboom gelijkgesteld is met het Arabische el keroa, wat woord afgeleid zou zijn van Egyptische kike of kibil. De Arabische naam is khurwa volgens Post. Herodotus meldt ҄e in de moerassen wonende Egyptenaren gebruiken een olie die afkomstig is van de vrucht van de sillikypria, de Egyptenaren noemen die olie kiki.ӠWij gebruiken die olie nog steeds als wonderolie. Het Hebreeuwse woord qiqajon is de Ricinus volgens de H. Hironymus. Deze geleerde kerkvader merkt daarbij aan dat die plant snel groeit, zijn natuur heeft gevolgd en tevens de goddelijke tussenkomst heeft bewezen. De olie ervan werd gebruikt in de ceremonile rites en wordt genoemd onder de vijf soorten uit Rabbijnen tradities. Lakmoes. Roccella tinctoria DC. (verf leverend) Spaans rocca: rots, groeit op rotsen in de Azorische en Canarische eilanden. Orchil wordt gevonden in de gehele wereld en zelfs op de droge rotsen van Aden. Het werd verzameld voor de verfindustrie, maar later vervangen door andere verven die verkregen werden uit koolteer. Het wier als exportartikel is afkomstig van de Canarische en Azorische eilanden en Middellandse Zee. De Canarische eilanden leverden in het begin van deze eeuw jaarlijks 130 000 kg. Dit werd gebruikt bij de bereiding van orseille en lakmoes. Door ammoniakgisting wordt het lakmoes bereid die door toevoeging van alkalin dadelijk blauw wordt. Lakmoes wordt rood bij aanraking van een zuur. Bijbel. Exodus 25: 4, 26: 1, 35: 28: 33, 35: 23, 39: 1 en 24, 2 Kronieken 3: 14, Esther 8: 15, Ezechil 27: 7, levert het blauw van de bijbel, in Hebreeuws tգhaylet, zie verder Quercus.

Ruta graveolens, L. (het Griekse gravis betekent scherp en olere: ruiken) In Ruta wil men het Griekse ryesthai: remmen, redden, terug houden, stoppen of helpen zien, dit vanwege de geneeskracht. Of rhyein: vlieden of stromen, misschien vanwege de uit de plant stromende geur. Wijnruit. Bijbel. In Lucas 11: 42 wordt het Griekse woord peganon gebruikt, wat sterk ruiken betekent. Voor de tienden moest het wel een gekweekt kruid zijn, dus een gecultiveerde ruit en zo een dure plant. Dit is wat vreemd omdat tijdens het instellen van dit gebod de gekweekte mogelijk nog niet bekend was en dus niet onder deze wet viel. Mogelijk was dit Pegamum harmala. Salix. Salix is de Latijnse naam van het Keltische sal: bij, en lis: water, naar zijn groeiplaats. Of van Latijn salire: ontspringen, vanwege de snelle groei. Bijbelse wilg. Zelfs in de bijbel is het een ongeluksboom. Ter herinnering aan hun gevangenschap in Babylon zongen de Joden en werd aan de wilg de harp opgehangen. Vijfmaal wordt er in de Bijbel van de wilgenboom gesproken. De wilg groeit nog liever langs het water dan de populier en zou zo bedoeld kunnen zijn in Jesaja.44: 4 Ҽi style='mso-bidi-font-style:normal'>Zij zullen uitspruiten tussen het gras, als populieren langs de bekenӮ Job 40: 7 Ԥe wilgen der beek omgeven hemծ Naar zijn gewillig wortel schieten gebruikt in Ezechil 17: 5. Dit woord dat hier gebruikt wordt lijkt vrij identiek met Amos 6: 8, arab, aravah, aravim of arabim. De wady van Arabah, meervoud Arabim, is de Hebreeuwse naam voor de wilg. (Moldenke) Een ander woord voor de wilg is tzaphtzaphah, dit woord verwijst mogelijk naar de groenblijvende wilg, Salix safsaf, Forsk. De tegenwoordige inlandse naam tsaftsafah of safsaf lijken op dit woord en zou volgens Moldenke het meest gebruikt zijn. Ook de koorden in Richteren 16: 7 zouden duiden op plantaardige koorden, in Hebreeuws yether lach en yմarim lachim. Mogelijk ook manden die gemaakt zijn van twijgen, sal genaamd, die speciaal gemaakt zijn voor brood, Genesis 40: 16. Andere wilgen die mogelijk gebruikt zijn: Salix alba, L., Salix acmophylla, Boiss en Salix fragilis. Leviticus 23:40: ҅n op de eerste dag zult gij U nemen takken van schoon geboomte/palmtakken en twijgen van dichte bomen: en gij zult voor het aangezicht des heren uw God zeven dagen vrolijk zijnӮ De zevende dag van het Loofhuttenfeest is de ҷilgendagӮ Op Soekot, het Loofhuttenfeest van de Joden, worden drie op de eerste dag van het feest geplukte wilgentakjes samen met andere takken en een geurige vrucht gebruikt voor het Ҍoelav zwaaienӬ een gebruik dat op Leviticus 23:40-41 is gebaseerd. In Rusland heet Palmzondag ҷilgenzondagӮ De geur- en smaakloze beekwilgentakken of ҡrawotӍ symboliseren de Joden die de Thora bestuderen noch toepassen.

Salix babylonica, L. (uit Babylon) Deze boom is afkomstig uit China, de wilg van de Joden is vermoedelijk een populier geweest, Populus euphratica. De treurwilgen zijn allemaal afkomstig van een takje uit een vijgenmandje die afkomstig was uit Babylon. Dit takje vertoonde nog sporen van leven en werd door de dichter Byron in zijn tuin te Twickenham geplant. Om die reden zijn er alleen vrouwelijke exemplaren. Dit verhaal kwam Linnaeus ter horen die dacht dat dit de plant was van Psalm 137:2, waar de Isralieten hun harpen aan de wilgen, gharab, hingen en noemde het gewas alzo. (zie Populus euphratica) Bij ons ontstond naar die tekst de uitdrukking: de lier aan de wilgen hangen.

Soda. Salsola kali, L. (kali, van Arabisch qali of algali, er is een beroemd gebied in Saoedi Arabi dat Rub al kali of Rub al Khali heet: het lege kwartier) Soda werd oorspronkelijk uit as van strandplanten gewonnen, vooral uit Salsola. Die gold als hoofdpijnmiddel en heet naar Arabisch sudae: hoofdpijn. Of van Arabische swayda, souad of swayda: zwart, dit naar de kleur van Salsola asphaltica, de asphaltzeedauw die bij de Dode Zee en de Negev groeit. Salsola is afgeleid van Latijn salsus: zoutig, een verwijzing naar zijn groeiplaats. Zeep werd gemaakt door as te mengen, die rijk is in potas, van deze planten met olijvenolie, in plaats van dierlijk vet. Het gebruik van potas is zeer oud en aan zijn ontdekking aan de Belus danken de uitvinding van het glas maken door de Phoenicirs. Bijbel. Ze leveren samen met andere strandplanten bij verbranding de onzuivere ruwe soda. De beste soort, baril soda, is afkomstig van de Spaanse kust van de daar in het groot gekweekte Salsola sativa (gekweekt) Ook worden ze gebrand met zand om er ruw glas van te verkrijgen. Door het verbranden van deze planten wordt potas verkregen of alkali. De Arabische naam voor zoutkruiden is dan ook el kali: houtskool of as, de oorsprong van ons woord alkali. Het woord borith of bori, vertaald als loog, (vanuit het Grieks vertaald betekent het gras) is een algemene term voor een substantie met reinigende kwaliteiten, maar, als we zien in Jeremia, het werd gebruikt met nether wat zonder twijfel natron of minerale kali betekent. Dan zou borith verwijzen naar alkali of potas. Job 9: 30 ԁl zou ik mij met sneeuw gewassen en mijn handen met loog gereinigd hebbenլ Jeremia 2: 22 Պa, al zou gij u wassen met loog en veel zeep gebruikenծ Maleachi 3: 2 ԗant hij zal zijn als het vuur van den smelter en als het loog van de blekersծ Susanna 17 Ԃreng olie en wasballen, en sluit de tuindeuren zodat ik me kan wassenծ Natron, oud-Egyptisch ntr. Via Grieks en Latijn werd (sal) nitrum gegeven, later een chemische uitdrukking voor nitrogen: stikstof en door bemiddeling van het Arabisch natrun kwam Spaans, Frans, Engels, Duits en ons natron. Luther zette het Hebreeuwse woord nether, Jeremia 2: 22, over met loog, tot 1530 twijfelde men tussen zeep, salpeter, aluin of krijt. Salvia. Salvia is een naam die gebruikt werd door Plinius en is genomen van salvo: wat genezen of redden betekent, het is een verwijzing naar zijn medicinaal gebruik om het geheugen te versterken. In droeve tijden werd het op de graven gestrooid, als een teken van remembrance. Salvia judaica, Boiss (uit Juda) Bladen staan in paren en zijn bobbelig, getand/gelobd. de Joodse salie wordt een meter hoog met stijve en ruige, vierkante stengels. De rood/violette bloemen staan in afzonderlijke van 6-12 stuks. De plant zou door zijn bloemvorm model gestaan hebben voor de zevenarmige kandelaar van de Bijbel, Exodus 37: 17-18 Լi>Hij maakte dn kandelaar (Hebreeuws menorah) van louter goud, van gedreven werk maakte hij den kandelaar, het voetstuk zowel als de schacht, de bloemkelken, met knoppen en bloesems, vormden een geheel daarmee. Zes armen staken uit zijn zijden uit, drie armen van den kandelaar uit de ene zijde en drie armen van den kandelaar uit de andere zijdeռ/i>. Plat gedrukt heeft het vrijwel dezelfde vorm met centrale aar en 3 paren van afstaande takken die elk opgaan. Op elke tak zijn kransen van knoppen die de knoppen en bloesems voorstellen. Sorghum. Sorghum komt van de Indiaanse naam sorghi. Of uit middeleeuws surgum of suricum wat een variant kan zijn van syricum; uit Syri, mogelijk een aanwijzing naar zijn herkomst. Kafferkoren. Men onderscheidt vier klassen van sorghums. 1)De graansorghum, als meelvrucht, (sorgo, kafferkoren) worden gebruikt als een soort rijst of gemalen tot meel 2)De suikersorghum voor suiker- en stroopwinning, Sorghum saccharatum Moench. (suikerachtig) (҇uinea cornө voor de productie van siropen en suiker. Zoete sorghum kan tot 10% suiker bevatten. 3)Die voor technische doeleinden, bezems, vlechtwerk en voor de winning van een rode verfstof, de bezemsorghum. 4)De voedersorghum voor beweiding en hooiwinning. Soedan gras, Sudan grass, Sorghum x drummondii Millsp. & Chase. Een hybride van bicolor x arundinaceum, F1 hybriden. De variatie in vorm is echter zeer groot, allen zijn echter 1 jarig en maken geen ondergrondse uitlopers. Bijbel. De vondsten van Sorghum dura in de tomben van Nib Ari zijn nog niet zeker van dit soort, zeker zijn vondsten gevonden in de Romeins/Byzantische tijd. De Hebreeuwse naam voor gierst is dochan. Deze naam en dukh worden door de Arabieren voor twee soorten van gierst gebruikt. ҄e Filistijnen hadden een Hebreeuwse naam gesmeed van Degan, dat is koren, want hij wordt zoals Philo uit Sanchonation verhaald, voor de vinder van Դ koren gehouden. (1 Samul 5: 3 4)Ӯ Dagon, de hoofdgod van de Filistijnen werd lang als een visgod beschouwd, hoewel men er nu aan begint te twijfelen.. Het verband komt van Hebreeuws dag: vis en dagon. Meer verwant is hij waarschijnlijk met Hebreeuws dagan: koren of graan. Dochan komt voor in Ezechil 4: 9, En gij, neem tarwe, gerst, bonen, linzen, gierst en spelt, doe ze in een pot en maak er brood vanծ 27: 17, de tarwe van Minnith, een plaats aan de overzijde van de Jordaan. (Richteren 11: 33) Als tarwe van Minnith staat het speciaal vermeld en moet wel op bijzonder graan duiden. Samenvatting. 1)Dagan, Numeri 18:27, gebruikt voor tarwe. 2)Dochan, Arabisch voor gierst. 3)Degan, Dagon, Dagan. De god van het koren, de overeenkomst met Sorghum Dochna lijkt treffend. Men kan dan veronderstellen dat deze graansoort al lang bekend was. Volgende overeenkomst, in Ezechil wordt het ook gemixt gegeten. In Ezechil 27:17 wordt het Hebreeuwse woord pannag ook vertaald als tarwe van Minnith. (Pannag, een Hebreeuws woord, mogelijk een verband met Grieks panaxeia: een algemeen medicijn?) Buiten de verschillende benaming is er veel discussie over deze waar omdat er teveel soorten van kleine waren verpakt waren in de manden op de ruggen van de rijdieren zodat hier vermoedelijk geen graansoort wordt bedoeld. Pannak zou bij de Syrirs lekker eten betekenen en pannak vertalen de 70 overzetters als cassia, Hironymus voor balsam en anderen als opobalsam. ҂ochart wil liever het aloude boek Zohares volgen in welke Pannag een zekere lekkernye heet. Waarom de Chaldesche vertaling voor Pannag in het Grieks het woord Kolia heeft, dat Esychius als lekkernye, of banket van honig uitlegtӮ Dit zou ook kunnen duiden op voor vermelde suikersorghum, wat een lekkernye is, of vroeger een specerij, die samen met andere kleine waar goed is te vervoeren.

Tamarix. Tot het Arabische tamr: dadel, Hebreeuws tamar: palmboom, behoort tamr hindi: Indische dadel, dat als naam in Europa kwam. Een afleiding uit tamr is het Latijnse tamariscus dat bij Pallidius in 4de eeuw voorkomt, dat de struik Tamarix (zo al in de 1ste eeuw na Chr.) betekent en als midden-Hoogduits Tamris al in 1210 voorkomt. Gewoonlijk wordt het geslacht zo genoemd naar de rivier Tamaris, nu Tambro, aan de rand van de Pyreneen, waar deze struik veel voorkomt. Ook wordt er een manna van gewonnen. Dit komt onder andere van de mannatamarisk, de tarsaboom, Tamarix nilotica Bunge. (van de Nijl) (Tamarix mannifera, Ehrenb.) (manna) Die groeit in de Egypte/Arabische woestijn tot Afghanistan. In de Sina zijn er grote wouden van, de struik leeft daar in de meest barre condities. De plant zweet door middel van de steek van een schildluis, Coccus mannaiparus, een taaie en zoete suiker en slijm bevattende substantie af. Dit wordt door de monniken van de Sina verzameld en uitgegeven als de manna van Isral. Door de bedoeen wordt dit manna verzameld, schoongemaakt van blad en vuil, gekookt en in leren zakken bewaard waarin het een jaar goed blijft of op de markt gebracht wordt. Ze gebruiken het als een honig op ongerezen brood en dippen hun brood erin. Deze manna wordt in kleine hoeveelheden gevonden en niet in zulke hoeveelheden dat er een leger mee gevoed kan worden. Baruch 1: 10. Deze manna van het Apocryfische boek van Baruch verwijst naar iets dat gebeurde lang nadat de manna in de wildernis viel en als brood gegeten werd door de Isralieten. Hier was het verkregen door geld te betalen zodat er weinig twijfel is over een gomachtige stof die van bomen verkregen werd uit de Levant. Zulke gom of manna is het gestolde sap dat uit de bast of van de bladeren komt van de Sina manna, Alhagi maurorum (Hedysarum alhagi, L of Alhagi mannifera, Desf.) of van de manna tamarisk, Tamarix mannifera en de bloemes, Fraxinus ornus. (De Arabieren noemen die substantie mann wat lijkt op de beschrijving in de heilige schrift. Bijbel. Tamarix jordanis Boiss. (uit de Jordaan) is Ԥe pronk van de Jordaanՠzoals Jeremia die telkens noemt, 12: 5, 49: 9, 50: 44, ook Zacharia 11: 3. Genesis 21: 15 Ԕoen het water uit den zak op was, wierp zij het kind onder een der struikenծ 33 ԅn (Abraham) plantte te Berseba een tamariskծ De struiken van Genesis 21: 15 worden vermeld als seechim. 1 Samuel 22: 6 ԓaul zat nu te Gibea onder de tamarisk op de hoogte met een speer in zijn handլ 31: 13 Ԛij namen hun gebeente en begroeven het onder de tamarisk te Jabesծ Saul zat op een heuvel in Gibeah, onder een boom in Ramah. Hier zouden de lichamen van Saul en Jonathan begraven kunnen zijn, hoewel het woord daar gebruikt, eshel, geen tamarisk betekent. Evenals in Seechem Beersheba, een streek die veel geplaagd wordt door droogte en hier zou het woord ashera, vertaald als bosje of eik, ook op tamarisk kunnen slaan en wel op Tamarix aphylla Karst (zonder blad) of Tamarix ramosissima Ledeb. (zeer vertakt) (Tamarix pentandra, Ehrenb.) (vijf meeldraden) Tamarix kan als boom zeer oud worden en was geschikt om de herinnering levendig te houden in latere geslachten, net als bij ons de eik of linde. De krijgsraad waarin door Saul tot de dood van de priester Abimelech en de zijnen besloten werd, was onder een Tamarix te Rama, 1 Samul 22: 6. het graf van Saul en zijn zonen wordt overschaduw door een Tamarix, 1 Samul 31: 13 hoewel in 1 Kronieken 10: 12 van een eik wordt gesproken. Een woord dat voorkomt in Jeremia 17: 6 is ar ar of aro er. In Jeremia 48: komt aroաir voor. Naar zijn afgelegen en gesoleerde groeiplaats zou het de struik, heide, kunnen zijn. In die streken wordt geen heide gevonden, alleen Juniperus oxycedrus en Tamarix nilotica (Ehrenb.) Bunge (Tamarix mannifera) Sommigen denken aan de gagel, Myrica, dit wel naar de oude naam afleiding. Een zinnebeeld van dorheid en verlatenheid. Weest als de gagelkruid in de woestijn Jeremia 48: 6, 17,6. Drie malen wordt in de grondtekst het woord eshel of esjel gebruikt, naar Luthers voorbeeld steeds door Ԣosՠof ԧeboomteՠweergeven. Alle deskundigen zijn het er over eens dat de vertaling Tamarix moet zijn.

Cupressus sempervirens, L. (altijd levend, blijft altijd groen en kan 2000 jaar oud worden) De naam cipres, in het Duits Zypresse, midden-Hoogduits cipres(se) Engels cypress en Frans cypres is ontleend aan oud-Frans cipres en dit van Italiaans cipresso dat uit Latijn cyparissus (ouder Cupressus) stamt. De naam is net als het Griekse kyparissos of kuparissos, maar onafhankelijk daarvan uit een klein-Aziatische spraak overgenomen uit de gelijke Hebreeuwse betekenis gofer. (Vergelijk Cyperus, van het Hebreeuwse kophur: hars) Bijbel. Genesis 6: 14: ҍaak u een ark van goferhout; met vakken zult gij de ark maken en haar van binnen en buiten met pek bestrijken.ӠHet verhaal van de zondvloed, door vele volkeren gekend en doorgegeven, laat Noach het gofer of gopherhout gebruiken. Veel reizigers naar het H. Land maken expedities naar de berg Ararat in het geloof dat het schip daar nog steeds ligt. Vanouds gebruikten de zeevaarders van die tijd, de Fenicirs, het hout van de cipres voor hun schepen. (Pol.& Huxley) Volgens Herodotus zegt Hiram tot Salomon: Ҽi>Ik zal het bevel geven om de mooiste ceders en cipressen te exporterenծ Reden om in de Moffat versie, de Algummimboom te verwijzen als een cipres, 1 Koningen 10: 11-12 Ԃovendien bracht de vloot van Hiram, die goud uit Ofir aanvoerde, uit Ofir zeer veel almuggimhout en edelgesteente meeլ 2 Kronieken 2: 8 Լi>Zend mij ook ceder-, cipressen- en algummimhout van den Libanonծ (Moldenke) Meestal wordt verwezen naar sandelhout, maar naar de twee verschillende plaatsen van afkomst kan ook cipreshout van de Libanon bedoeld zijnծ Jesaja 41:19, ԉk zal in de woestijn ceder, acacia, mirt en olijfwilg zetten. Ik zal in de wildernis cipres naast plataan en dennenboom plantenլ 60:13 Ԅe heerlijkheid van de Libanon zal tot u komen, cipres, plataan en dennenboom tezamenՕ. Dioscorides schrijft dat de Libanon overdekt was met de prachtigste ceders en cipressen. (Anderson) De boom is wijdverspreid op de Libanon en het is de enigste boom op het hoogste punt van de Hermon. (Ecclesiasticus. 24:13, 50:10) Verscheidene Hebreeuwse worden vertaald als cipres. De Hebreeuwse naam Tirzah of Tizzah is maar eenmaal vermeld als bouwstof voor een afgodsbeeld, Jesaja 44:14. Volgens sommigen is dit cipreshout en volgens anderen van hulst, de laatste groeit daar niet, dan Quercus ilex of Quercus aegilops, een ander als plataan. Tetraclinis articulata Masters. (geleed) Tetraclinis; tetra; vier, Grieks kline; bank, vier banken. Ara, ararboom, sanderach of citroenboom, Engelse Arartree, jointed arbor-vitae, juniper of sanderach gum tree, citron wood, Duits Sanderakzypresse, Gliederzypresse, Frans thuya dՁlgrie, thuya de Barbarie, bois de titre, sabina de cartagena of sabina mora. (Dodonaeus) ; Ԗan Thya (Thuja) of wilde cipres uit Theophrastus en andereծ Thya, zegt Theophrastus, is een hoge en altijd groene boom die zoveel van gedaante op de cipresboom lijkt dat het van stam, takken, bladeren en vruchten met die zo overeen komt dat hij voor een wild geslacht er van te houden schijnt te wezen. Zijn hout is vast en hard, welriekend als cederhout wat niet gauw bederft, verrot of vermolmt. De wortel er van is zo gekronkeld van gedaante en kleur dat er onder alle ander bomen niets dergelijks bekend is en daarom wordt die veel geacht en gebruikt om er kostbare en mooie werken van te maken en te draaien Thya groeit meest in Afrika omtrent de kerk of tempel van de afgod Ammon en voorts het hele landschap omtrent Cyrene door, te weten op de toppen van de bergen en in koude plaatsen. Thya is een traag groeiend gewas, immers zijn spruiten komen zeer laat voort. Naam. Wij noemen deze boom wilde cipresboom net zoals Bellonius de zijne Cypressus sylvestris noemt, dan Theophrastus en Plinius noemen hem in het Grieks Theion of Thya of ook Thyon. Plinius schrijft daarvan in het 16de kapittel van zijn 13de boek en zegt: Ԕhya was bij de poet Homerus goed bekend want hij schrijft dat ze ter eren van Circe gebrand werd als van een godinլ maar diegene met die naam alle soorten van berokingen omvatten zijn ver verdoold en zeer bedrogen omdat hij ze in hetzelfde gedicht van Cedrus en Thya vermaant waaruit duidelijk blijken kan dat Homerus daar alleen van welriekende bomen en niet van allerhande beroking heeft willen spreken. Voorts, zo is die plaats daar Plinius van spreekt, in het vijfde boek van Odyssea Homeri daar hij zegt dat Mercurius door bevel of gebod van Jupiter in het hol of spelonk van Calypso ging en de rook van Thya en Cedrus van ver gewaar werd die ze in dat hol brandde om er een goede reuk en waasdom te maken. Aard, kracht en werking. De oude schrijvers vermanen niets van de krachten die deze boom in het genezen zou mogen hebben, dan Theophrastus alleen betoont dat hij in grote waarde gehouden werd als zeer geschikt en gebruikelijk om de mooiste en kostbaarste daken en ander timmerwerk in de kerken met zijn hout in oude tijden te maken die zo onbederfelijk, ja onvergankelijk waren dat hetgeen er van gemaakt was bijna eeuwig goed blees zonder aan enige verrotting, vermolmen of andere bederf onderhevig te wezenծ Maerlant, Ԕhymus, is in de Orint een edele boom en ons onbekend. Het boek der Koningen maakt er gewag van en zegt dat op een dag de koningin van Saba naar Salomon kwam want ze vernam van zijn grote wijsheid en zo bracht ze met haar daar presenten van grote duurte en tijm hout mee. De glossaria zegt dat dit hout niet rot al is het oud en dat het van witheid keert in het heldere gelijk of het een zuil (of kool) isծ Uit;

Bijbelse planten, dieren (3)

Historie. In de oudheid was er sprake van een bijzonder dure en geurende houtsoort, de Citrea en Thya. Het wortelhout had donkere nervenarrangementen zodat er dieren in leken te zitten. Die nerven werden brusca en mollusca genoemd en in zulke ornamenten gemaakt als de grootte van het hout toestond. In de mollusca waren de nerven ver van elkaar verwijderd. De bruscum was dan waardevol als de nerven op die van een dier leken en gaven het hout een donkere kleur. De laatste werd gebruikt om tafels te maken. Geaderde en schuin uit de stam gesneden schijven van dikwijls 1,5m middellijn werden wel op ivoren zuilen geplaatst en waren een voorbeeld van de pronkliefde van de Romeinen. (213) Orbes, tafelplaten uit hout, werden betaald met fabelachtige prijzen en de hoogste prijzen lagen tussen 500 000 en 1 400 000 sestertii. Dit zal dan ook zoծ tafel geweest zijn als Cicero noemt in zijn pleidooi tegen de roofgouverneur Verres: ҭaxima et pulcherrima mensa citreaӮ Cicero had een tafel die een equivalent gekost had van 45.000 dollar, 10 000 sestertin. Plinius stelt dat er zelfs nog hogere prijzen werden betaald voor artikelen die van dit hout waren gemaakt. Dit waren de beroemde panter- en tijgertafels die niet zo genoemd waren omdat die dieren erin gegraveerd waren, maar door hun vlekken en vormen. Zoծ gevlekte tafel had Cicero, en zo een had Asinius Gallus. Die van de Mauretaanse Ptolemaeus, die 135cm in diameter was, zou verkocht zijn voor zijn gewicht in goud. Die van koning Juba werd verkocht voor 15 000 en een ander zou zelfs 150 000 sestertin opgebracht hebben. Het hout werd gebruikt voor op- en inlegwerk en als zetting voor goud. Als inlegwerk werd het gebruikt op deuren zoals Athenaios ons meedeelt met betrekking tot het pronkschip van Ptolemaeus Philopator. Vanwege zijn heerlijke geur werd het ook gebruikt als een wierook. Theophrastus en Plinius beschrijven het als Theion of Thya. (zie Thuja en Thymus) Homerus vermeldt dat het ter eren van Circe gebrand werd. Ercurius, die in de grot van Calypso kwam, rook al van verre de geur van Thya en Cedrus. De Turken geloofden dat het hout onverwoestbaar was en gebruikten het voor vloeren en plafonds van hun moskeeՠs. Zo werd het ook in de 9de eeuw gebruikt voor de moskee van Cordoba, nu een kathedraal. Citrushout. Dit was het cederhout dat ook bekend was als citroenhout vanwege zijn heerlijke geur. Waarschijnlijk werd de citroen genoemd naar dit vanouds bekende hout dat gebruikt werd vanwege zijn insecten werende eigenschappen. De import van dit hout gebeurde vooral door de Phoenicirs. Die haalden het uit hun zusterstad Carthago en vandaar transporteerden ze het naar hun haven Tyrus waar het over land gebracht werd. Door de verwoesting van de Phoenische zeehaven Tyrus door Alexander de Grote was het hout voor een tijd lang niet meer in de handel. Vervolgens werd de Citrus door Alexander de Grote ingevoerd en als vervanger gebruikt, dit vanwege zijn insecten werende eigenschappen. Bijbel. Het is waarschijnlijk dit hout geweest dat door de Phoenicirs gebruikt werd bij de tempelbouw en zou zo het algummim van de bijbel kunnen zijn. Het algummim is een omstreden woord. Het wordt gehouden voor sandelhout. Volgens Waeker zou het citroenhout of welriekend hout voorkomen in Openbaringen 18: 12 en de Hebreeuwse naam zou volgens hem etz avot zijn. Maar dit is in het Grieks geschreven van na Alexanders tijd zodat we aan dat woord niets hebben. In het Mesopotamische spijkerschrift komt het woord elamakku voor, wat verwant zou zijn met algummim. Elam is een Semitisch woord wat hoogland betekent, waaruit men zou kunnen opmaken dat de bomen van een gebergte komen. Bomen van een gebergte zijn vaak coniferen. Sandelhout wordt zo uitgesloten. De algummim kwam via de Libanon, dus door of via de Phoenicirs. Het citroenhout werd ook in latere tijden in tempels gebruikt. Dit hout was ook duur genoeg voor Salomon zijn tempel en beter te leveren dan sandelhout, wat van ver komt en over land getransporteerd moest worden. Bovendien zou je je kunnen afvragen waarom hout van zover te halen als je zelf van dat bijzondere en dure hout in huis hebt zoals de Phoenicirs? Volgens de tekst zou Algummim van 2 Kronieken mogelijk uit de Libanon komen en de Almuggim van 1 Koningen uit Ofir. De mogelijkheid van twee soorten hout is dan aanwezig. De handelaren zijn echter wel dezelfde, de Phoenicirs. Moldenke oppert dan ook de veronderstelling dat het om een en dezelfde soort hout gaat en er in de oorsprong een taalfout gemaakt kan zijn. Ook zou er dan een taalfout gemaakt zijn in de koningsnamen, Hiram en Huram. Waar lag Ofir? De naam Ofir is het probleem waar het hier om draait. Als plaats, streek, is het nu onbekend en dus ook de houtsoort. Meestal wordt aangenomen dat die aan de uitgang van de Rode Zee ligt, Jemen, Arabisch Felix of de Afrikaanse kust. Vast staat dat het een land moet zijn geweest dat van de golf van Akeba uit te bereiken is. De scheepjes van de Phoenicirs voeren alleen overdag van haven tot haven waardoor de afstand tot zuidoost India wel erg lang gaat duren. (In India groeit het rijk geurende sandelhout, hoewel sandelhout ook in Afrika voorkomt) Ook omdat er dan nog hout gehaald wordt, met specerijen zou het meer waarschijnlijk lijken. Mogelijk vervoerden ze het hout dan ook in vlotten. (1 Koningen 5: 9) Tevens zijn er geen aanwijzingen dat de Phoenicirs volksplantingen (dus havens) in het Oosten hadden. Bovendien dreven de daar meer beschaafde volkeren zelf handel. Het is dan ook mogelijk dat de naam Ofir meer een mythologische naam is geweest, of in een andere richting lag, bijvoorbeeld Afrika. Ze namen uit Ofir dan ook goud, zilver, apen, ivoor en ԰auwenՠmee. Door de pauwen nam men aan dat Ofir in India lag. Sandrak / Vernis. Tegenwoordig heeft de boom een bijzondere betekenis als leverancier van sandrak, Grieks sandarakinos; oranjegeel. Het is een hars dat gedeeltelijk vrijwillig en gedeeltelijk na insnijdingen van de takken en stam loopt en in de lucht verhardt. Deze hars was vermoedelijk al in de oudheid bekend, ofschoon onder de naam sandrak soms ook andere substanties zijn te verstaan. Bij Dioscorides was sandrak zeker al bekend. Sandarac, Latijn sandaraca, van Grieks sandarake, de naam is mogelijk van Perzische oorsprong. Bij Juniperus vermeldt Dodonaeus er van; (164) Ԅe gom of traan die uit het hout en schors vloeit heet in het Latijn Lacryma Juniperi, dat is jenevertraan, dan in de apotheken is ze bekend met de naam Vernix waarvan de Nederduitse naam vernis komt, Serapio noemt het Sandarax en Sandaracha.ՠIn de middeleeuwen heette dit vernix of bernix en werd in de artsenij en als vernis gebruikt. Het woord vernis stamt van vernix of bernix. De afstamming van sandrak werd pas in de 18de eeuw vastgesteld. Deze hars werd gebruikt voor de preparatie van perkament, maar ook voor de bereiding van vernis. In de middeleeuwen werd sandrak in de artsenij gebruikt. Dit smaakt balsemachtig en wat bitter en is in alcohol oplosbaar. De hars werd hoofdzakelijk vanuit Mogador verscheept. Men gebruikte dit om te politoeren en te kitten als in de fotografie, als overtrek van glazen tafels en dergelijke.

Levensboom. (88, 1942, 349, 419) Լ/span>De levensboom stamt uit het paradijs. Het is de boom die in het midden staat, de boom des levens. Die van zijn vruchten eet, kan niet sterven. Openbaringen 22: 1-2 Ҽi style='mso-bidi-font-style:normal'>En hij toonde mij een rivier van water des levens, helder als kristal, ontspringende uit de troon van God en van het Lam. Midden op haar straat en aan weerszijden van de rivier staat het geboomte des levens, dat twaalf maal vrucht draagt, iedere maand zijn vrucht gevende; en de bladeren van het geboomte zijn tot genezing van de volkeren.Ӽ/b> Zie ook Ezechil 47,12. Volgens een heel, heel oud verhaal was de boom der kennis een zeer grote boom en zijn wortels drongen door tot in de hel, zijn takken waren in de hemel en boven in zijn kruin rustte het kindeke Jezus. De volgende generaties die van de wonderboom vernamen vermeldden dat de boom door Gods genade ergens op de wereld geplant was. Wie hem vond was de gelukkigste der mensen, hij hoefde voor de dood dan ook niet bang te zijn. Vergeefs zocht men de boom, hoeveel werk men er ook in stak om de boom te vinden, geslacht na geslacht zonder dat hun verlangen vervuld werd. Het steeds mislukken van die zoektochten maakten velen met de gedachte vertrouwd dat God in zijn toorn de boom in de zondvloed had laten omkomen. Velen leefden verder met de vrome gedachte dat tegen de dood geen kruid is gewassen. Een niet onbetekenend deel gaf echter de hoop niet op om eens in het bezit van de wonderboom te komen. In de loop der tijden zijn er zo vele sagen in omloop gekomen die over het lot van de boom schreven en zo de herinnering levendig hield. Adam werd uit het paradijs gejaagd, zodat wij met de dood opgescheept zitten. Adam, hij werd dan wel 930 jaar, maar toen hij zijn einde voelde naderen ontbood hij Seth en vroeg hem naar het Paradijs te gaan om daar van een engel de vrucht van deze boom en om de beloofde olie van dankbaarheid te halen. Hoewel honderden jaren verstreken waren sinds hun vertrek was het pad van Adam door de velden en bossen gemerkt alsof het gisteren pas was gebeurd want geen gras zal groeien waar voeten lopen die God vervloekt heeft. Seth wandelde door tot hij tenslotte een wonderlijk grote en mooie boom zag die op een open plaats stond waar vier grote rivieren ontsprongen uit een enkele fontein. Hoewel het geen blad droeg was de boom geweldig groot en sierlijk. Een serpent draaide rond zijn stam (zie Yggdrasil, Fraxinus) en in de bovenste top zat een kind in de schijnende zon, het kind was door de hemel gezonden om de olie te geven als de tijd van vergiffenis gekomen zou zijn. Met zijn wortel kwam hij in de hel, waar Seth de geest van zijn broer Abel zag. Seth keek omhoog en verheerlijkte zich in de schoonheid van het landschap, een engel kwam van de boom en bracht drie zaden mee van de verboden vrucht mee. Seth moet zijn vaders lichaam begraven in het dal Ԥat Ebroen heetՠen de drie zaden moet hij onder Adams tong leggen. Zo gebeurde het en uit de drie zaden groeien drie dunne twijgen die altijd zomers en winters groen blijven. Hieruit ontsprongen drie verschillende bomen, een cipres, (de Zoon), een ceder, (de Vader) en een olijf, palm of pijn. (de H. Geest) Of, toen hij terugkwam was zijn vader echter gestorven en Seth gaf de zaden mee in het graf. Al gauw groeide er een statige boom, de levensboom. Vrolijk groeide de boom door en stond duizend en duizend jaren en stierf niet, het was toch de levensboom. Hij zag Noach gaan, Abraham en groeide nog toen Mozes en koning David voorbijgingen. Hij groeide nog toen de verlosser werd geboren en de schuld van Adam in het kruis voeren zou. De soldaten velden hem en timmerden uit zijn stam het kruis. Zo werd de levensboom de echte levensboom. De vrucht die nu aan hem hing gaf de mensen het eeuwige leven. Naar een andere sage ging Seth naar het paradijs en vroeg een cherub om een vrucht van de boom. In plaats van een vrucht kreeg Seth een twijg overgereikt en de engel zei: Ңreng die naar je vader als zijn laatste wil, het eeuwige leven woont niet op aarde en zijn uur is gekomen.ӠDe vader stierf en Seth plantte de twijg op het graf waar die tot een hoge boom werd. Daaruit ontstonden drie stammen. Die twijgen stonden daar een 3200 jaar en dan vindt Mozes ze. De bomen stonden dan in het brandend braambos waar Mozes met God sprak. Na een droom neemt hij de drie takken mee en doet er vele wonderen mee. Toen Mozes ze afsneed steeg er een heerlijke geur op. Hij omwond ze in een zeer rein laken en droeg die twee en dertig jaar in de woestijn. Al wie door serpenten was gebeten en de roeden kuste, werd genezen. Van hiervan stamde de staf die Mozes gebruikte bij het bittere water van de woestijn zodat die zoet en drinkbaar werd, Exodus 15, 25. Er wordt alleen gesproken over hout. De H. Vaders hebben het vergeleken met het krachtig kruishout dat de bitterheid van het leven zoet maakt. Toen Mozes op weg ging door de wildernis nam hij scheuten mee naar de vallei der vertroosting, de tranen en het bloed van de vertroosten hielden de scheuten levend. Later werd de wonderstaf van Mozes in het land Kanan geplant waar die tot een machtige boom werd. Onder zoծ boom huilde David om zijn zonden. Het was koning David die een visioen kreeg waarin hem bevolen werd om de drie takken binnen de poorten van Jeruzalem te planten. David gehoorzaamde, vond ze en keerde naar Jeruzalem terug en zette de roeden in een waterput om ze er gedurende de nacht in te laten. Toen hij Գ morgens ging om ze een waardige plaats te geven vond hij ze diep ingeworteld en tot een enkele plant verenigd. Hij liet ze daar en als steun bouwde hij er een muur omheen. Velen genazen door de boom aan te raken. Volgens een andere lezing werd Jeruzalem bij de bomen gebouwd op de heuvel en bouwde koning David zijn paleis er bij om zich in de prachtige bomen te verlustigen waar vreemde vruchten aan groeiden. Die zijn niet te eten en toen de koning er een open maakte bevatte de ene aarde, de tweede het woord liefde (Choschebak(a)) en de derde het lijden van Christus die koning David vele malen voorspeld werd. Nu begonnen ze te groeien en werden drie dicht tegen elkaar gegroeide bomen die zo vast geworteld dat ze niet meer verwijderd konden worden. Toen ze er een jaar stonden liet David er een zilveren ring om leggen, dat deed hij ieder jaar zodat er tenslotte 30 ringen om de boom waren, de latere zilverlingen van Judas. Jacob van Maerlant: ҄at waren die 30 ringhe Die vele lieden heten penninghe Want Judas vercochter omme Den Gods sone JhesummeӮ Onder deze boom had David de gewoonte te bidden en psalmen te zingen en onder hem beraamde hij ook de dood van Urias. Om voor deze zonde te boeten legde hij zich de bouw van de tempel op, maar in een visioen kondigde God aan dat dit niet zijn werk, maar voor zijn zoon bestemd was. Salomon, meer filosofisch en praktisch zag zijn schoonheid in het gebruik en, als een moderne ondernemer, hakte hij die om, om te kijken waar het timmerhout geschikt voor zou zijn. Hij had een balk nodig van zulke geweldige afmeting, dat geen boom groot genoeg was. Het zou die enorme boom zijn. Het hout leek gezond maar vreemd genoeg er kon niets van gevormd of gemaakt worden en zo kwam het in de Tempel van Jeruzalem. Men hing de 30 ringen in de tempel op. Omdat het gezegend was met onzekere kwaliteiten bewaarde hij het als een heilig relict in de grond van het tabernakel zelf. Hier was het dat op een dag een Romeinse vrouw, ene Maximilia, er argeloos tegen leunde en bang opsprong en uitriep: Ҋezus Christus, zoon van God, help meӮ Want vlammen waren er af gesprongen en op haar kleren gekomen. Allen die het vuur zagen waren verbaasd, maar de Joden, die het zagen en hoorden, zeiden dat ze een heks was. ҏm te zeggen dat God een zoon heeft is een blasfemieӠҗe zullen die vrouw uit de stad jagenӮ Dit deden ze dan ook. Jaren daarna werd dit incident weer opgehaald want dit was de eerste keer dat de woorden Jezus Christus gesproken werden. Eindelijk werd het hout in een moeras gegooid waar de koningin van Sheba over heen trok. Toen haar voeten er op rustten ontstond er een visioen en zag ze Christus op de top van een heuvel aan het kruis. De koningin schonk goud en zilver en daarmee besloeg men de boom die door Salomon in de tempel werd gelegd. Na Salomon kwamen vele koningen. De boom werd uit de tempel verwijderd en men nam al het goud en edelstenen er af. Waar de boom lag groef men een put waar het geofferde vlees in werd gedaan. De boom kwam onder de aarde, maar de aarde dreef hem omhoog en het hout dreef in het water. Iedere dag, voor middernacht, kwam er een engel en roerde in het water en iedereen die erin baadde werd weer gezond. Maerlant zegt ervan in de rijmbijbel: Daarna schrijft Johannes van hem. Ging hij te Jeruzalem. Tot een feest die er was. 23745 In die stede zoals ik het las. Was een water dat in Latijn. Heet probatica piscina. (te Bethesda) Een put was het wijdt genoeg. Daar men de offerande in waste. 23750, 5 portieken waren er toe. Daar vele zieken in waren toen. Die wachten het roeren der piscina. Want de engel die plag stilletjes. Te komen die het water verroerde. 23755 Wie zo men daar dan eerst in voerde. Hij werd alle euvel gezond. Maar niemand nee wist die stond. Welke tijd de engel te komen plag. Daarom wachtte het volk nacht en dag. 23760 Ook nee las ik niet die stonde. Welke tijd dit wonder eerst begon. Maar de zaak daar het van kwam. Die was aldus zoals ik het vernam. Toen dat bericht van Salomon. 23765 Van zijn wijsheid van zijn doen. Ging beide ver en nabij. Kwam de koningin van Saba. Zoals het in de Koningen boek staat. En zocht aan hem raad. 23770 Toen ze van hem gescheiden was. Ontbood ze hem weer das. Dat in het huis van het houtwerk. Een hout was zonder falen. Daar men een aan zou hangen. 23775 Daar het Joodse rijk zou om vergaan. Salomon ontzag hem van diezelfde. En deed dat hout diep begraven. Op die plaats zo was daarna. Gemaakt piscina probatica. 23780 Toen het bij Gods geboorte kwam. Kwam dat hout boven en zwom. In die manier alsof het voorzei. Gods geboorte en van deze zaak. Verroerde eerst de piscina. 23785 En door de waardigheid van hem. Kwam de engel en verroerde de put. Maar het evangelie nee zegt niet dit. Toen Jezus ter piscina kwam. Een man hij daar vernam. 23790, 38 jaar had hij ziek geweest. Onze Heer sprak wil u genezen. Heer sprak hij als het water verroert. Heb ik niemand die mij er in voert. Een ander is er in voor mij dan. 23795 Jezus zei tot de man. Draag op uw bed en ga wandelen. Die man ging daar van de andere. En droeg zijn bed daar hij op lag. Zo gebeurde het dat na een lange tijd, dat het hout in de nacht van het bedrog er uit gehaald werd en tot een kruis gemaakt, sommigen zeggen door de hand van Christus zelf. Nu lukte het ook gemakkelijk om het hout te bewerken. Volgens een andere versie werd Jeruzalem door de vele oorlogen zo verwoest dat alleen de bomen op de berg bleven bestaan en de stad op vrij grote afstand kwam te liggen. De vader van Herodes liet de bomen omhakken om er ruimte te maken om misdadigers te straffen. Het werd Golgotha. De bomen werden naar de stad gebracht en bij de tempel gelegd. Zulke sagen gingen van land tot land, zodat men honderden jaren van de levensboom droomde. Toen kwam de tijding door geheel Europa dat de levensboom ontdekt was. Men kan zich nauwelijks voorstellen welke vreugde dit de gelovigen gaf. De arbor vitae, Latijn voor de Franse lաrbre de vie, Engelse tree of life, onze levensboom en Duitse Lebensbaum. De naam zou aan deze boom gegeven zijn door een Franse koning in de slottuin van Fontainebleau waar deze boom geplant was in het begin van de 16de eeuw. Clusius hoorde deze boom zo noemen, omdat de boom een symbool van onsterfelijkheid is en een goed symbool van wedergeboorte omdat het in de koude winters lijdt, dan verliest ze haar elegante groen en de twijgen en bladen nemen een donkere kleur aan en krijgen een bruin en bijna verwelkt loof dat zich in het voorjaar weer fris vergroent alsof het zich weer verjongt met de glans van het vorige jaar. Zo is het op goede grond een boom des levens geworden. Op deze grond verschilt ze weinig van de oorspronkelijke levensboom, maar bij de meeste, waar het gerucht doordrong, dacht men met die betekenis aan iets anders. Tenslotte werd de levensboomolie, thujaolie, gebruikt als een oplossend, zweet- en urinedrijvend middel dat gebruikt werd voor geslachtsziektes en vandaar de naam levensboom dat zo het eerst door Dodonaeus gebruikt werd. In Amerika was het een levensboom omdat het hout de onverwoestbare palissades leverde waarachter de eerste blanken zich konden terug trekken. Als vervanger van de altijdgroene cipres, de wachter over de doden in de Middellandse Zeelanden, bereikte de boom al gauw onze begraafplaatsen en vervult hier die levensboomfunctie. Het levenshout, Ezechil 31,3-9, 41,18; 47,12. De H. Justinus, 2de eeuw, gebruikt dit beeld voor de eerste keer. In de 9de en 10de eeuw komt dit geregeld voor op ivoorsculpturen en miniaturen. Op deze laatste zijn deze kruisen groen gekleurd, het groene hout. Een laat voorbeeld in ons land is het grote crucifix van Hees bij Nijmegen. Daarnaast blijft het vooral als kazuifelversiering zeer veelvuldig voor te komen. Christus staat in het midden van de kerk als de boom van het paradijs. Maria wordt in de middeleeuwen geschilderd als de bloeiende en onvergankelijke tuin waarin de boom des levens geplant is die aan allen onbelemmerd de vrucht van de onsterfelijkheid schenkt. Zo verschijnt ook de veel voorkomende sage van appelbomen die in de kersttijd te midden van de sneeuw uitbotten, bloeien en vrucht dragen. Daarom zien we nog steeds appels in onze kerstboom. Veelvuldig zie je onder het kruis Adam afgebeeld. Men meende dat het kruis opgericht was op de plek waar Adam begraven was. Later zie je meer zijn schedel en enkele doodsbeenderen. Bij de kerkvaders is de boom van kennis van goed en kwaad een beeld van Christus kruis. Immers door de eerste boom kwam de zonde in de wereld en door de andere, het kruis, werden wij verlost, aan de ene boom hing de dood en aan de andere het leven. Gewoonlijk neemt het kruishout de vorm aan van een eik, een wijnstok of een rozenstruik. De oorsprong van de legende is waarschijnlijk te zoeken in het apocryfische evangelie van Nicodemus. (dat tot de 4de eeuw behoort) Daarin leest men dat Seth door Adams bevel naar het Paradijs gaat om de olie van barmhartigheid. Dat weigert de engel Michal die zegt dat Christus op de wereld zal komen om al de gelovigen te balsemen en om Adam naar de boom van de barmhartigheid te leiden. Heraldiek. Het ankerkruis, met ankervormige omgebogen armen is verwant aan het Koptisch/Egyptische kruis dat leven betekent. Deze samengestelde viervoudige treedt ook wel enkelvoudig en wel in familiewapens en muurankers op. In dat geval spreekt men van een Ԣemmelՠof levensboom. De 4 armen van het ankerkruis vertonen nu 4 gestileerde levensbomen of paradijsbomen in hun eenvoudigste vorm. Immers, de beide bovenste en naar weerskanten omgebogen krullen zijn de bladeren, de as is de stam. Het Ankerkruis vertoont een combinatie van 4 dergelijke bomen die samen het algemeen christelijk symbool, het kruis vormen. Eindigen de gespleten uiteinden van de armen in slangenkoppen, de paradijsslang, dan spreekt men in de heraldiek van slangenkopkruis. Tilia. Tilia, Grieks tilon, ptilon: vleugel, de gevleugelde bloemstengels. Of telum, werpspies, vroeger voor werpspiezen gebruikt. Of dat de naam afgeleid is van tigillum: kleine balken naar het gebruik als snijhout. Of verwant met talea: drukhout of staf. Of het betekent vlechtwerk omdat de bast vroeger voor vlechtwerk gebruikt werd. Christelijke verering. Linden geven aangename schaduw en hiermee komt overeen wat Hosea 4: 13 zegt, volgens de Bijbelvertaling van Luther, dat de eiken, linden en beuken, waaronder geofferd wordt, fraaie schaduwen hebben. Triticum. Triticum, Latijn van tero, trivi of tritum: wrijven, uitgedorst of gemalen, de korrels worden voor gebruik vermalen. Of van terere in de betekenis van treden, omdat het graan getreden: gedorst werd. De Griekse naam werd vanwege de gele zaden met vuur, pyros, in betekenis gebracht. Of omdat het scherp is of om de gelijkenis die het heeft met de kernen en granen van sommige vruchten die in Grieks Pyrine geheten worden. Ook is het genoemd Sitos, wat betekent als een spijs hoewel dat hetzelfde woord zeer goed dient tot alle soorten van graan. Triticum dicoccum, Schrank ex Schuebl. (twee kernen) Emmer. In de middeleeuwse Duitse tijden werd het Amylon of Amylum genoemd, Amar; fijn en in een Hag gekweekte koren, van Ham: omzoomd veld, het woord is later op Amylum: fijn meel, gezet, zetmeel. (Latijn amylum: zetmeel, uit Grieks wat op een molen gemalen meel en oorspronkelijk eten, brei of krachtige voeding betekende, werd volks etymologisch tot amoliri: afwenden, gebruikt en zo tot amulet) Emmer was het hoofdgraan van Egypte en mogelijk ook in Isral. Opvallend is de naam Amar bij Ruth 2: 7 die vrijwel gelijk is aan het zogenaamde Keltische woord voor emmer. Triticum spelta L. (spelt) Bijbel. Exodus 9: 32 Դarwe en speltլ Jesaja 28: 25, Դarwe zaait hij op rijen, gerst in vakken en spelt langs de randenՠEzechil 4: 9 Ԯeem tarwe, gerst, bonen, linzen, gierst en speltծ Het Hebreeuwse woord voor spelt is coessemeth, koosemeth of cussemoth. Dit woord komt volgens Moldenke en Concordantie overeen met het Arabische woord voor spelt, chirsanat of kirsenni. Spelt heeft echter geen verwijzing in de literatuur en komt pas voor in het begin van de Christelijke era. Vermoedelijk wordt hier op de oude ҳpeltsoortӠemmer geduid, zo ook volgens Tackholm. Volgens Meyers wordt eenkoorn hiermee bedoeld. De cultivatie van eenkoorn lijkt toch nog niet zo oud te zijn en de gecultiveerde vorm verschilt nog maar weinig van de wilde vorm (Buller) zodat eenkoorn onwaarschijnlijk lijkt. Triticum aestivum, L. (in de zomer bloeiend) tarwe. Tarwe is een eenjarig graangewas dat al bekend is in de alleroudste oudheid. Sporen hiervan zijn gevonden in het Neolithicum. Volgens sommigen is er een associatie met de ontwikkeling van de tarwecultuur met die van de mensheid. Om die reden wordt er dan ook op gegokt dat de eerste graanoogst tussen 15 000 10 000 v. Chr. plaatsvond. De oudste sporen in de tombes dateren van 6000 jaar v. Chr.. Van Beverwijck; ԗant we lezen in de boeken Mozes dat Adam in het paradijs boomvruchten at en daaruit gejaagd werd dat hij de aarde bebouwde en moest aanhoren de stem, ԉn het zweet uws aanschijn zal ge brood etenլ Genesis 3. Welke zweet Aben Ezra uitlegt van die arbeid waardoor het zweet het meest verwekt word, als daar zijn bouwen, wannen, malen, kneden en bakken zodat Adam tegelijk de straf en de kunst van brood maken gegeven isՠ. Bijbel. Vele granen hebben hun oorsprong gevonden in of vlak bij het Heilige Land. Rogge en haver komen daar echter niet voor, die groeien in koudere streken, hoewel sommige granen door de Rabbische schrijvers wel als haver worden beschreven. Voor het zaaien gaf de wet dan ook nog verschillende richtlijnen (Leviticus 19: 18) net als de Talmoed, 5 Mozes 22: 9, Kilajimie handelt over verboden vermenging. Cultuurmaatregelen zien we in Jesaja 28: 25. Het zaad was vaak onzuiver (Mattheus 13: 37) en gemengd met onkruiden. Na het zaaien was het wachten op gunstige tijden. Het vruchtbare land (Deuteronium 8: 8) moest evenwel hard bewerkt worden om de oogst binnen te halen. (Prediker 11: 6) Als de oogst niet vernietigd was door droogte en insecten dan waren er wel oorlogen. Water was in dit land heel belangrijk. (Jesaja 19: 19) Droogte zien we bij Job 15: 33, 39: 11: ҅n speurt naar al wat groen isӮ In Jesaja 28: 27 worden de manieren van dorsen besproken. Als ze maar niet zo werken als in Job 5: 5 Ҽi style='mso-bidi-font-style:normal'>De hongerige eet op wat hij geoogst heeftӮ 24:6: ҉n het veld halen zij zich voederӮ Het koren werd wel gemaaid met een sikkel of bij de wortel uitgetrokken en in schoven op het veld gezet. De schoven werden dan in garven gebonden (Amos 2: 13) en naar de dorsvloer gebracht. Deze dorsvloeren waren harde gronden, die daar waarschijnlijk permanent waren en zo bekende plaatsen werden. (Genesis 50: 10) Het dorsen gebeurde met behulp van ossen die niet gemuilband mochten worden. (Deuteronium 25: 4) Het graan werd ook wel uitgeslagen met behulp van een dorsslede (Jesaja 41: 15) die Morag werd genoemd. Of, zoals in oude tijden met de voeten uitgetreden, zoals ook nog afgebeeld is te zien op Egyptische monumenten. Het gedorste graan werd dan gezuiverd van stro en andere ongerechtigheden door middel van windkracht. Het kaf en stro zijn lichter dan de graankorrels. Het geheel werd omhoog gegooid en de wind waaide het kaf eruit. (Job 21: 18) Bij de Joden gebeurde dit vermoedelijk tegen de avond omdat er dan de meest wind staat. (Ruth 3: 2) De wan is waarschijnlijk een soort broodschop die het graan omhoog gooit. (Mattheus 3: 12) Het laatste proces gebeurde dan met een zeef, waarin de zwaardere delen uit werden gezeefd, die kleiner waren dan de graankorrels. (Amos 9: 9) De zeef is meestal een houten, ronde bak waarin draden op gelijkmatige afstand zijn gespannen, door het schudden worden er korrels kleiner dan de zeefmaat uitgehaald. (Jesaja 30: 240) Het koren werd in een centrale plaats in huis opgeslagen, 2 Samul 4: 6 of droge bronnen, 2 Samuel 17: 19. Uit Leviticus 23: 14 kunnen we opmaken dat verse en van het veld geplukte korrels in natuurlijke staat gegeten werden. (Deuteronium 23: 25, 2 Koningen 4: 42, Mattheus 12: 1, Lucas 6: 11) De Talmoed en de Bijbel handelt over de volgens Mozes aan de armen overgelaten delen des veld (Peah: akkerhoek), beplantingen, het nalezen etc. (Deuteronium 23: 25) Ook werden de korrels wel gebruikt om te roosteren. (Ruth 2: 14, Leviticus 23: 14, 1 Samuel 17: 17, 25: 18, 2 Samuel 17: 28) Soms werd het graan fijngewreven als in Leviticus 2: 14/16 wat dan in de zon gedroogd werd en gegeten of gemengd met olie als een spijsoffer aan de Heer aangeboden. Ook wel als zachte koeken (Numeri 15: 20, Nehemia 10: 37, Ezechil) en zo ook door de mensen gegeten en als eersteling aan de priesters gegeven. Om deze koeken wat meer smaak te geven werden vele artikelen gebruikt, soms zout (Job 6: 6) of gedipt in zure wijn. (Ruth 2: 14) Het brood wordt niet gesneden, maar gebroken. Het brood breken betekent dan ook de maaltijd delen. Het brood werd gebroken en genomen uit de algemene pot. (N. Peelman) Leviticus 26: 26, staf des brood of staf des levens, ze hadden dan ook brood bij elke maaltijd en brood was onontbeerlijk voor het leven. Het Arabische woord voor brood heeft dan ook dezelfde stam als die voor leven. (Lehane) Ook wordt er in Leviticus gesproken over beweegbroden, deze broden werden in de vier windstreken bewogen of ten hemel opgeheven. Het gewone brood komt daar voor als dankoffer. (Leviticus 23: 17, 7: 13) Hoewel het naar het algemene verbod in Leviticus 2: 11/12, niet op het altaar verbrand maar door de priesters wel gegeten werd, waardoor een onreine spijs op een andere manier heilig gerekend werd. De ongunstige betekenis van zuurdeeg heeft ze vooral gekregen door het paasmaal, hun overhaaste uittocht, toen ze geen tijd hadden om het brood te laten rijzen. Ongerezen brood, de Matses. Tarwe in de Bijbel: Voor de Joden was tarwe heel belangrijk en wordt dan ook 71 maal vermeld in het O.T. In het N.T. komt tarwe echter niet voor, het Griekse woord voor koren wordt door voor tarwe gebruikt. Met de tarweoogst in april/juni vangt dan ook een gedeelte van het Joodse jaar aan. Isral exporteerde op sommige tijden zelfs graan, Ezechil 27: 17, Amos 8: 15. Maar naar het verhaal van Joseph was er in het vruchtbare land toch geregeld schaarste. In Genesis 41: 5/28, de droom van de Farao, waar zeven dikke en mooie aren uit een halm komen, chittah genoemd. Dit slaat op een var. die bekend staat als de mummietarwe, Triticum compositum, L. (samengesteld) Dit is een bebaarde var. die vaak vertakte aren heeft op een stengel, soms wel 7 stuks. Ze is nog gewoon in de Nijldelta en wordt gevonden op vele Egyptische inscripties en monumenten. Ook de Chag Hammazzoth, het feest van de ongezuurde broden, geld als verlossing van de Isralieten uit Egypte, de vrijstelling van de eerstgeborenen, en de geboorte van de staat Isral. De broodtarwe is door hen mogelijk ook gebruikt gezien de plaats van afkomst, de berg Hermon. Bijbelse namen: De naam voor tarwe is chittah of chittim. Als belangrijk gewas komt het in al zijn gebruiken voor en staat op een zelfde lijn als een ander belangrijk voedingsgewas, druiven. Voor koren hebben ze verschillende namen. 1)Dagan (zie Sorghum), Numeri 18: 27 en met; 2)Sheber of Shever in Genesis 42: 1/3 een algemene naam voor koren. 3)Kamah, Richteren 15: 5: Staand koren zoals ze op het veld groeit. Dalman vermeldt dat de Arabische naam voor Triticum vulgare, kamh is. 4)Bar, Genesis 41: 49: Graan of gewand koren. 5)Sjibboleth of Shibalim, Ruth 2: 2: of een korenaar. Shibboլeth, het herkenningsteken dat Jephta de vluchtende Efraimieten die ontkenden van Efraim te zijn, liet zeggen, zij konden het niet en zeiden sibboleth, Richteren 12: 6. 6)Karmel, Leviticus 2: 14: De groene uitspruitsels van het koren. 7)Aboer, Abur of Avur, Jozua 5: 11: Koren dat een jaar oud is, of voortbrengsels van de aardbodem gesteld tegenover het hemelse voedsel, manna. 8)Kall, Kali, Jozua, 5: 11: Geroosterd koren. 9)Girsah of Geres, Leviticus 2: 14: Gedorst koren. 10)Amar, Ruth 2: 7: Een schoof of bosje korenhalmen. 11)Belil, Job 24: 6: Voer. (Concordantie, Moldenke)

Typha. Typha komt van het Griekse typhe: een kattenstaart of van tuphein: branden of van tuphoo: rook maken omdat ze bij verbranden veel rook afgeeft, of van tuphos: een moeras. Lisdodde. Engelse reed-mace: zie Frans masse, Frans roseau de passion en massette, van masse: staf, scepter, lijkt op een mace of scepter, Duits Herrgottskolben en Spottrohr. Christus werd met de lisdodde in de hand afgebeeld door Rubens en andere schilders, Belgi ecce-homo-riet, papenrietkaars. Matthes 27: 29 en gaven hem een riet in zijn rechterhandծ Marcus 15: 19 ԕEen zij sloegen Hem met een riet op het hoofdծ Vicia. Vicia faba, L. (boon) Faba was vroeger de algemene naam voor dit gewas. Hiernaar heet deze hele groep, de vlinderbloemigen, tegenwoordig Fabaceae. Faba uit Grieks phagein: eten, Keltisch ffaen uit Latijn faba. De Latijnse naam is Vicia die, naar de mening van Varro, gemaakt is van het woord Vincio wat binden en winden betekent omdat dit gewas klauwiertjes heeft als de wijngaard waarmee dat omhoog en terzijde kruipt en zichzelf aan een stam of steel van de lupinen of aan de halmen van enige andere kruiden en gewassen plag te winden en te binden om er vaster aan te hangen. Bijbel. 2 Samul 17: 27-28 Ԕoen David in Mahanaim gekomen was, brachten Sobi, de zoon van Nahas, uit Rabba der Ammonieten, en Machir, de zoon van Ammiel, uit Lodebar, en de Gileadiet Barzillai, uit Rogelim, bedden, schalen, aardewerk, tarwe, gerst, meel, geoosterd koren, bonenծ Ezechil 4: 9 ԅn gij, neem tarwe, gerst, bonenծ In Palestina werden verschillende peulgewassen als groente en in de vorm van meel gegeten. Het Hebreeuws voor bonen is pool of pol. Pol, als een Grieks woord, betekent het punt waar alles om draait. De Arabische naam is ful. Viscum. Viscum album L. (wit) maretak, mistletoe. Viscum komt eerst van Grieks dat vasthouden betekent en met Vitis verwant is, dat vanwege zijn parasitaire levenswijze. Dan van viscus: vogellijm, de bessen bezitten een kleverige stof die gebruikt werd als een vogellijm. De gouden tover- of wensroede. Door zijn goudgroene twijgen in de winter was de maretak ook een voorbeeld van de gouden toverroede of wensroede. Dit geloof dat in oudtestamentische tijden al wijd verspreid en bij onze voorvaderen diep ingeworteld was heeft zich tot op de huidige dag voortgezet. De mistel voert ons tot de toverroede van sprookjes en sagen van alle tijden en alle volkeren. De toverroede omvat twee zaken, die ene die tot het gebied van toverij behoren en de andere die van de waarzeggerij. (Tot de laatste behoort ook de wichelroede van de hazelaar) Tovenaars en waarzeggers gebruikten een roede, een toverroede, een toverstaf. Dit zien we nog heden ten dage. Zie de Balder sage. Naar de Avesta werkten de Perzische priesters met toverroeden. Dit waren eigenlijk roedebundeltjes die ҢaresmanӠwerden genoemd. Die roeden moesten op bepaalde tijden en naar bepaalde riten gemaakt worden. Reeds in de oude boeken uit Ninev werd een godin als heerseres van de magische staf genoemd. De priesters in het Egyptische Thebe vereerden een god die zij SHu noemden. Zijn oorsprong lag 1700 jaar voor de regering van koning Amasis. Een van zijn symbolen was de maretak. De Griekse god Dionysus deed met zijn wonderstaf wijn uit de rotsen springen, zoals Mozes water uit de rots te voorschijn bracht door die met zijn staf aan te raken. In de Griekse mythologie wordt verteld dat de tovenares Medea door haar toverroede de draak, die het Gulden Vlies bewaakte, in slaap bracht. Circe als tovenares bezat een (gulden) toverroede waarmee zij de koningszoon Pikus in een specht veranderde. (Ovidius, Virgilius) Hermesstaf. (297) Apollo, die verrukt was over de zang van Mercurius/Hermes bij de lier, kocht diens instrument en schonk hem in ruil daarvoor de gouden staf caduceus. Apollo zegt: ҉k schenk u de wonderschone staf van overvloed en rijkdom, de gouden driebladige tak, die aan de dood niet onderworpen is en die u beschermen zalӮ De staf waarmee hij elke twist kon beslechten. Toen Mercurius dan ook twee slangen elkaar zag bijten, sloeg hij met de staf tussen de dieren. Aanstonds maakten zij vrede en wonden zich om de staf heen. Zo werd de staf (maretak) het symbool van verjonging omdat de slangen elk jaar van huid verwisselen, maar ook het symbool van genezing, vergelijk de Aesculaap, het artsenteken. Eerst was de caducesus (Grieks kerukeion of keruks: een heraut, in Latijn caduceus) een gaffelvormige roede en later een roede met twee omslingerende slangen wier koppen tegen over elkaar staan en boven de spits twee vleugels. Later nog werd de Mercurius/Hermesroede een herautstaf. Bijbel. De roede van Mozes en Aaron was Gods roede, Exodus IV. De roede die door Aaron op de grond geworpen werd een slang en deze, bij deze staart genomen, werd opnieuw een roede. De magirs van Farao, er waren er twee, Jannes en Mambres, wierpen hun roeden op de grond en het werden draken, maar de slang van Aaron verslond de draken van de magirs. Aaron slaat het water van de vloed met zijn toverroede en het water werd vloed en van heel het land Egypte werd het water bloed. Maar de magirs deden hetzelfde met hun toverroeden. Aaron slaat met zijn roede het stof der aarde en het stof wordt veranderd in muggen. De magirs konden het niet nadoen. Mozes steekt zijn roede ten hemel, donder, bliksem en hagel komen over Egypte en al wat buiten is, mensen, dieren, kruiden en bomen, worden vernield. Mozes steekt zijn roede uit over Egypte, een dorre wind waait een dag en een nacht en brengt Գ morgens ontelbare sprinkhanen. Mozes scheidt met zijn opgeheven roede de wateren van de Rode Zee en verenigt ze daarna weer over Farao en zijn leger. Mozes slaat met zijn roede op de steenrots Horeb en er springt helder water uit. Ook in de woestijn Sin doet hij, met slagen van zijn roede, water uit een steen vloeien, Numeri XX. Bij profeet Hosea 4:12 lezen we: ҍijn volk raadpleegt zijn hout, en zijn staf moet het voorlichten. Want een geest van ontucht doet hen dwalen, zodat zij zich in ontucht aan hun God onttrekken. Op de toppen der bergen slachten zij offers en op de heuvelen ontsteken zij die, onder eik.....Ӽ/p> Bijbelse sage. Een Bijbelse sage over de Aaron Գ roede: ҁarons roede bloeit. Mozes zet de twaalf roeden van de twaalf geslachten met die van Aaron in het tabernakel van de Getuigenis. De andere dag ziet hij dat Aarons roede groen is geworden en uit de opgezwollen knoppen zijn bloemen ontsproten die tot amandelen werden, Numeri XVII. De roede zou ook het hout zijn (of boom) die God in de woestijn aan Mozes had aangewezen om het bittere water van Mara drinkbaar te maken, Exodus XV. De roede werd afgesneden van de Boom des Levens die door Engelenhanden in het paradijs geplant werd. En toen Adam zijn zoon Seth naar het Paradijs stuurde om door ootmoedig gebed van God vergeving van zijn zonden af te smeken, was het deze roede die door de Engelen aan onze eerste vader gezonden werd. Terzelfder tijd gaven ze Seth bevel om die te planten en voegden erbij dat zo gauw de geplante roede vruchten zou dragen, de Goddelijke ontferming neer zou dalen. Meteen op diezelfde plaats zouden de poorten des Hemels, die tot dan gesloten waren geweest, geopend worden. Seth plantte deze roede in de woestijn en het werd een boom en Mozes vond die. Hij sneed er een tak van die sindsdien de naam Gods roede heeft gedragen. Deze roede is ook dezelfde boom waaraan Mozes het serpent heeft opgehangen, Numeri XXI. Waardoor de Heer gewild heeft dat de hele wereld behouden zou blijven en tevens besloot zijn barmhartigheid naar Adam te zenden, zodra Koning Messias gekomen zou zijn, Koningen 1,31. (Het volk heeft de naam Aarons roede op verschillende planten overgebracht. Ook vele heiligen hadden later zulke wonderbare roeden die groen werden en bloeiden) Zostera. Zostera marina L. (van de zee)zeewier. Bijbel. Volgens Tackholm komt het niet in Egypte voor, wel bij de M. Zeekusten van Europa en de N. W. kust van Klein Azi. Is eenmaal gevonden als verpakkingsmateriaal in een mummiekist van een kind. Moldenke beschrijft dat zwemmers die met zeewier in aanraking komen exact hetzelfde ondervinden als Jona beschrijft, hoewel sommige algen als Ulva en Fucus hetzelfde doen. Soeph of suph komt voor in Jona 2: 5 en Exodus 2: 3/5, de laatste is vertaald als biezen waarin het kistje van Mozes was verborgen, maar door wier bij Jona. Mogelijk is het een algemene naam voor waterplanten. Bijbelse dieren. Ԉet gevogelte vliegt boven de aarde, in het uitspansel der hemelծ Genesis 1:20. Genesis 2:19: ҅n de Heer God formeerde uit de aardbodem al het gedierte van het veld en al het gevogelte van de hemel. Ook bracht hij die tot de mens om te zien hoe die ze zou noemen, en zoals de mens elk levend wezen noemen zou, zo zou het heten.ӠVeelal wordt aangenomen dat in plaats van mens Adam bedoeld wordt. Die benoemde zo alle dieren. Eva gaf alle planten een naam. Onreine dieren komen voor in Deuteronium 14: 11-18, de arend, lammergier en zeearend, wouw, gier en alle soorten kraaien, alle soorten raven, struisvogel, katuil, de meeuw en alle soorten sperwers, steenuil, oehoe, en witte uil, de pelikaan, aasgier en aalscholver, ooievaar en alle soorten reigers, de hop en vleermuis. In Job 40:24 lezen we van gevangen vogeltjes waar de dochters mee spelen. Dat de vogels populair waren blijkt dat er namen zijn met de betekenis vogeltje als de vrouw van Mozes, Zippora. ҁanziet de vogelen des hemels, dat ze niet zaaien, nog maaien, nog verzamelen in de schuren, en uw Hemelse Vader voedt nog thans dezelveӮ Mattheus 6:26 ҠEn worden niet vijf mussen verkochtՠonder de kinderen, die er me spelen, voor twee penningen?ՠzo weinig zijn ze waard. ԅn niet een van deze is voor God vergetenӬ Lucas 12: 6. De dieren behoorden tot het huisgezin. Zo trad dan ook de geestelijke met kerkelijke middelen tegen (schadelijke) dieren op. Het merkwaardigst komt dit voor als er dieren terecht gesteld worden voor de misdaden die ze hebben bedreven. Ook in de bijbel komt dit voor, Exodus 21:28: җanneer een os een man of vrouw stoot dat hij sterft, zo zal de os zeker gestenigd wordenծ Vgl. de procesvoering in Reinaert.

Aalscholver, Phalacrocorax carba L. Grieks phalakros: kaalkop, corax: raaf of kraai, carbo; koolzwart. Ze bewegen zo snel dat zelfs de beste roeiboot ze niet kan inhalen. Ze kunnen tot een aanzienlijke diepte duiken en lang onder blijven, drie tot vier 4 minuten, komen even omhoog en duiken dan weer. Bij het achtervolgen van hun buit strekken ze het lichaam en maken lange krachtige streken met de roeiorganen en doorklieven het water als een pijl uit een boog. Bijbel. Het woord ԳhalakՠLeviticus 11:17 en Deuteronium 14:17, komt mogelijk van de wortel ԡls een pijl naar zijn prooi duikenծ Het is dus een onrein dier. Ze voeden zich met vis en hebben kolonies die meestal niet zo zindelijk zijn. Reiger. Ardea, Latijn, dit woord komt of van ardere: branden, omdat zijn drek heet is of van ardua: krachtig, omdat zijn vlucht krachtig is en hij hoog vliegt. In Grieks is het de herodios, Engels heron en Frans heron cendre. Ardea cinerea, L. (grijs) de blauwe reiger of visreiger. Langs de waterkant staat hij stil met ingetrokken kop en een ingetrokken poot of loopt met bedaarde stappen langs de kant of door het water op zoek naar prooi. Ze leven van vis, mosselen, paling en oesters. Hij is een verdelger van de duivelse slangen. Bijbel. ԁnaphahՠis Hebreeuws voor de reiger. In Deuteronium 14 en Leviticus 11 komt ze als onreine vogel voor. De wortel van deze naam zou Ԯeusՠzijn, vandaar dat het ook vertaald werd als aalscholver. In het Grieks zou het vertaald zijn als charadrium .(pluvier?) De naam zou aan deze vogel gegeven zijn omdat hij zich aan de vloed ophoudt. Aasgier, gier. Vultur; gezicht, naar de uitdrukking van de ogen. In het Engels is het vulture, in midden-Engels vultur dat van oud-Frans voltur komt en dit van Latijn voltur, de naam van de vogel dat verbonden is met vellere: plukken. Gieren zijn de grootste van de roofvogels. Hun aard is een mengelmoes van de meest verschillende en schijnbaar tegenstrijdige eigenschappen. Men zou geneigd zijn hen voor bedaarde en stille vogels te houden, hoewel uit een nauwkeurig onderzoek blijkt dat ze tot de hartstochtelijkste vogels gerekend moeten worden. Dit blijkt in de jacht, het zijn geen eigenlijk roofvogels, ze verslinden slechts lijken en afval. De Physiologus verwart ook de gier met de arend. Die verhaalt dat de vrouwelijke gier als ze in legnood is naar Indi vliegt om daar een steen te halen die haar het leggen van eieren verlichten moet. Die steen is hol en bevat een andere in zich. De les die er aan vast geknoopt is deze: Լi>Indien gij bevrucht zijt door de H. Geest, neem dan toevlucht tot Christus. Dat de ene steen de andere sluit, zal dan de Godheid en mensheid van Christus symboliseren. Het was een symbool van Egyptische kracht wat een speciaal punt geeft in Jehovaճ boodschap om de Isralieten aan te moedigen. Exodus 19:4: en dat Ik u op arends (gier) vleugelen gedragen en tot Mij gebracht hebtռ/i>. Ironisch genoeg is het dat de Joden vele eeuwen later en na vele zonden weer in gevangenschap raakten en deze keer bij de Assyrirs wiens god Nisroch was (een woord dat van dezelfde wortel komt als nesher, zie arend) en een gierhoofd had. Gypaetus barbatus, L. (Gyps, Grieks voor gier en aietos, Grieks voor adelaar, baardig naar het sikje dat hij onder zijn snavel draagt) is de baardgier of lammergier. De lammergier komt voor aan de randen van de woestijn waar het nestelt in kleine aantallen, op klifs en rotsen. Bijbel. Hij zal in het Hebreeuws bedoeld zijn met het woord ԰eresՠdie op de lijst van onreine vogels voorkomt, Leviticus 11:13 en Deuteronium 14:12, wat wel als havik vertaald wordt. Ԑeresՠbetekent smijter of breker, het verwijst naar zoծ vogel als het verhaal van de Griekse Aeschylus die een schildpad op zijn kop kreeg omdat het beest dacht dat zijn kale kop een steen was. Plinius verhaalt dat de Griekse dichter Aeschylus gedood werd door een arend - mogelijk wel de lammergier - doordat die een schildpad op zijn hoofd liet vallen. De dichter was de hele dag buitenhuis gebleven omdat een orakel hem voorspeld had dat hij gedood zou worden door een vallend huis. De ossifragus, de beenbreker van de Romeinen, zou er mee bedoeld zijn. Omdat hij het merg wil hebben komt hij later op de maaltijd dan zijn soortgenoten die het op ingewanden en spiervlees hebben voorzien. Is het gebeente los geknaagd dan kan hij de stukken ervan laten vallen. Hij komt dus als laatste gast op de in de bijbel spreekwoordelijke ezels begrafenis, dat wil zeggen een begrafenis waarbij niet wordt begraven, maar het dode dier wordt weggeworpen om voor de vogelen des hemels tot buit te zijn, Jeremia 22:19.

Neophron percnopteros, L. (neophron betekent iemand die op zeldzaam bescheiden wijze tot de jongeren behoort, die zich jong voelt en nederig afwacht wat de oudere wijzere goedvinden. De bijnaam percnopteros slaat op de vleugels die zwartblauw gevlekt zijn.) Aasgier of witte krenggier, Hij staat op een afstand geduldig te wachten totdat de andere dieren verzadigd zijn. Haast gedwee ziet hij eruit. Maar het mengt zich in alle vuil en takelt zich zo walgelijk toe dat het stinkgier genoemd wordt. Hij staat als een bedelaar te wachten bij de openbare slachthuizen. Nader ze niet want ze hebben de gewoonte om iedereen die hen stoort met de stinkende inhoud van de krop te bespuwen. In het Hebreeuws heet hij dan ook racham: Ԥe liefhebbendeլ waarbij men doorgaans aan ouderliefde denkt. Onder die naam komt hij voor in de zwarte lijst van Leviticus 11:18 en Deuteronium 14:17. Soms wordt dit woord wel vertaald als pelikaan. Ze nestelen op de ontoegankelijke hellingen en verraden zich door de witte massa uitwerpselen. Het is een trekvogel die in de winter naar Afrika gaat. In Egypte wordt hij afgebeeld op oude bouwwerken. Daar is hij altijd getolereerd en beschermd. Hij begeleidt de karavanen om het afval te verwijderen. Het is het symbool van reinheid en ouderliefde. Het is de personificatie voor wie niets te min is en om door het te eten die onreinheid op te ruimen en het zo rein te maken. Hij baadt zich graag en houdt de veren schoon. Bijbel. Het Hebreeuws heeft enige synoniemen voor vogels en er is er een die voor roofvogels in het algemeen wordt gebruikt, ajit, (Ajja is ook een persoonsnaam) waarvoor de vertalers verschillende weergaven hebben. Hier is sprake van in Genesis 15:11, Job 28:7, en Jesaja 18:6. Er is voor de gewone opmerker weinig verschil in de glijvlucht op grote hoogte tussen de vijf soorten aasgieren en negen soorten adelaars, wel hun eetgedrag, dan zie je ze. De vale gier heet nesjer, een woord wat nog onder de Arabieren leeft als nissr. Dat woord wijst op het verscheuren met de snavel. Zie Mattheus 24:28, waar het aas is, daar zullen de gieren zich verzamelenռ/i>. Waar sprake is van meerdere dieren bij elkaar wordt duidelijk de gier bedoeld en geen adelaar. Job 39:30. ԉs het op uw bevel, dat de gier zich verheft. En zijn nest in de hoogte bouwt? De kaalkop gier wordt hier met zijn nest goed beschreven. Zie verder 30 tot 33. Լi>op rotsen woont en vernacht. Op rotspunt en bergtop?Vandaar speurt hij naar voedsel. Zijn ogen turen in de verte. Zijn jongen slurpen bloed.En waar verslagenen liggen, daar is hijռ/i>. Spreuken 30:17. De kaalheid waarvan Micha spreekt, 1:16, zal wel van de kaalkopgier zijn, Job 9:26 Լi>gelijk een arend op het aas toevliegtռ/i>. Aasgieren in 2 Samuel 21: 10 waar Rizpa de zeven doden bewaakte tegen Լi style='mso-bidi-font-style:normal'>het gevogelte des hemelsծ Dat duurde vijf maanden. Verder in Deuteronium 28:26 waar Ԥe lijken dienen tot het gevogelte des hemelsլ zie ook 1 Koningen 14:7. Hosea 8:1, een arend of aasgier? Ӡ..de bazuin aan uw mond ! Als een arend (komt het) tegen het Huis des Heren!ՠ Ook profeet Ezechil schilderde de vogels in hun verzwelgende eetlust, Ezechil 29:5, 32:4, 39:4 en 17:20 Hij schreef een parabel van adelaars om zijn mensen te waarschuwen tegen Nabukadnezar van Babylon. Ԅie is als een grote adelaar met machtige vleugelslag, breed van vlucht, rijk aan slagpennen en veelkleurig, komt naar de Libanon en rukt de top van de ceder afռ/i>. 17:3. Egypte, zegt hij, was de tweede adelaar, ԭet grote vleugels en veel slagpennen,ՠmaar het miste de gekleurde pluimage die de Babylonische vorsten representeerde. Toen Cyrus verscheen in het midden van de 6de eeuw v. Chr. en zijn Perzische leger de Babylonische overwon werd hij ook weer met een vogel vergeleken. De snelheid van Cyrus veroveringen leek op die van een aasgier op zijn prooi, het is een idee dat gevormd werd door het aasgierembleem op de standaard van het Perzische leger, zie Jesaja 46: 11. Ҽi>een raafachtige vogel uit de Oostenռ/i>.

Adelaar, arend. Aquila. In Duits is het Adler, in Engels eagle, in midden-Engels was het egle, dat komt van oud-Frans aigle, en dit van Latijn aquila: adelaar. Het woord verwijst naar de donkere kleur, Latijn aquilus betekent donker gekleurd. In Grieks is het aetos, een naam die in de bijbel voorkomt als Priscillaՠs echtgenoot. Aquila heliaca Savigny. (Grieks helios; zon, kan in de zon kijken, zie onder) is de keizerarend. Haliaeetus albicilla L. (Grieks hali; zee; zon, aietos; adelaar, en de tweede naam betekent witstaart) Zeearend, visarend. Men heeft hem willen zien in de Hebreeuwse woorden oznija, (ozniyyah of oznuyyah) van Deuteronium 14:12 of Leviticus 11:13. Dit woord zou afgeleid zijn van een wortel die geit betekent en vandaar de betekenis Ԣaard, dus dan zou dit gelden voor de baardgier. Met die naam wordt wel gedoeld de in Palestina voorkomende visarend, Pandion haliaetus L. (Pandion is een oude Atheense koning, grootvader van Theseus die in een adelaar veranderde, halis: zee en aitos; adelaar) Circaetus gallicus, (Latijn circus: buizerd en Grieks aetos; arend: uit Galli) laat hem de verbinding zijn tussen de aetos en circus of krikos, oftewel de kuikendief. Slangenarend of slangenbuizerd. De ouders broeden om beurten en als er gevaar dreigt draagt de moeder haar kroost naar een veiliger plaats wat aan Deuteronium 32: 11 herinnert. ԁls een arend die zijn broedsel opwekt, over zijn jongen zweeft, zijn wieken uitspreidt, er een opneemt en draagt op zijn vlerkenծ Een opmerkelijk feit, dit opnemen op de vleugels komt met grote vogels nooit voor, wel bij zwanen en futen. In Hebreeuws heet hij ar: waker, hij zit altijd op een rots of boom en let op slangen, kikkers, hagedissen, waarvan hij leeft. De Bijbelse stad Ar, tussen de heuvels van Moab, is mogelijk genoemd naar deze adelaar die in de rotsen van verlaten oorden jaagt. Bijbel. Het Hebreeuws heeft enige synoniemen voor vogels, er is er een die voor roofvogels in het algemeen wordt gebruikt, dat is het woord ԡjitլ waarvoor de vertalers verschillende weergaven hebben. Hiervan is sprake van in Genesis 15:11, Job 28:7, en Jesaja 18:6. Het Hebreeuwse woord Ԯesherՠwordt vertaald als adelaar en zou het meest overeenkomen met het Griekse woord aetos, vooral de grote adelaars en de grote aasgier. Er is voor de gewone opmerker weinig verschil in de glijvlucht op grote hoogte tussen de vijf soorten aasgieren en negen soorten adelaars. ԅsherՠwordt een acht en twintig maal vermeld, meer dan alle andere roofvogels tezamen. Driver beschouwt het woord in zijn basis als ԥen schitterende vlam of ruisend geluidլ een vogel die door de lucht schiet. Canon Tristram gelooft dat het Գcheuren met de bekՠbetekent. Het voert het hoofd aan van de onreine vogels en kan daarom gezien worden als de grootste, Leviticus 11:13. Ze zijn onrein omdat ze van aas leven en dode of zieke vogels en overbrengers kunnen zijn van ziektes, het is een hyginische maatregel. Dit is de enigste keer dat ze literair vermeld wordt. De andere keren zinnebeeldig. Қe maken hun nest hoog als een adelaar, Jeremia 49:16, Obadja 1:4. De Talmoed zegt dat de adelaar (aasgier) lijken in Palestina kunnen zien zelfs als ze nog in Babylon zijn. Dat komt omdat de aasgieren zweven en de ene naar de nadere kijkt in de verte. Zien ze er een dalen is het een teken van een kreng en dan gaan ze allemaal daar naartoe zodat op het ene ogenblik er niet een te zien is en even later tientallen vogels zijn. Hun gezicht is opmerkelijk zoals Job zegt in 39:29-32, verder in 2 Samul 1:19, 21, 23. Ԛe waren sneller dan arenden, sterker dan leeuwenռ/i>. In de koning van beesten en vogels vond David een geschikt symbool voor de snelheid en macht van Israls grote koning en zijn zoon Jonathan, waarschijnlijk doelde hij op de gouden adelaar Aquila chrysaetos L. naar zijn gouden tint op het hoofd. Zo sterk van ogen dat hij de stralen van de middagzon verdraagt, maar ook zo scherp van gezicht dat hij van een verbazende hoogte de kleinste vogel die op de grond loopt ontdekken kan. De ԋoning der Vogelenՠwegens zijn vliegen en sterkte, Ԡzij waren lichter dan arendenռ/i> , 2 Samuel 1: 23. De snelle verloop van het leven verbeeldt Job 9: 26 Ҡmijn dagen zijn voorbij gevaren, gelijk een arend naar Դ aas toe vliegtծ ҄e weg van de adelaar langs de hemelՠdat werd wel gezien, Spreuken 30:19 en in 23:5 ԡls een arend vliegt hij ten hemelծ De eigenschappen van deze vogel Ԡis Դ naar uw heil, dat de arend zich om hoog verheft, en dat hij zijn nest in de hoogte maakt? Hij woont en overnacht in de steenrots, op de scherpte der steenrots en de vaste plaats. Vandaar speurt hij de spijs op; zijn ogen zien van verre af, ook zuipen zijn jongen bloed, en waar verslagene zijn, daar is hijӬ Job 39: 30, 33. Openbaringen 12:13-14: ԅn ik zag en hoorde een arend vliegen in het midden des hemels, die met luider stem zei: Wee, wee, wee hun, die op de aarde wonenծ 12:13, aan de vrouw werden twee grote vleugels van de arend gegeven om weg te vliegen. Openbaringen 4:7 Ԩet vierde dier was als een vliegende arend gelijk.ռ/p> Vleugels zijn een van de opmerkelijkste zaken uit de dierenwereld. Veel vergelijkingen zijn daarmee, zie Jeremia 48:9 en Deuteronomium 28:49, dat het land Moab vleugels mocht krijgen, dat de Heer een land wegvoert even zacht als een arend vliegt, dat werd vervuld toen de Chaldeen kwamen, Habakuk 1:8,ՠzij komen van verre aangevlogen als een arend, die toeschiet om te verslindenռ/i>. Vergelijk ook Klaagliederen 4:19, Jeremia 4:13, waarschuwt dat het kwaad met arendslag komt, 48:40, 49:22. Psalm 139: 9: Ҏam ik vleugelen van de dageraad, ging ik wonen aan het uiterste der zee, niet alleen de morgenstond had vleugels, ook wolken en sneeuw waren als vogels. Ecclesiasticus 43: 14, ԅn de wolken vlogen voort als vogels. Hij strooit de sneeuw naar beneden als vogelsծ Zo opmerkelijk is de vlucht van de vogels en zo onmogelijk is het voor de mens om dit na te doen dat het een goddelijke eigenschap blijkt. Steeds weer verschijnen vleugels in verbinding met God, 2 Samuel 22:11, Psalm 104:3, Jes. 8:8 Maleachi 4:2. Vleugels zijn de cherubs van glorie, het mag een mythe zijn maar ze spreken waarheid in een potische vorm in verscheidene Bijbelse passage, 1 Koningen 6:27, 8:7, 1 Kronieken 28:18, 2 Kronieken 3:11-13, 5:7-8, Jesaja 6:6, Ezechil 1: 10, 10:15-21, 11:22, Hebreers 9:5. De Hebreers vereerden God en zongen van hemelse gevleugelde schepsels rondom Zijn troon. Psalm 18:10; ԠHij reed op een cherub en vloog en zweefde op de vleugels van de windӮ Profeet Ezechil (ook Jeremia 4:13, vgl. 49:22, dit wordt ook van Cyrus gezegd, Jesaja 46:11) schreef een parabel van adelaars om zijn mensen te waarschuwen tegen Nabukadnezar van Babylon, Ԥie als een grote adelaar is met machtige vleugelslag, breed van vlucht, rijk aan slagpennen en veelkleurig, die komt naar de Libanon en rukt de top van de ceder afռ/i>. 17:3. Egypte, zegt hij, was de tweede adelaar, ԭet grote vleugels en veel slagpennenլ maar het miste de gekleurde pluimage die de Babylonische vorsten representeerde. Met ouder worden krijgt de adelaar minder zicht en zwaarheid in zijn vleugels. Door dit nadeel wordt het jagen moeilijk, maar nu gaat ze een soort bron of waterstroom zoeken. Nog vliegt ze in de lucht zo vrij als maar mogelijk is tot ze verhit wordt door de lucht en de vliegtocht, dan opent ze haar porin, maar haar veren zijn beschadigd, ze valt plotseling naar beneden, in de bron. Ze dompelt zich er driemaal in. Daar veranderen de veren, het slechte zicht van de ogen verbeterd en geneest, ze krijgt opnieuw haar kracht en sterkte terug. Dit geloven wordt waarschijnlijk verklaard doordat de adelaar bij ouderdom van kleur wisselt. Herten die hun gewei verliezen, slangen hun huid, adelaars hun snavels en worden jonger dan met enig ander werk. Zie om naar Psalm 103, 5: Ҽi style='mso-bidi-font-style:normal'>Uw jeugd zal vernieuwd worden als die van de adelaarӮ Dit is mogelijk ook ingesloten in Jesaja 40: 31 Ҋongelingen worde moede en mat, zelfs jonge mannen struikelen, maar wie de Heer verwachten putten nieuwe kracht; zij varen op met vleugelen als arendenծ Ook in de christelijke symboliek wordt de adelaar gevonden. De evangelist Johannes stelde de adelaar in als symbool van goddelijke inspiratie. Hij wordt daarmee afgebeeld. Men verhaalt ook dat de raaf graag plagend naar hem kwam maar dan was de arend van Johannes dadelijk bij de hand om die te verdrijven. Overeenkomstig met de cherubswagen is het viertal dieren uit de Openbaringen van Johannes 4:7, die onder Gods majesteit symboliseren. Later maakte men daar de emblemen van de vier evangelisten van. Marcus met de leeuw omdat zijn evangelie begint met Լi style='mso-bidi-font-style:normal'>de stem van een roepende in de woestijnծ Als kleinste moest Marcus nog al eens van dier verwisselen, maar Johannes heeft men altijd de adelaar gegeven. Lucas met het rund omdat zijn evangelie begint met het offer van Zacharias in de tempel, Johannes met de adelaar wegens de hoge vlucht die hij meteen in zijn evangelie neemt. Matthes met een gevleugelde man (engel) omdat hij begint met de boodschap der engel. Achter deze toeschrijving ligt het visioen van Ezechil, de wagen met de vier wezens, 1: 4-11. Hij is de heerser, de rechtvaardige, maar ook het symbool van de zonde der hoogmoed, waarschijnlijk ook naar zijn blik, zonder te zien wat vlak bij hem is. De adelaar komt als motief voor op grafstenen en duidt wel op de opstanding. De adelaar, als hij oud en blind geworden is, vliegt naar een klare bron en daarna naar de zon omhoog om zich te verjongen. De vergelijking met Christus hemelvaart dateert uit de vroege middeleeuwen. Ook in een ander geval is de adelaar het symbool van de hemelvaart, namelijk als hij zijn jongen vliegen leert en boven hen blijft zweven met uitgebreide vleugels en ze opneemt en op zijn wieken draagt, Deuteronium 32,11. De doder van slangen en draken (slangen) is het symbool van de zege van het licht over de duistere machten. Hij vliegt het hoogst, als Adam, en stort zich naar beneden zo gauw hij prooi ziet. Zo was Adam vlak bij de hemel en stortte zich op de verboden vrucht zodat hij zijn geestelijke verlichting verloor.

Antilope dorcas. Antilope, deze naam stamt uit een Grieks woord voor bloemenoog. Uit het Grieks komt midden-Latijn antalopus en vandaar werd het in Engels antelope en in Frans antilope waaruit onze antilope komt. Ze worden afgebeeld als sneeuwwit met zilveren voeten en ze eten van lelies. Het is het beeld van vrouwelijke sierlijkheid en schoonheid. De sierlijkheid van de nek maakt de godinnen jaloers, de lichte stap is de wanhoop van de nimfen, hun zachte zwarte ogen die groot, sprekend, donker en verlegen zijn, het is het oog van Venus. De bijzondere charme van hun bewegingen, hun geduld, zo lichtvoetig en zacht. Bij sommige soorten zijn de poten zo dun en teer dat ze door een lichte slag breken. De Arabieren maken zich deze bijzonderheid ter nutte en werpen stokken naar de poten van het dier en beletten het dus te vluchten. In de ogen van de Arabieren is de gazelle het schoonste van alle dieren en hare ogen worden door de Arabische dichters bezongen als de schoonste en heerlijkste die er bestaan. Bijbel. Ԕsebiՠis het woord voor gazelle. De sleutel hiervoor is Handelingen 9:36: Լi>een discipel genaamd Tabithaլ hetgeen vertaald Dorcas of gazelle betekent, de goeddoende dame had haar naam van het sierlijke lid van het antilopengeslacht. Spreuken 6:5, Լi>red u als een gazelle uit de vangstծ De naam wordt altijd gebruikt vanwege de sierlijkheid die er van uit gaat. De schoonheid en glans van haar ogen zijn zo groot dat de dichter er gelijkenissen aan ontleent. Van een vrouw te zeggen dat ze de ogen van een gazelle heeft is een der fraaiste complimenten die men haar kan maken. Hooglied 2:17: Լi>Wend u dan hierheen en doe als een gazel, mijn geliefdeծ Hooglied 4; 5 en 7; 3; ԕw beide borsten zijn als tweeling-jongen van gazellenռspan style="mso-spacerun:yes"> ... Ze moeten een tijd lang gewoon zijn geweest in Palestina. Dat zie je in Deuteronium 12:15, 22. Ze zijn minder goed te eten dan de steenbok. Meestal komt ze voor met het hert, Hooglied 2:8,9; Ze is sierlijk, snel en sneller dan de ree, mooi en vriendelijk. Asahel, Joabճ broer was Լi>snelvoetig als een gazel in het veldծ Zo ook sommige van Davids mannen, 1 Kronieken 12: 8. Jesaja 13:14 spreekt over haar bangheid en spreekt over Babylon als een opgejaagde gazelle, niet lang voordat het beschreven was als een brullende leeuw, 5: 29. Twee namen zijn er ook waarvan men denkt dat het gazelle betekent. Dat zijn Ԛebaimՠin Ezra 2:57 als een plaats die nog niet bekend is. Ԛibiaՠwas de naam van een vrouw in Beersheba, II Koningen 12:1, een gebied waar veel gazellen waren. Oryx; Latijn oryx, van Grieks oryx; N. Afrikaanse antiloop met puntige horens, stekend dier, eigenlijk scherpe bijl. Oryx leucoryx, (witte oryx) desert oryx is een soort antiloop of spiesbok. Het is de Arabische of witte oryx. Het dier is in staat om lange tijd zonder water te kunnen. Het eet meestal ճ nachts, bij dag licht het onder een bosje of andere schaduw. Bijbel. Het dier komt voor in de lijst van reine dieren onder de naam Դeկծ Jesaja 51: 20 spreekt over het vangen in een netՠals een antiloop in een vangkuilռ/i>. Deze methode wordt verscheidene malen vermeld, nog een eeuw geleden werd het zo door de Arabieren gedaan. Hert. Cervus elaphus. Hert, eedelhert, heette in midden-Nederlands hert of hart, in oud-Frans was het hirot, in oud-Hoogduits hiruz (Duits Hirsch) oud-Engels heeft heorot en heort (nu hart) in oud-Noors is het hjotr. Het is een woord dat uit het Germaanse heruta stamt wat een gehoornd dier betekent. Dezelfde betekenis heeft het Latijnse Cervus dat afgeleid is van het Griekse keraos wat ook gehoornd betekent. De Griekse naam voor het hert is elaphos. Die naam lijkt veel op die van de olifant, elphas. De hinde is pittoreske in al haar stadia, trappende op de heideklokjes, berghelling of in laagtes, stil als een schaduw met glanzende, angstige ogen die je aankijken, verbaasd, de jagers om medelijden vragende. Het opwippende staartje, de opstaande oren. Het is het beeld van de onschuld. Het is de tortel onder de viervoetige dieren. Het hert is geschapen om de wouden te sieren, om de Helden op de jacht bezig te houden en te oefenen en om die een aangenaam wildbraad te bezorgen. Ze zijn schadeloos en goedaardig, van een fraaie vlugge gedaante, rosachtig bruin, een edele gestalte en komen groots en schrander voor. Met buigzame, gespierde poten, hoog van kop en borst en met horens gewapend, snel van gehoor, scherp van gezicht en reuk. Groot van ogen, vlezig van smoel, viervoetig. In het bijzonder speelt de H. Schrift in op de hinden, 2 Samuel 22:34, Psalm 18:34, Habakuk 3:19 want zij hebben zeer dunne en fijne benen die niet alleen zeer snel en ras, maar ook zeer vast zijn. Listig, niemand leed doende, in de bronstijd echter kwaadaardig en gevaarlijk. Salomon beschrijft de hinde, die het hert in sieraad der leden niet toegeeft, behalve alleen, dat zij met geen horens pronkt, als zeer lieflijk en aangenaam, Spreuken 5:19 waar hij een aangename en bevallige huisvrouw vergelijkt met een hert. ԍaerlant; Լi>Cervus is een hert, weet men wel, het is een beest aardig snelծ Als ze sterk vervolgd worden lopen ze zo geweldig snel, een hoedanigheid zo bijzonder dat de heiligen naar zoծ vermogen van ontkomen verlangden en het zich beloven. ҄e Heer is mijn sterkte, en hij zal mijne voeten maken als de hinden, en hij zal mij doen treden op mijne hoogtenӬ Habakuk 3:19. Asael die Abner achterna liep om die te doden wordt Լi style='mso-bidi-font-style:normal'>snelvoetig als een gazelle in het woudռ/i> genoemd. Ergens tegen gehouden maken ze geweldige sprongen, zelfs over muren en heiningen. Ze worden veel opgejaagd. Ze hebben echter een schildwacht en wanneer de anderen grazen is er zoծ post die zodra hij onraad merkt een sein geeft. Maerlant; ԓint Augustinus schrijft voor waar dat als ze op zekere tijden naar betere weiden willen en als het in het water zullen glijden zwemt de sterkste van voren dan en alle anderen volgen hem dan, elk hoofd ligt op de ander zijn staart en zo helpt elk de ander in de vliet. Hierbij zou elk mens zich beraden om elkaar bij te staan in tijden. Ze horen goed als ze hun oren omhoog steken en dragen die oren naar beneden als ze de rivieren en waters overzwemmen. En als ze zwemmen, zwemt de sterkste vooraan en de zwakkere legt zijn hoofd op de lende van de sterkere, Galaten 6:1,2. Komen ze bij een smerige plaats, dan springen ze er in vliegende vaart overheen. Zo moeten ook de christenen elkaar helpen en dragen, over een plaats van smerige zonde moeten ze heen springen. (773) Voor de geboorte eet ze een kruid, seseli genoemd, zodat ze lichter bevalt. Ze behoedt het nieuwgeboren kalfje ijverig en verstopt het in de struiken en wenkt met haar hoeven dat het daarin blijft tot het groot is. Nadat het vrouwtje heeft gekalfd eet het mannetje veel en als hij voelt dat hij vet wordt zoekt hij een schuilplaats want hij vreest schade door de zwaarte van zijn lichaam. Men leest Psalm 29:9 over het baren van de hinde; de stemme des Heren doet de hinde barenռ/i>. Onder de stemme des Heren wordt veelal de donder verstaan door wiens vervaarlijk gekraak de hinden zo verschrikt worden dat ze aan het baren komen. De hinden werpen moeilijk, Job 39. Dat ook de kerk de kinderen met smart baart, Hooglied 8, Openbaringen. 12 en dat er geen mindere kracht gebruikt vereist wordt tot het verlossen van de kerk in alle haar benauwdheden, Jesaja 38:3. Uit Maerlant; ԁls ze zware ziekte beseffen of als hem de ouderdom aangaat zoeken ze dan serpenten en gaan naar een fontein te drinken en zo laten ze hun euvel zinken en zijn ze zuiverծ We moeten vooral letten op hun geluid en gegil dat aan de herten wordt toegeschreven. Het hert wordt vooral in droge seizoenen vaak gekweld door dorst. Er zijn vermeldingen dat het hert in tijden van droogte luid om water brult, behalve in de paartijd zal je ze niet horen. Hetzelfde gebeurde met een hert dat opgesloten is en geen water heeft, na het water geven stopte het geluid. Dus leest men in Psalm 42: 2: Լi style='mso-bidi-font-style:normal'>Gelijk een hert schreeuwt naar de waterstromen, alzo schreeuwt mijn ziel tot Godծ Volgens dit vers verlangt de ziel van de mens naar God zoals een hert naar de waterbronnen verlangt. Het hert verlangt naar het zuivere doopwater en daarom wordt het hert vaak op doopdeksels en doopbekers afgebeeld. Christus is de fontein van het eeuwige leven. Ook tegen het gif der zonden. Het schreeuwen of briesen naar de waterstromen zou ook vertaald kunnen worden met Ժeer begerig zijnծ Ze zijn begerig naar water en als ze achtervolgd worden en radeloos zijn werpen ze zich in het water om de jachthonden te ontgaan. Bijbel. Voor het hert zouden wel een tien namen bestaan. (soms vermengd met gazel of gemzen) Het hert is een dier met gekloofde hoeven en vandaar wordt ze gejaagd en gegeten. Mogelijk was het een standaard voedsel met de gazelle en dergelijke dieren, zie Deuteronium 12:15-22, 15:22, 14: 4-23. Ze leveren zulke lekker eten dat ze tot de koninklijke lekkernijen gerekend worden, 1 Koningen 4:23. Deuteronium 12:22. Het is mogelijk dat Salomon hertenkampen had voor de dagelijkse keuken. Dat was zo al eerder in Egypte. Zeker twee steden werden Aijalon genoemd, van hun woord voor hert. ԡjalՠ(ayyal) is de meest gewone naam, Deuteronium 12:15-22 en 14 :4, 15: 22, 1 Koningen 4 23, Psalm 42:2, Hooglied 2: 9-17, 8:14, Jesaja 35: 6. ԡjalabՠ(ayyalah) worden de hinden genoemd, Genesis 49:21, 2 Samuel 22:34, Job 39:4, Psalm 18:34, 29:9 Spreuken 5:19, Hooglied 2:7, 3:5, Jeremia 14:5, Habakuk 3:19. Het woord wordt afgeleid van kracht of sterkte waarom een ram ook ajil genoemd wordt. Psalm 22, ajeleth hasschachar: de hinde van de dageraad. De derde naam is die van een welp, Hooglied 2:9-17, 4:5, 7:3, 8:14. Er zijn een vijf literaire vermeldingen wat betekent dat het bekende dieren waren die gegeten werden. Vaak werden ze ook zinnebeeldig gebruikt, wel vijf en twintig keer. Jesaja 35:6: Լi>dan zal de tamme springen als een hertծ Dezelfde suggestie van snelheid zie je ook in 2 Samuel 22:34 wat we ook zien in Psalm 18:33 en Hab. 3:19. In Hooglied 2:9, 17, 8:14 komt driemaal het sierlijke dier voor; Ԉoor, mijn geliefde! Zie daar komt hij, springend over de bergen, huppelend over de heuvelen. Mijn geliefde is als een gazel. Of het jong van een hertծ Er zijn drie verwijzingen naar het baren van jongen die meer naar de natuur van de hinde kijken dan dat het geestelijke lessen zijn. Job 39:4 :իent gij de tijd wanneer de gemzen werpen?ռ/i> dat veronderstelt dat ze een zorgvuldige plaats uitkiezen op een verborgen plaats. Psalm 29 is het grote poem over donderstormen en vers 9 wordt vaak gezien dat de hinde zo gevoelig is voor de donder dat ze dan kalft. Jeremia 14 opent met de beschrijving van het lijden door ziektes als gevolg van zonde en afgoderij, zelfs de dieren lijden; Էant zelfs de hinde in het veld verlaat haar jong dat zij wierp, omdat er geen groen isծ De jongen van deze dieren komen dan ook meestal als er veel gras is. Jeremia spreekt in dezelfde trant in Klaagliederen 1:6 Լi>haar vorsten werden als herten die geen weide vinden. Zij gingen, beroofd van kracht voor de vervolger uitծ Spreuken 5:18,19 herinnert ons de hinde als het beeld van de ideale vrouw; Զerheug u over de vrouw uwer jeugd. Een lieflijke hinde, een bekoorlijke reeծ De bruidegom uit het Hooglied vergelijkt de borsten van zijn beminden met Դwee tweelingjongen van gazellen, die te midden van de lelin weidden, Hooglied 4:5, 7:3. Christelijk. Herten zijn het zinnebeeld van Gods volk, Psalm 42, Hooglied 2, Jes. 35, Habakuk 33. Door het hert wordt de mens verbeeld die zich geheel en al aan Godsvrucht wijdt en die zich geheel aan Gods als de heilfontein overgeeft als David in Psalm 42. Om zijn snelvoetigheid is het hert bij Hironymus, Beda en anderen het symbool van de apostelen. Habakuk. 3, 19 ҇od de Heer is mijn sterkte, Hij geeft aan mijn voeten de snelheid der hertenӮ 2 Samuel 22: 34. Vier herten op een heuvel geplaatst betekenen de vier evangelisten. Herten worden vaak afgebeeld al etende van druiven. Het is het symbool van de mens die op aarde al hemelse genade heeft gekregen. Aap. Pongo pymaeus (klein) (synoniemen Pithecus satyrus: satyr, Simia satyrus, Simia betekent gelijkend of mensachtig) Verschillende apensoorten uit Afrika en Z. Azi waren in de oudheid bekend, in Grieks heten ze pithekos en in Latijn simia. (gelijkend) De oude Grieken kenden de apen, ze hielden ze niet voor mooie dieren, lelijke mensen werden met de naam van aap betiteld. Een gevleugeld woord was bij hen een vergelijking van die godin der schoonheid met dat dier: ԡls een aap naast Aphroditeծ Het heilige hirogliefenschrift bevat dikwijls afbeeldingen van apen. Alleen de Hamadryas en dan nog wel het mannetje komt er in voor. Nubische volksstammen moesten de hamadrys als tribuut opbrengen Hij is gezeten op het altaar waar hij de eerbewijzen van de mensen ontvangt. Herhaaldelijk ziet men hem ook afgebeeld als rechter die over de goede werken en misdrijven van de mensen oordeelt. Hij heeft een weegschaal voor zich en beschouwt met ernstige blik de stand der schalen. Thot, de god van wijsheid, werd wel als een oude, wijze baviaan afgebeeld. Duizenden gebalsemde mantelbavianen zijn in speciale graven ter aarde besteld, duizenden malen zijn ze afgebeeld onder meer bij het ochtendgebed, de handen omhoog in de richting van de opgaande zon. Hoe heilig ze ook waren, toch hadden ze vele plichten waarvoor ze grondig werden getraind. Volgens onderzoekers moest dit hebben bestaan uit het aanvegen van tempelvloeren, het lopen in tredmolens en het plukken van dadels. Waarschijnlijk had de verering van de Hamadryas en die van de krokodil dezelfde grondslag, zij vloeide voort uit vrees. Ook bij andere volken komt dit gevoel naar voren. Alle bewoners van de steppen van Centraal Afrika en een groot deel van Abessini dragen hun haar op precies dezelfde wijze gekamd en gescheiden als de Hamadryas. Hij heeft klaarblijkelijk als model gediend al hebben zij het meer afgebeelde als het levende dier voor ogen gehad. Satyr. Het woord Գaթrլ meestal in meervoudsvorm seթrimծ In de Hebreeuwse versie van de bijbel komt het woord Ԩarige wezensՠvoor. De eerste vertalers maakten er Գatyrs Ԡvan: Լi style='mso-bidi-font-style:normal'>de wilde dieren der woestijnen zullen de wilde dieren der eilanden daar ontmoeten en de satyr zal zijnen metgezel toeroepenռ/i>. Dit wordt gevonden in vier verzen en kan niet als geit vertaald worden. Het wordt een satyr in Jesaja 13: 21 en 34: 14 en een duivel in Leviticus 17: 7 en 2 Kronieken 11: 5. (soms ook als paard, zie onder) Gewoonlijk denkt men dat ze de vertegenwoordigers zijn van de heidense geesten die de mens afbeelden als half mens, half geit. De aap is bekend om zijn seksuele wellust en zo ook de geit vandaar dat die twee dieren vaak gecombineerd werden. (117) De kerkvader Hironymus vertelde ook dat men dit dier in Latijn incubus, satyrus of faunus noemde. Hironymus vertelde dat er op een gegeven moment een klein mannetje bij de kluizenaar St. Antonius kwam. Het mannetje had een kromme neus en een spits voorhoofd, van het middel tot de voeten had het een geitenlichaam. Op zijn vraag waar hij vandaan kwam antwoordde de sater: ԉk ben ook maar een sterfelijke bewoner van deze ruige wildernis. De zotte, afgoden vererende heidenen hebben zich tot nu toe wijs laten maken dat wij goden zouden zijn, wat echter niet het geval is en waarvoor wij ook niet aangezien willen worden. Ik ben er nu door mijn volk op uitgestuurd om met u te praten en u te vragen of u de universele God voor ons wilt aanroepenծ Nadat de sater was uitgesproken verdween hij snel en is niet meer teruggezien. De saters bleven echter bestaan. Tot in de middeleeuwen bleef het een afschrikwekkend voorbeeld van wat er terechtkomt van mensen die zich te veel aan vleselijke lusten overgeven. De satyr zou een mens geweest zijn die door verandering van het bos en woestheid half beest half mens is geworden. De Ժwarten verhalen wonderlijke dingen van dit dier en bevestigen dat het niet alleen de weerloze vrouwen en onhuuwbare dochters aanvalt en verkracht, maar ook gewapende mannen durft aan te vallen. Ook bij Plinius kan men lezen dat er op de Indische bergen Գatersՠzijn, Ժeer boosaardige dieren met een mensengezicht die soms rechtop en soms op alle vier poten gaan en die vanwege hun vlugheid alleen als ze oud of ziek zijn gevangen genomen kunnen wordenծ Eeuwen achtereen werd deze mededeling verteld en oververteld en van bijvoegsels voorzien die geleidelijk aan de betekenis veranderden. De naschrijvers verloren uit het oog dat er van dieren gesproken werd en maakten er wilde mensen van. Ԛe lijken helemaal op de mens en dragen hun vlees onder hun kin mee als in een pakhuis en nemen hieruit om te eten als ze honger hebbenծ (zie tekening, het zijn de wang- of keelzakken die bij apen kunnen voorkomen) Later zijn de saters weer omgedoopt tot duivels of veldgeesten. De Satyrs werden bij de oude heidenen gehouden voor veldgoden die gans onkuis ende ritsig waren waarom de kruiden die daar toe dienen en gebruikt worden satyria genoemd worden en naar de gelijkenis van haar twee ronde worteltjes klootjeskruid. De naam satyrion (voor Orchis) is ontleend aan het geloof dat de bloem het voedsel was van de Satyrs met als gevolg de excessen waar zij berucht om waren. Daardoor komt uit zuidelijker streken het verhaal dat de knollen geboren zouden zijn uit het bloed van de wellustige zoon van de Satyr Patellanus. Die zoon, Orchis genaamd, verkrachtte een priesteres van Bacchus. Hij werd direct door wilde dieren, de begeleiders van Bacchus, gegrepen. Om zijn vader gunstig te stemmen veranderden de Goden hem in een Orchisplant. Een onocentaur. Dit fabuleuze dier begon zijn literaire bestaan in de Septuagint. De Griekse versie van Jesaja 13: 21 en 34: 14 geeft onocentaurs weer voor het Hebreeuwse woord wat in de geautoriseerde versie Էild beast of the islandՠgeworden is. ...եn veldgeesten daar rondhuppelen, wilde honden zullen huilen in de burchten en jakhalzen in de paleizen van wellustռ/i>, 34; 14 Ԯ.veldgeesten ontmoeten elkander, ja, daar zal het nachtspook verwijlen en een rustplaats voor zich vindenծ Dat deze vertalers van Jesaja het woord niet uitgevonden hebben zien we in een passage van Aelianus waar hij na de beschrijving van de onocentaur zegt: Ґythagoras stelt dat dit ding, naar de getuigenis van Crates, uit Pergamum komtծ Naar alle waarschijnlijkheid waren de vertalers bekend met Crates. Toen ze dan ook dit vreemde woord tegenkwamen hadden ze een probleem om het Hebreeuwse woord voor een Զerschrikkelijke dierՠte vertalen en maakten er een onocentaur van. De onocentaur is een van de dieren die voorkomt in de Physiologus. Het dier heeft een menselijk gezicht en is omgeven door dik haar, (Pilosus) heeft handen en het bovenste deel van het lichaam is menselijk in vorm, maar het lagere gedeelte met de achterpoten lijkt op die van de ezel. Er wordt geen melding gemaakt van een staart. De kleur van het lichaam is asgrijs met wat wit aan de lendenen. De handen hebben een dubbele functie, als snelheid nodig is worden ze gebruikt als voeten en gaat het dier net zo snel als andere quadrupeds. (viervoeters) Als het nodig is om iets te plukken of te grijpen worden ze weer handen, dan wandelt het niet maar zet zich neer. Naar deze opmerkingen zou je zeggen dat de veldgeest of onocentaur een staartloze aap was. Zonder deze beschrijving zou de naam suggereren dat het een monster was die van de klassieke centaur verschilt doordat het lichaam een ezel gedeelte heeft in plaats van een paard. Het is de satyr. Er zijn schrijvers als Adelinus die zeggen dat deze monsters ontstaan is uit de paring van ezels met mensen. Andere zeggen dat het dier van onderen een paard is en het bovenlijf van een mens heeft. Wanneer hij wil spreken bewegen zijn lippen als bij iemand die spreekt, maar praten kan hij niet. Basilisk. De verbeelding van de ouden gaf geboorte aan een opmerkelijk reptiel dat zijn kwalijke geest over de geesten van de mensen uitoefende tot ver in de middeleeuwen. Dit was de gevreesde basilisk, de mythische koning van serpenten. De Grieken noemden dit beest basiliskos, een andere afleiding van hun woord voor koninklijk. Plinius begreep daaronder vanwege zekere opmerkingen dat het op een kroon lijkt die het reptielenhoofd sierde. Daarom wordt in sommige middeleeuwse tekeningen op het hoofd van het monster zorgvuldig een diadeem afgebeeld. Mogelijk is er ergens een overeenkomst gevonden met de basiliek. Geen mens weet het. De Romeinen door een warboel in etymologie werden door de Grie¬ken geholpen die het kruid als antimiddel tegen de steek van schor¬pioenen gebruikten. De oorsprong van de Griekse planten¬naam. Ook de basiliek was oorspronkelijk een koninklijk gebouw. Het kruid was bekend als het tegengif tegen de Basilisk, het fabeldier dat afgebeeld wordt als een gele Afrikaanse slang met een witte vlek en drie stekels op de spitse kop. Hij is de koning, basileus, van alle gifdieren waar alle gifslangen voor vluchten. De basilisk is een van de wonderdieren waarvan het bestaan lange tijd gewaarborgd werd door de bijbel. ԗant ziet, ik zend slangen, basilisken onder u lieden, tegen welke geen bezwering is; die zullen u bijten, spreekt de Heerծ (Statenvertaling, Jeremia 8: 17; vgl. ook Jesaja 11: 8, 30:6 en 59: 5.) Zijn blik is dodelijk voor mensen - de basilisk zou de mens doden als hij deze als eerste zag. Iets dergelijks werd van de wolf verteld, die zijn slachtoffer met stomheid slaat, maar alleen als hij dat als eerste ziet. Deze gang van zaken was aannemelijk binnen de destijds gangbare opvatting dat zien berust op het uitzenden van stralen, niet op het ontvangen ervan. Christelijk. De basilisk werd vaak als het symbool van de ziekte zoekende demon in het bijgeloof voorgesteld. In de kunst was de basilisk het symbool van de duivel en de antichrist, bij de protestanten was het een symbool van paapsheid. Een zeer veelvuldig voorkomend motief is Christus die de aspis en de basilisk, slang en de draak vertreedt, klaarblijkelijk teruggaande op Psalm 90:13 ғuper aspidem et basiliscum ambulabis, conculcabis leonem et draconemӮ ҇ij zult wandelen op de aspis en de basilisk, Gij zult de leeuw en de draak vertredenӼ/b>. Honorius van Autun ziet in de aspis de zonde, in de basilisk de dood, in de leeuw de antichrist en in de draak de duivel. Deze vier zijn door Christus overwonnen. Het geheel is dus een symbool van verlossing. Christus, op die vier dieren zien we onder andere afgebeeld op het ivoren snijwerk van 770-800 in Koninklijk Museum voor de Kunst en geschiedenis te Brussel. In de Romaanse kunst staat Christus nog maar op twee dieren, de leeuw en de draak, zie het 12de eeuwse stenen relif in Onze Lieve Vrouwekerk te Maastricht e.a. Het woord basilisk, evenals de Latijnse naam regulus, wijst op de betekenis van dit dier als de koning onder de slangen. Dit vinden we in een Statenvertaling waar in Jesaja 14:29 staat dat ҵit de slang een basilisk zal voortkomenӬ dat wil zeggen van kwaad tot erger. Dit terwijl de Leidse vertaling er het woord adder vermeldt. De oorspronkelijke Hebreeuwse tekst heeft het woord ҴsefangӠ.(van een stam die sissen betekent). In de Engelse Bijbelvertaling komt de cockatrice voor in Jeremia 8:17 waar in de Leidse vertaling sprake is van gifslangen. Bedoeld zijn de vijanden van Isral die dodelijke wonden aan land en volk toebrengen. In de oorspronkelijke Hebreeuwse versie staat het woord ҴsifoienӠte lezen dat afgeleid is van hetzelfde woord als bovenbedoelde Ҵsefang. De basilisk van de Grieken en de tsepha of tsefang van de Hebreers is een naam die door de ouden aan een verschrikkelijk monster van hun eigen verbeelding gegeven. Op de eerste plaats werd het woord niet gebruikt bij de oude Grieken voor een serpent en Tsepha was alleen maar een van de verscheidene Hebreeuwse woorden die eventueel (in de 14de eeuw) tot basilisk werden. Op de tweede plaats was de basilisk geen verschrikkelijk monster (tot de 13de eeuw) maar een verschrikkelijk serpent van een normale vorm, de toevoeging duivelachtig is absurd. Het woord basilisk betekent koning en werd het eerste gebruikt voor een serpent in de Septuagint wiens vertalers het moeilijk hadden om al die verschillende namen voor reptielen te vertalen. De reden dat ze de naam gebruikt hebben is mogelijk geweest dat het serpent in kwestie onderscheiden werd door een witte vlek op de kop waarbij je denken kan aan een soort diadeem. In Plinius tijd had hij al een slechte reputatie gekregen. Hij beschrijft het dier aldus: ҄oor zijn spuwen gaan alle serpenten op de vlucht. Het gaat niet alleen voort door zijn lichaam vele wendingen te laten maken zoals andere serpenten doen, maar gaat ook rechtop door de voorste helft omhoog te houden. Het doodt struiken niet alleen door ze maar aan te raken maar zelfs met zijn adem, hij verbrandt kruiden en breekt stenen in stukken, dat is de kracht van zijn venijn. In een andere passage zegt hij: ҷe komen nu tot de basilisk waarvan alle andere serpenten wegvliegen en er bang voor zijn, het doodt hen met zijn adem en de geur die van hem uitgaat. Zet hij zijn oog op een man dan is dat genoeg om zijn leven te benemenծ De Romeinse poet Lucanus rechtvaardigt de naam ԫoning van serpentenՠdoor te melden dat die anderen bang zijn zodat hij regeert als een koning in een verlaten veld. Toen Jerome de bijbel vertaalde in het Latijn die nu bekend is als de Vulgate gebruikte hij het woord basiliscus een keer in Psalm 91:13 maar in andere passages maakte hij een nieuw woord door zijn equivalent regulus te gebruiken. Dat woord wordt meestal niet gebruikt voor een slang, maar alleen voor koningen of hoofden. Ondertussen kwam een nieuwe legende op gang dat de basilisk uitgebroed werd door sommige venijnige reptielen uit een hanenei. Dit gegeven vinden we voor het eerst bij de Engelsman Neckam die zegt: ҁls de haan oud wordt legt die soms een ei die gebroed wordt door een pad waaruit een basilisk voort komtӠ. V. de Beauvois spreekt aldus: Җoor het broeden moeten verscheidene dingen gebeuren. De eieren moeten in diepe warme modder liggen waar het gebroed wordt zonder de hulp van de vader. Na enige tijd komt er een kuiken die sterk groeit, zoals kuikens gewoon zijn te doen, maar hij heeft de staart als een serpent, de rest van het lichaam is een cock (haan) dit wordt bevestigd door diegene die deze creatie gezien hebben dat het ei geen schaal heeft maar een zeer taaie huid, zo taai dat het de sterkste krachten kan weerstaan. Sommigen zijn van mening dat deze eieren gebroed worden door een serpent of pad maar dit is onzeker. Dit echter hebben we in de beschrijvingen van de ouden gevonden dat een zeker soort basilisk van de eieren van een oude haan komtӮ Ongelukkigerwijze vermeldt hij de schrijvers niet, waarschijnlijk was Beda, 730 na Chr., er een van. Naar deze passage was het duidelijk dat in het midden van de 13de eeuw de basilisk soms gebroed werd uit een hanenei, dat het zijn vorm had maar met een staart als een slang. Dit verhaal heeft waarschijnlijk zijn begin gehad in Jesaja 59: 5, die literair vertaald zo luidt: Ԛij broeden eieren van giftige slangen uit en weven spinnenwebben. Wie van hun eieren eet zal sterven, wie het windei verpletterd, (als er een ingedrukt wordt) vindt er een basilisk inӮ Dit werd door Jerome gevolgd. Қij breken de eieren van adders en weven spinnenwebben. hij die eet van hun eieren zal sterven en die verwarmd zijn (of gebroed) breken uit in een regulus. (basilisk) Nu betekenen de windeieren van de Septuagint meestal de onbevruchte eieren van een kip, ze suggereren een hanen-ei omdat Aristoteles had gezegd dat gewoonlijk ҳubstanties die op een ei lijkenӠin een haan gevonden wordt als je die opensnijdt onder het middenrif waar de hen haar eieren heeft, die zijn geel van kleur en met dezelfde vorm als een gewoon eiծ Er werd een gevolgtrekking gemaakt dat een basilisk soms gebroed werd door een haan. Je moet je ook herinneren dat de haan in gedachte geassocieerd werd met de basilisk. Aelianus stelt dat bij het geluid van een kraaiende haan een basilisk sterft in schuddende bewegingen en dat reizigers in Libi een haan meedragen ter bescherming. Het idee van het broeden van een haan is mogelijk versterkt door de Egyptische traditie waarvan Sir Thomas Browne zegt: ԥen mening in dat land is dat de Ibis van serpenten leeft, dat dit venijnig voedsel hun ontvangen benvloedt of hun eieren in het lichaam zodat die soms voortkomen als serpentenծ Hij suggereert de bewering dat het van de ibis naar de haan is overgegaan wat gepromoot werd door een verkeerd begrip van de Bijbel waar hij op Jesaja 14:29 doelt. In deze passage zegt de SeptuagintӠVan het zaad van de serpent zullen adders voort komenռ/i>. De Vulgate maakte dit ervan: Җan de basis van het serpent zal de regulus voort komenӮ (Լi style='mso-bidi-font-style:normal'>want uit de wortel der slang zal een adder voortkomen en haar vrucht zal een vliegende draak zijnծ) Een leraar moet strijden, Handelingen 20:27, voor de kudde. De sporen zijn de verkondigde woorden der wet, Ecclesiasticus 12. De ijver, een heilige toorn, de rode kam en lellen. Hij toont aan in welke duisternis de mensen zijn gezeten, Job 2. Rom. 13. Een oud leraar die dwaalt broedt een basilisk uit. Door de combinatie van deze beweringen is mogelijk het idee geboren van het broeden van een basilisk door een haan of een serpent. Hoe de pad er bij kwam is niet bekend. In de oude alchemie was diegene de steen der wijzen probeerden te krijgen regulus; koning, dus een leeuw, en regulus regulus, het hart van de leeuw, het machtigste wat er was. Beren. Ursus arctos.(Latijn ursus, Grieks arctos; beer) Bijbel. Ԅobՠis de naam voor de Bijbelse bruine beer die ook wel Syrische beer genoemd wordt, Ursus arctos ԓyriacusռ/b>, die heeft de lichtste jas van alle beren. In Bijbelse tijden werd deze beer gevonden in de heuvelachtige beboste gebieden van Palestina waar de rotsformaties hen een goede beschutting gaven. De enige twee locaties die duidelijk zijn aangegeven zijn in de heuvels van Juda bij Bethlehem en ten oosten van Bethel. Tot voor kort waren ze nog in Palestina aanwezig. De laatste beer in boven Galilea werd gedood in de tweede wereldoorlog. Toch zijn ze nog in de Libanon en Hermon boven de twee duizend meter waar ze nu misschien ook wel afgeschoten zijn. De berin is in de tijd dat ze haar jongen zoogt zeer gevaarlijk als ze lastig gevallen wordt. Zie de tekst uit Spreuken over de onmogelijkheid om met een dwaas te onderhandelen, 17:12: Ҽi style='mso-bidi-font-style: normal'>Men kan nog beter een van haar jonge beroofde berin tegenkomen dan een zot in zijn razernijծ Absalon wordt ook afgeraden om David achterna te zitten omdat David Լi style='mso-bidi-font-style:normal'>en zijn mannen helden zijn, verbitterd als een berin in Դ veld, die van jongen beroofd isծ Hosea 13:8 : Լi>ik val hen aan als een van jongen beroofde berinծ Meestal zijn ze voor de mensen en hun vee ongevaarlijk. Maar laat in de winter kunnen ze honger krijgen en naar de lagere gronden komen om een lam te pakken, mogelijk dichtbij een nederzetting. Dit kan zoծ incident zijn die David beschreef in 1 Samul 17:34. In vers 37 redde hij het dier uit zijn muil. Het Hebreeuwse Թadՠ(muil) kan hier een ruimere betekenis hebben, mogelijk betekent het de massieve voorpoot waarmee ze iemand kan neerslaan, ook de leeuw wordt zo verslagen. De passage in 2 Koningen 2:24 waar twee en veertig kinderen door twee berinnen werden verscheurd roept veel vragen op, mogelijk veroorzaakten de berinnen meer paniek en schade. 2 Samuel 17:8 waar Elisa door kinderen wordt uitgescholden en hen vervloekt. Dadelijk komen twee berinnen te voorschijn en verscheuren een groot aantal kinderen. Hierin komt de overtuiging voor in de Bijbel dat alle dieren meewerken om Gods wil en besluiten uit te voeren. Jesaja 59:11 ; wij grommen allen als berenծ Amos 5:19: Ժoals wanneer iemand vlucht voor een leeuw, dan door een beer overvallen wordt, hij komt naar huis en leunt met zijn hand tegen de muur en wordt gebeten door een slang!ծ Van de regen in de drup zouden wij zeggen. Over de verbinding van de leeuw en de beer zou je zeggen dat een leeuw meer voorspelbaar is en een beer zijn bedoelingen verbergt. Dat wordt ook gesuggereerd in 1 Samuel 17:37, Լi style='mso-bidi-font-style:normal'>de leeuwɬ de beerɠen de Palestijnլ waar de drie dieren opgenoemd worden in opeenvolgende grootte van gevaar. De enigste vermelding in het N.T. is een puur symbolische, in Openbaringen 13:2 komt de Griekse arctos voor.

Bijen. Apis mellifera (honing dragend) Velen hebben verzekerd dat bijen zich vermeerderen uit de kadavers van vee of rottend stierenvlees. Om bijen voort te brengen uit dood kalverenvlees wordt dat geklopt zodat de wormen broeden en uit rottend bloed komen. De wormen krijgen hierna vleugels en worden bijen net zoals horzels die in de paardenkadavers gebroed worden. Dit naar het verhaal van Samson en de leeuw waarin het raadsel voorkomt: Ҽi style='mso-bidi-font-style:normal'>zoetigheid ging uit van de sterkeӮ Men geloofde dat er een zwerm honingbijen kon voortkomen door het kadaver van een groot dier te laten rotten. Bij Samson was dat een leeuw. Dit steunde ook op de Griekse mythe van Virgilius dat toen alle bijen van Aristaeus, de opvoeder van Dionysus, gestorven waren, op raad van Protius vier stieren en vier koeien begraven werden waaruit een ontelbare menigte bijen te voorschijn kwam. In het graf van de Frankische koning Chilperik is een stierenkop gevonden met drie honderd gouden bijen er in. Bijbel. Kanan is een land overvloeiende van melk en honing, Deuteronium 8. 2 Koningen 18, Exodus 3 en 13 en 33. De Bedoeenen die lang in Isral geleefd hebben zijn grote liefhebbers van deze Ժoetigheidծ Dat wordt wel duidelijk uit het spreekwoord, waarmee de Arabische Bedoeenen het geluk van een rijke en vorst uitdrukken: Ԉij slaapt met de mond aan de honingraatծ Honing was steeds overvloedig aanwezig en het aantal plantensoorten dat honing voort brengt is groot. Bovendien brengt het klimaat mee dat er van winterrust vrijwel geen sprake is. De bijbel kent wilde bijenzwermen, Markus 1, 6. De vorm die daar voorkomt is wel de Syrische bij Apis mellifera syriaca. Zijn achterlijf is helder geel. Ze steekt zeer spoedig en heeft een sterke neiging om te zwermen. Ze zijn niet het beeld van ijver en zorgzaamheid, maar van vervolging. De vijanden van Isral volgden hen Լi style='mso-bidi-font-style: normal'>gelijk als de bijen doenլ Deuteronium 1:44 en Լi style='mso-bidi-font-style:normal'>omringden hen als de bijenլ Psalm 118:12. De wilde bijen verzamelen honing en brengen die in hun nesten die in holle bomen, rotsspleten en dergelijke zijn te vinden. De Palestijnse bijen hebben de gewoonte om de cellen geheel met honing te vullen zodat het afsluitende wasdeksel duidelijk bol staat en de honing er dikwijls uit vloeit. Een dergelijke honingvloed, waarschijnlijk uit een holle boom, vindt Jonathan in het woud, 1 Samuel 14:26, terwijl Deuteronium 32:13 en Psalm 81:17 spreken van honing uit rots. Լi>Hij deed hem rijden over de hoogten van het land en spijzigde hem met de vruchten des veld; hij deed hem honing zuigen uit de rots en olie uit den keiharde rotssteenծ De honing is om lieflijkheid uit te drukken, smakelijkheid en aangenaamheid zie bijvoorbeeld Psalm 19:11, 119:103. Gods woord of het evangelie is de zoete honing dat in de wereld is gekomen om zondaren zalig te maken, wat gerechtigheid, vrede en blijdschap verkondigt en verwekt, Jesaja 40:1, 52:7, 61, 1-2-3, Romeinen 14: 17, 2 Corinthirs 6: 1-2 etc. Als Jonathan tijdens de strijd met de Filistijnen ondanks het verbod van zijn vader Saul, honing eet blijkt ook dat de grote voedingswaarde van honing al bekend was, Samuel 14:24. Saul had het volk bezworen om niets te eten: Vervloekt de man, die iets gebruikt voor de avond, voordat ik mijn vijanden gewroken heb! Het hele volk at dus niets. Jonathan die het niet gehoord had stak de punt van zijn stok in de honinggraten en bracht de hand aan de mond, zo kwam er weer glans in zijn ogenծ Deborah is het Hebreeuwse woord voor honingbij, Genesis 35:8. Zo wenst men dat een dochter die Deborah genoemd wordt nijver als een bij mag zijn. Ԅebashՠhoning, wordt acht en veertig maal gevonden, het Griekse ԭeliՠvier maal. Het was de basis van zoetstof. Ook werd de honing wel met de raat gegeten, Hooglied 5:1, Lucas 24:42, we lezen daar: Լi style='mso-bidi-font-style:normal'>En zij (de discipelen) gaven Hem een stuk van een gebraden vis en van honingratenծ Dat komt ons vreemd voor hoewel dit nog steeds zo in gebruik lijkt te zijn. Dit zou gegrond zijn op twee uitspraken van Mohammed: Լi style='mso-bidi-font-style: normal'>Na het genot van vis geniet van het zoeteՠ en Լi style='mso-bidi-font-style:normal'>Gij zult geen vis eten en dan zure melk drinken, want dat is schadelijk voor de gezondheidծ Men denkt dat visspijzen kwalijke gevolgen kunnen hebben die geneutraliseerd worden door het gebruik van honing. Plinius meldt: Ԩoning in wijn gedronken is een geneesmiddel tegen de schade die door visspijzen ontstaatծ Zo ook bij Galenus. Jesaja 7:18: Լi>dat de Heerɠde bijen in het land Assur tot Zich fluiten zalծ Het fluiten verwijst naar het geluid dat bijenhouders maken zodat de uitzwermende zwerm zich zal zetten. Bijen vinden het heerlijk om plezierige geluiden en muziek te horen, bijvoorbeeld door in de handen te klappen of met emmers te rammelen. Daarom vinden ze het aangenaam om die geluiden te horen als ze in hun korven zitten. Een verwijzing naar de bijenteelt omdat nu ook nog de bijenhouder in Palestina de gewoonte heeft om door fluiten en dergelijke geluiden de bijenzwermen naar hun verblijfplaatsen te lokken. Bloedzuigers. Hiruda medicinalis (gebruik als medicijn). (Hiruda officinalis) (geneeskrachtig) Hirudo, mogelijk van hoera; zich te houden aan. De bloedzuigers bezitten aan het achtereind van het lichaam en meestal ook aan de voorkant een zuignap waarmee ze zich ongeveer als spanrupsen kunnen voortbewegen. In het midden van de voorste zuignap of als die niet aanwezig is aan het vooreind van het lichaam bevindt zich de mond die gewapend is met drie harde en scherp gezaagde kaken. Hij vreet wel waterdiertjes, maar het liefst hecht hij zich aan warmbloedige dieren vast om hun bloed uit te zuigen. Bijbel. ԡluqah wordt maar een maal gevonden. Het woord komt van een wortel die aanhechten of zuigen betekent. Het Arabische alaq betekent nog steeds een bloedzuiger. Spreuken 30:15: Լi>de bloedzuiger heeft twee dochters: geef geef! Deze drie zijn onverzadelijkծ Buizerd Buizerd, in Duits is het Bussard en Mausebussard. Het heet in oud-Hoogduits Musari, in Angelsaksisch musere, oud-Frans heeft busan (nu buse) waaruit het Engelse buzzard en onze buizerd ontstond dat op gelijk betekende Latijnse buteo berust. De naam is een samenstelling van de woorden Ԣuseՠ(spreek uit: boese): kat, en aar: arend, wat dus katarend betekent. Zijn geluid ԭi-ee!ՠlijkt op het miauwen van een kat. Buteo ferox, (woest of fel) is de arendbuizerd. Bijbel. De buizerd is nauw verwant met de slangenarend, vooral de arendbuizerd, Buteo ferox, (Buteo rufinus Cretzschmar) (roodachtig) Hij is groter en woester dan onze buizerd en herinnert meer aan een arend. In de lijst van onreine dieren van Deuteronium 14:13 komt het Hebreeuwse Բaahՠvoor. Dat betekent de ziende, mogelijk vanwege zijn vurige blik. Wespendief. Pernis; roofvogel. Pernis apivorus, L .( apis; bij, vorare; verslinden, bijen etend) Tot dezelfde groep van de buizerd wordt ook wel de wespendief of bijenarend, gerekend. Bijbel. Cansdale geeft als de Bijbelse naam de naam ԡyyahՠop wat afgeleid zou zijn van het meeuwende roepen. Bunzing.

Wezel. Putorius putorius, (van Latijn putor; stinkend, rottend) De wezel is kleiner dan de bunzing en beide dieren zijn door hun stank bekend. De bunzing heeft een slangachtig lichaam van een veertig tot twee en veertig cm zonder de zestien cm lange staart. Het gewicht is een dertien honderd gram. Het is een dier dat naar een vos zweemt, een brede ingedrukte rug, korte poten, scherpe tanden, zwartachtige haren en een brede kop met een lange staart. Bijbel. Deze familie zou genoemd zijn onder de woorden ohim en zihim in Jesaja 13:22. Damhert. Dama dama, (Cervus dama) heet in Fries deim, eerder dein of deyn, in oud-Fries dain. Het is een oude naam die nog voorkomt in plaatsnamen als Debrunnen, Deschwandi, Dewald en Dewangen. In het hoofdgebied vroeg uitgestorven naam werd het door het Latijnse dama: hert, vervangen. Dit stamt van het Libische (a) damu: gazelle. 1 Koningen 4:22: Դien gemeste runderen en twintig weiderunderen en honderd schapen behalve herten, gazellen, damhertenծ Het woord Ԫachmoerլ (soms vertaald als buffel) zal wel het damhert geweest zijn. Draak, draken. Draak, de naam komt van Latijn draco en Grieks drakon wat eigenlijk de scherp ziende betekent, vergelijk het woord derkomai: kijken, van de Indo-Germaanse basis derk: zien. Drakon wil dus zeggen de ziende, maar niet in de manier van zien, maar met de ogen gebiologeerd zoals een slang een muis door zijn ogen kan laten stilstaan. Ook de naam lind komt in de betekenis van slang voor in namen met symbolische betekenis van het ԫennen der geheimenլ vergelijk onze lintworm, een tautologische samenstelling. In midden-Nederlands was het lindeworm in de betekenis van reuzenslang, draak of linddrake: draak of krokodil, in oud-Hoogduits betekent Lint een slang, in midden-Hoogduits is de Linttrache een draak, in oud-Noors is lint een slang, mogelijk is dit woord verwant met Latijn lentus wat buigzaam of lenig betekent. Het fabeldier dat een vogel en een slang is, dat de Germanen als cohortenteken bekend is geworden. Het gaf al in de begintijd stof tot de sprookjesfantasie en vormde de inheemse voorstelling van de lintworm om. Het is een aloude vorm vanaf de prehistorische dagen toen men zichzelf moest beschermen tegen monsters die nu uitgestorven zijn, de draken uit de oertijd. Er zijn maar weinig beesten van de folklore en mythologie die meer tot de verbeelding spreken dan draken. De primitieve mens zag in de natuur onophoudelijk twee machten botsten, licht en duister, dag en nacht, zomer en winter, leven en dood. In die strijd representeert de draak altijd de donkere zijde, de dood zijde van het leven en zo vaak het leven het wint van de dood en het licht van de duisternis, bij het ontstaan van de wereld of in het voorjaar of elke morgen, zag de mens daarin een geweldige strijd. De zonnemaagd werd van de draak bevrijd door een ridder. Ieder ras en elk volk legde daarin zijn mythologie in eigen kleuren neer. In Egypte is Apophis de draak die door Re wordt verslagen. In Babel is het Tiamat die door Mardoek wordt verslagen, zie Esther 3:7, ook wat over de inleiding in dat boek over de vermoedelijke oorsprong van het Joodse Purimfeest gezegd wordt, de god van licht en de zon durft Tiamat, de draak, weerstaan. Op zijn door vier vurige paarden getrokken wagen rijdt hij de vijand tegemoet en stoot hem de werpspies in het hart. De Joden brachten dit verhaal over op Jahwe, zie bijvoorbeeld Job 9:9, en 26:12. Later, in het boek der Openbaring vinden we de oude Mardoek in de nieuwe gestalte van Michael terug terwijl het door de kruisvaarders meegebrachte verhaal van St. Joris duidelijk nog sporen vertoont van de oude Babylonische mythe. De jonkvrouw is de plantenwereld die met de ondergang bedreigd wordt. De held, de drakendoder, is niets anders dan de aankomende zomer of zon.(49) In al deze gevallen is de drakendoder een leven brengende godheid. De lentebrenger doodt de winterdraak en redt de benauwde maagd, dat is de door de nijdige ijskoning bedreigde aarde uit zijn klauwen. In de vruchtbaarheidsmythen is de draak doorgaans het ontluikende leven tegenhoudende macht. Als zodanig werd hij in verbinding gebracht met de onderwereld en het bronwater dat naar het volksgeloof in de onderwereld, de plaats van het verborgen leven, ontsprong en genezende krachten had, zie bijvoorbeeld de namen slangenbad, drakenbron, drakenfonteinen en dergelijke. Bijbel. Sommige zien in de krokodil ook de draak van Jesaja 51:9: ԠWaak op, waak op, bekleed u met sterkte, gij arm des heren! Waak op als in de dagen vanouds, van de geslachten uit de voortijd! Zijt gij het niet, die Rahab neer gehouwen, de zeedraak doorboord hebt?ՠDe meeste commentatoren beschouwen dit als een verwijzing naar de chaos-draak uit de Babylonische mythologie. De twee woorden Դannin (draak) en nachash (serpent) zijn gebruikt in verbinding met de roeden die serpenten werden in Exodus 4 en 7. Het is interessant dat Mozes roede Ԯachashՠwerd en die van Aaron en de Egyptische magici Դanninծ Er wordt verondersteld dat de laatste naar de krokodil verwijst en dat dit incident een symbolische bedoeling had waar Aaronՠs roede die van de Egyptenaren vernietigde. Ook in de bijbel komt de draak voor, Nehemia 2:13. In Openbaringen vindt men veel over die draak, 12:3-17 en vergelijk. 13:2, 4, 11, 16: 13, 20:2. Alles concentreert zich om hoofdstuk 12 waar een zevenkoppige reuzendraak een kind bij zijn geboorte tracht te verslinden. Hij achtervolgt moeder en kind tot in de hemel waar de schare van Michal tegen hem strijdt en hem overwint. Het slot is dat hij machteloos blijkt tegenover dit nieuwe leven en nu woedt tegen de rest van het gelovig vrouwenzaad. In hoofdstuk 20 is het een engel die hem overwint en naar de afgrond terugstuurt, blijkbaar is dit hier de levend brengende godheid, de Messias. De apocalyptische draak met zeven koppen is volgens 12de en 13deeeuwse symbolisten het symbool van de hoofdzonden. Een aanmatigende mannenkop is de hoogmoed, een slangenkop de nijd, een kameel de toorn, een slak de vadsigheid, een hyena de gierigheid en een vrouwenkop met een nimbus van edelstenen de wellust. Of de zeven keizers van Rome die de eerste christenen zo bedreigden. Jesaja 27:11: Ҕe dien dage zal de Heer met zijn hard en groot en sterk zwaard bezoeken de leviathan, de lang wemelende slang, ja, de leviathan, de kromme kronkelende slang, en hij zal de draak, die in zee is, dodenծ In Johannes komt de draak nog duidelijker uit: ҅n de grote draak is geworpen, namelijk de oude slang, welke genaamd wordt duivel en satan, die de gehele wereld verleid. En ik zag uit de mond van de draas en uit de mond van het beest en uit de mond van de valse profeet drie onreine geesten gaan, de vorsen gelijk, want het zijn geesten der duivelenӮ Alleen het geloof kon de draak verslaan. Zo begon een eindeloze reeks heiligen met het doden van evenveel draken.

Duif, duiven. Engels columbine en Frans colombine zijn afgeleid van Latijns columbia. Mogelijk is het zo genoemd naar zijn kleur, vergelijk het Griekse kelainos: zwart of donker en Sanskriet kalankas: vlek. Bijbel. Een schone vogel. Een aanminnige en bevallige houding van een fraai maaksel. Met veren van heerlijke en schitterende kleur die een gouden en purperen gloed op de hals en borst naar het vallen van de lichtstralen vertonen. Ze is versierd met schone ogen die Salomon zo vaak in dichterlijke verzen bezingt om sieraad en nadruk aan zijn verzen te geven. Լi style='mso-bidi-font-style:normal'>Ziet gij zijt schoon, mijne vriendin; ziet gij zijt de schone, uw ogen zijn duivenogen tussen uw vlechtenӬ De liefste wordt Լi style='mso-bidi-font-style:normal'>mijn duive, mijn volmaakteռ/i> genoemd, Hooglied 5: 2. Hooglied 4:1, in 5:12: Լi style='mso-bidi-font-style: normal'>zijn ogen zijn als duiven bij waterbekenծ Ook David nam dit zinnebeeld over Ҽi style='mso-bidi-font-style:normal'>Gij zult worden als de vleugel van een duif, overdekt met zilver en welker veren zijn met uitgegravene geluwe goudeӬ Psalm 68; 14. Onder haar zinnen staat ongetwijfeld het gezicht bovenaan zoals het betrekkelijk grote en goed gebouwde en dikwijls zeer fraai gekleurde oog dat veel uitdrukking heeft reeds laat vermoeden. Eveneens voortreffelijk is het gehoor, waarschijnlijk zijn ook de smaak, de reuk en het gevoel betrekkelijk fijn. Ook kan men haar niet vrijpleiten van nijd en afgunst. De hebzucht brengt bij haar ieder kameraadschappelijk gevoel tot zwijgen. Het door haar gevonden voedsel zal ze bedekken met de vleugels. Ze zijn wel onnozel: ԅphraim is geworden als een onnozele duif, zonder verstand. Hosea 7:11. ԗeest dan voorzichtig als slangen en argeloos als duiven, Mattheus 10:16. Zij lopen goed, hoewel ze geen bijzonder snelle gang hebben kunnen ze dit lang volhouden. Bij elke stap knikken ze met de kop omdat hun poten kort zijn. Enkele soorten lopen op de wijze van hoenderen zeer snel, anderen kunnen zich op de bodem niet goed redden maar des te beter op de twijgen van de bomen. Zij die het beste kunnen lopen vliegen het slechts. De meeste echter hebben een snelle en krachtige vlucht die zich door behendige en snelle wendingen kenmerkt. Gewoonlijk gaat dit met een luid fluitend gedruis te paard. Ԅuiven vliegen als een wolkռ/i>, zoals Jesaja 60: 8 noteert. De meeste duiven Բoekoekenլ dat wil zeggen ze laten kort afgebroken hol klinkende zware geluiden horen, waarin de klank Բoekՠof Բoeksՠde overhand heeft. Anderen ԫirrenՠen brengen zachte trillende tonen voort, enkele soorten huilen, anderen lachen, enige geven zeer klankvolle en goed afgeronde, aangename geluiden ten beste, anderen knorren afschuwelijk. Nahum 2:7 եn de vrouwen treuren als duivenռ/i>, in Ezechil 7:16 komen ook klagende duiven voor, Jesaja 59:11 ԗij grommen allen als beren en kirren droevig als duivenծ Uit www.abbeville.com De duif is het symbool van de schepping van het water, het oervocht. De Heilige Geest zweeft over het water als een duif, vergelijk de duif met de olijftak bij de zondvloed. Het is ook de regen- en scheepvaartsterrenbeeld, vergelijk de Plejaden dat duivenzwerm betekent. Met de komst van de Plejaden, mei, is het een gunstige scheepvaart, met het verdwijnen ervan komt de stormtijd, november. Ook in de Bijbel is de olijf een symbool van vrede, zie Jesaja 52: 7.Լi style='mso-bidi-font-style:normal'>de voeten van de vreugdebodeռ/i>. De duif die bij Noach met volgens sommige vertalingen een tak, twijg of blad, terugkeert kan gezien worden als een symbool van Gods vrede en verzoening met de mensen. Het is een zeer opmerkelijke passage gezien het feit dat van een duif niet verwacht mag worden dat die bladen van bomen aftrekt of takken, maar eerder zou terugkomen met een strootje of een graankorrel. Sommige schrijvers maken uit die tekst dan ook op dat de zondvloed snel gestegen en gedaald moet zijn omdat de bomen bewaard zijn gebleven. Ook dat de olijf al goed bekend moet zijn geweest omdat bij het zien van een enkel blad het gewas al herkend werd. Het verhaal van Chasisatra, de Chaldese tegenhanger van Noach, stemt hiermee in zoverre overeen dat ook hier een duif wordt uitgezonden. De duif, de Phoenix en palm worden in de hiroglyfen gedentificeerd als beelden van tijd en overwinning. De H. Geest wordt dan ook meestal als duif voorgesteld als bij de boodschapper van Maria. De zeven gaven van de H. Geest, verstand, goede raad, wijsheid, sterkte, kennis, vroomheid en godvrezendheid, worden belichaamd door zeven duiven. Ook pas gedoopte worden door duiven gesymboliseerd. Bijbel. In de bijbel is het een van de reine dieren omdat ze alleen zaden en groene planten eten. De rotsduif is Columbia livia, Gmelin. (loodkleurig) Dit is het tweede heilige dier die in Leviticus genoemd wordt. Zo overvloedig komt de rotsduif in de wadies voor dat er verschillende namen voor zijn, als de Wadi Haman: Բavijn van duivenծ Dit woord komt van de Arabische wortel hamamatu. Jeremia 48:28 beschrijft de duif die nestelt in de rotsen. Zijn pluimage is blauw groen, maar het groene en lila van zijn nek hebben een metaalachtige glans. Zijn vleugels zijn donkergrijs van boven en wit van onder. Deze vogels blijven daar het hele jaar. Wilde vogels zijn moeilijk te vangen, maar in elke tijd van het jaar kun je nesten vinden met hulpeloze jongen. De wet herkent de gewoontes van deze vogel en zegt dat ook jonge duiven geschikt zijn om te offeren. Men neemt aan dat onze getemde duiven daarvan afstammen. De duivenmest van 2 Koningen 6:25 werd volgens Flavius Josephus gebruikt als zout om te kruiden. Dat lijkt moeilijk, hoewel zulke ingredinten ook in de Texelse kaas zitten. Mogelijk, naar een andere lezing dat het om een vierde kab most (wijn) handelt of om een plant, zie Ornithogalum. In het Hebreeuws zijn er twee woorden voor de duif. Ԕorլ wordt vertaald als tortel. ԙonahլ wordt vertaald als duif. De tortel, (Streptopelia turtur, L.) (Grieks streptos; kraag, peleia: duif ) (Turtur turtur) is kleiner dan de rotsduif. De tortel is een wilde vogel, die trekt. Zijn aankomst in Palestina is elk voorjaar als Ԕt gekir van de tortel wordt gehoord in ons landռ/i>, Hooglied 2:12. Slechts van april tot oktober kunnen de tortels verkregen worden, daarna gaan ze naar Afrika. Dit is de reden dat een andere vogel gebruikt wordt als winteroffers. ԙonahՠwordt een twintig maal vertaald als duif en met de toevoeging van jong wordt het verder een tien maal gebruikt als offer. Het komt van een wortel dat Ԫammerend geluidՠbetekent, Jesaja 38:14; Լi>ik kir als een duifծ In Jona zit hetzelfde woord en kan duif of kreunen c.q. treuren betekenen. Een van Jobճ dochter, Job 42:14 heet Jemina: Ԥuifjeծ ԇozalՠwordt vertaald als jonge duif en komt alleen in Genesis 15:9 voor. Zijn werkelijke betekenis is een Ԫonge vogelՠzoals het elders wordt vertaald. In het N.T komt het Griekse peristera voor, behalve in Lucas 2:24 wat soms een jonge duif wordt. Ze werden gebruikt voor het brandoffer wat Hebreeuws olah en in Grieks holokauston verschijnt. Het was oorspronkelijk een dank- en voorspoed vragend offer dat dagelijks morgens en ճ avonds bij de feesten gebracht werd. Christelijk. Volgens Lucas 3: 22 daalt nadat Jezus gedoopt is de heilige Geest op hem neer in een lichamelijke gedaante als een duif. Als symbool van de H. Geest zie je de duif op plafondschilderingen, bijvoorbeeld van de grote kerk te Naarden die de uitstorting van de H. Geest aanschouwelijk tracht voor te stellen waar de duif aangebracht werd boven het hoofd van de prediker. De duif is de zielenvogel die naar de hemel of naar het paradijs vliegt en daar uit de bron des levens drinkt dat het eeuwige leven geeft. Zo wordt de duif dan ook op doopvonten afgebeeld. In de heiligenlegenden van de middeleeuwen is ze het zichtbare teken van de inwerking van de Heilige Geest. Sinds Saul door Samul met olie gezalfd werd en Bisschop Remigius de Frankische Koning Clovis in de Kerstnacht van het jaar 496 tot Christenkoning zalfde is de olijfolie de zalfolie van de heersers geweest. Clovis was de eerste heidense Frankenkoning die gezalfd werd. Volgens de legende werd de zalving voorgenomen en bereikte de olie door de opeengehoopte massa niet de koning. Daar kwam door gebed van de bisschop een witte duif uit de hemel en bracht in zijn snavel een flesje gewijde olie. Dit flesje werd voortaan in de kerk als een heiligdom bewaard. Het flesje zou voortaan bij alle Franse kroningen gebruikt worden. Men heeft de ampulla sacra in de revolutie gebroken in de hoop dat er geen koningen meer gezalfd zouden worden. De Eucharistie werd vroeger bewaard in een soort gouden vat in de vorm van een duif, peristerium geheten, en opgehangen boven het altaar.

Eenhoorn. De naam is gebaseerd op het Hebreeuwse woord reեm, in Assyrisch is het rimu wat in het Grieks vertaald wordt als ҭonokerosӠwat een hoorn betekent, mono: 1, keros: hoorn. Dat werd in Latijn unicornis en in Angelsaksisch anhorn wat unicorn werd in Engels en in ouder Frans unicorne wat we ook zien in het midden-Hoogduits einhorn of -hurne wat de Duitse Einhorn werd en onze eenhoorn. Bij de Fransen heet het licorne, bij de Italianen alicorno en bij de Spanjaarden bara wat een naam is waarmee ze ook de Rinoceros aanduiden. De eenhoorn is een legendarisch beest. Het wordt meestal afgebeeld als een snel wit paard met een spiraal of een scherpe spitse uitlopende horen op zijn voorhoofd. Hoewel verschijning en gedrag verschillend zijn, afhankelijk van de plaats en tijd. In het westen werd het algemeen gezien als een wild en ontembaar dier, terwijl het in de Orint voor vredelievend en zacht en als brenger van geluk gold. En de eenhoorn is zeer snel en zo sterk dat die door geen jager gevangen genomen kan worden. Zijn hoorn kan niet levend van het beest afgenomen worden want hij kan niet gevangen genomen worden. Hij schuwt de mensen meer dan de dieren die niet tot zijn soort behoren. Er was eens een filosoof en zoloog die de eenhoorn op geen enkele manier gevangen kon nemen. Eens ging hij op jacht met begeleiding van mannen, vrouwen en jonge maagden, de laatste bleven achter en speelden met bloemen. Toen de eenhoorn hen zag hield hij zijn sprongen in zette zich op zijn achterste en staarde hen onophoudelijk aan. De filosoof overpeinsde die zaak en zag in dat het dier met behulp van jonge maagden te vangen zou zijn. De eenhoorn verwonderde zich over de aanblik van de jonge maagden dat ze geen baard droegen en toch menselijk gevormd waren. Als hij er twee of drie vindt is zijn verbazing nog groter en zo gemakkelijker te vangen. Het moeten wel echt voorname vrouwen zijn en geen boerendochters. De maagd wordt zo alleen en eenzaam onder een boom in een bos gezet. Aangetrokken door de geur van zuiverheid legt de eenhoorn zijn hoofd op de schoot van een maagd zodat ze hem in slaap kan wiegen. Dan kan ze zijn hoofd afsnijden en laat de rest achter voor de jagers en de honden. Maerlant, ԉn deze rok, zonder waan, hebben de jagers het gevangen als in de reine maagdenschoot, dat zijn de Joden, die het doen en sloegen hem waar ze het vonden en die daarna in korte tijd van dood tot leven werd opgewekt en in het hoge paleis trok met zijn eeuwige vader waar de heiligen allen tezamen zijnծ P. de Beauvais: Ԏet zo daalde Heer Jezus Christus, de geestelijke eenhoorn, af in de Maagd en door de menselijke gedaante die Hij voor ons aannam werd Hij gevangen door de Joden en voor Pilatus geleid en voor Herodes gebracht en daarna aan het heilige Kruis genageld. Hij die zelf voordien bij zijn Vader was en onzichtbaar voor ons. Daarover zegt Hij zelf in de Psalm: Mijn hoorn zal verhoogd worden zoals een eenhoornծ Het feit dat hier gezegd wordt dat de eenhoorn een hoorn midden op het voorhoofd heeft verklaart dat de Heiland zei: ԉk en Mijn Vader zijn eenծ Het hoofd van Christus is God. Dat het beest zo wild is betekent dat de Machten nog Heerschappijne nog de hel de macht van God begrijpen kunnen. Wanneer hier gezegd wordt dat de eenhoorn klein is, betekent dat Hij zich voor ons vernederde door de menswording waarover Hij zelf zegt: ҠLeer van Mij dat ik zachtmoedig en nederig van hart ben en waarvan David zei dat iedereen die goede werken doet naar het koninklijke paleis, dat wil zeggen het Paradijs, geleid zal worden.ռ/p> Volgens het volksgeloof zou dit dier in grote vijandschap geleefd hebben met de leeuw in Afrika en hem hebben bestreden. Daarom zie je de eenhoorn dan ook opgenomen in wapens omdat hij de strijd niet schuwt. Voor het bestaan van de eenhoorn konden de geleerden zich beroepen op de bijbel: in de Septuaginta wordt het Hebreeuwse reեm (oeros) weergegeven met het Griekse monoceros, in de Vulgaat met unicornis en rhinoceros. (Zie Psalm 22:21, 29:6 en 92:10, Job 39:9-11, Numeri 23:22, 24:8 en Deuteronomium 33:17.) De lange, gedraaide hoorns die in de middeleeuwen als hoorn van de eenhoorn werden verkocht, waren afkomstig van narwal (familie van de dolfijn), maar het was hoogstwaarschijnlijk de rinoceros die de kern van waarheid vormt in de berichten over eenhoorns. Bijbel. De eenhoorn werd eerst als een apart dier vermeld in de Septuagint vertaling van de Pentateuch die omstreeks de 3de eeuw v. Chr. verscheen. Er waren dwalingen in Bijbelse vertalingen, door de onbekendheid van de taal of het land en zo vinden we verkeerde Griekse equivalenten die aan dieren gegeven werden door vertalers die onbekend waren met het dier. Zo werd het Hebreeuws woord Բeemՠreեm of reխ (in Engelse Revised version wild ox, bij ons woudos) vertaald als unicorn in verscheidene passages, maar in Deuteronium 33:17 leert de context dat het dier twee horens heeft. De bekendste plaats is Job 39:12-15, Zal de Eenhoorn (woudos) u willen dienen, zal hij vernachten aan uwe kribbe? Zult gy den Eenhoorn (woudos) met zyn tour aan de voren binden? Zal hy de leegten achter u eggen? Verder in Numeri 23:22, (24:8) Deuteronium 33:17, Psalm 22:22, 29:6, 92: 11, Jesaja 34:7. De Statenvertaling heeft in navolging van de Septuagint steeds eenhoorn. Een dier begon zich af te teken die unicorn genoemd werd. Plinius monocerotem kwam zelfstandig voor in sommige passages terwijl elders het woord unicornis gebruikt werd, dit was waarschijnlijk het begin van het verschil tussen de monocerotem en eenhoorn. De legende van de eenhoorn werd waarschijnlijk ontwikkeld door commentators op de Septuagint, ze komt voor tussen de dieren die genoemd worden in de Physiologus. Toen de eenhoorn zo erkend was als afzonderlijk beest werden de verhalen van de eenhoornige Indiase ezel op hem overgedragen Vandaar kwam het geloof in zijn fierheid en de krachten van zijn hoorn als een tegenmiddel of voorkomen van vergif. Naar de vermelding van Aelianus dat dit trotse dier opmerkelijk zacht was voor vrouwen in de bronstijd ontwikkelde zich het idee dat het dier tam werd in de aanwezigheid van een maagd en in slaap gezongen werd met zijn hoofd op haar boezem. Dit kwam waarschijnlijk het eerst voor in de Physiologus waar staat: Қe zonden een zuivere maagd, geheel gekleed en de eenhoorn springt in haar schoot en ze onderwerpt hem en hij volgt haarӮ Ondertussen werd de rinoceros bekend in Europa. Ofschoon dit dier mogelijk wel bekend was bij de ouden is ze niet eerder onder deze naam genoemd bij Strabo. Die schreef vlak voor en na het begin van de Christelijke era. Het dier werd niet gezien voor 61 v. Chr. toen Pompeus de Grote zijn triomftocht voerde door vele oosterse dieren mee te nemen. De eerste Latijnse schrijver die de rinoceros beschreef was Plinius die zijn gevecht met de olifant beschreef. De rinoceros werd al gauw beschouwd als het origineel van de eenhoorn, en de legenden van deze laatste werden er bij geschreven. Zo werd de unicorn (rinoceros) later tam gemaakt door een maagd. De rinoceros is waarschijnlijk dezelfde als monoceros van Job 39: 8, waar ook wel wilde ezel wordt geschreven.

Ezel. Equus asinus; uit Azi. De ezel heette in midden-Nederlands esel, in oud-Saksisch was het esil en in oud-Hoogduits esil (nu Esel) in oud-Engels esol (nu ass, in Frans asil) in Gotisch asilus wat stamt uit het Latijnse asinus, dit is een woord wat al voorkomt bij Plautus, 184 v. Chr., dit stamt weer uit het Grieks dat door Thrakisch /Illyrische bemiddeling uit een Klein Aziatisch gebied in het zuiden van de Zwarte Zee ontleend is, in Armeens heet het es wat ezel betekent. De ezel heeft een eigenschap die aan alle mensen bekend is. Hij wordt dag en nacht aan het werk gezet, hij wordt geslagen met staven en gestoken en geprikt, zijn mond wordt verwrongen met een bit. Hij wordt telkens verder en verder van het weiland gevoerd en gestald in de schuur en sterft uiteindelijk na een doelloos leven. Hij heeft geen beloning na zijn dood voor de diensten die hij heeft gedaan. Zijn vacht wordt weggenomen en het karkas wordt weggegooid omdat het niet te eten is, zonder begrafenis, wat opgegeten wordt door de honden en wolven. (Het is de in de bijbel spreekwoordelijke ezels begrafenis, dat wil zeggen een begrafenis waarbij niet wordt begraven, maar wordt weggeworpen om voor de vogelen des hemels tot buit te zijn, Jeremia 22:19) Bijbel. De ezels en ezelinnen die Abraham kreeg van de farao, Genesis 12:16, kunnen wel afstammelingen geweest zijn van de Nubische wilde ezel. Het betekent niet dat Abraham die dieren nog niet kende. In de vroege bronstijd, 2500 v. Chr., zijn er sporen van ezels gevonden in Jericho en Tell Duweir en vandaar zijn ze mogelijk verder naar Syri gekomen. Mesopotami werd in ieder geval rond 1800 v. Chr. bereikt. Van die tijd zijn er tabletten gevonden in Chagar Bazar die drie soorten ezels aangeeft. Dit was waarschijnlijk kort voor Abraham zijn tocht van Ur naar Kanan ondernam. Het eerste gedeelte zal gegaan zijn via de Eufraat naar Haran. Na een onderbreking van enkele jaren zal hij via de Syrische woestijn gegaan zijn, dit kon moeilijk gedaan worden zonder transport van dieren. Kamelen kwamen waarschijnlijk pas een eeuw later zodat ezels vermoedelijk als lastdieren gebruikt werden. Of alle ezels dezelfde stamvorm hebben gehad, als in Haran, Genesis 30.30, en in Uz, Job 1:3, 42:12, is moeilijk uit te maken. Het was een belangrijk huisdier. Uit Babylon werden zelfs 6720 ezels meegenomen, Ezra 2, Nehemia 7:69. Ze werden vaak in kudden gehouden, Genesis 24:36, Job 1:14, Jesaja 32:20. In de laatste tekst wordt gesproken over vrij rondlopende ezels. Ook de ezelinnen van Kis, 1 Samuel 9:3, waren waarschijnlijk op hun weideplaats verloren geraakt. David had een aparte ezelsopzichter, 1 Kronieken 27:30. Ook is opvallend dat zo dikwijls van kudden ezelinnen gesproken wordt, Job 1:14, 1 Samuel 9:3 etc., je zou hieruit kunnen afleiden dat er ezelinnenmelk gebruikt werd. Het was het rijdier bij uitnemendheid voor man en vrouw, Exodus 4:20, 2 Koningen 4:22 etc. Dikwijls ging een drijver naast of achter het dier, Job 39:10, die het met de stok aandreef en zo nodig sloeg, Numeri 22:27, 2 Koningen 4:24. Meestal reden vrouw en kinderen op het dier, de man liep er achter. Op die manier kon je een 30 km per dag bereiken. Tegenwoordig rijden de mannen er meestal op. Men reed zonder zadel, slechts op een doek of kledingstuk, Mattheus 21:7 etc. Het Hebreeuwse woord ԣhabashՠbetekent opbinden of omgorden. Het is niet als bij een paardenzadel, verschillende lagen van dik doek werden op zijn rug gelegd die de basis vormden waarin een vlak pak stro werd gelegd en gebonden waarna het geheel met een karpet werd bedekt, 2 Samuel 16:1. De eerste vermelding is al in Genesis 22:3 waar Abraham zijn ezel optuigde, niet zadelde, Genesis 42:26, Jozua 9:4 etc. De kleur is licht- of donkergrijs die soms overgaat naar het bruine of roodbruine. De lichtere kleuren zijn vooral gezocht als rijdier. Vanouds reden hooggeplaatste personen en vorsten op licht gekleurde of witte ezels en ezelinnen. Dat vinden we al in Richteren 5:10: Լi style='mso-bidi-font-style: normal'>Gij, die op blanke ezelinnen rijdtծ Zie ook Richteren 10:3, 4, 12:13, 14, 2 Koningen 4:22. Absalom rijdt er op en Jezus bij zijn triomfale intocht in Jeruzalem. Ook bij de geboorte van Christus was ze aanwezig, maar de uitleg hiervan is te Westers. Later werd ze meestal vervangen door een muilezel als rijdier. In vredestijd was het in Palestina en omliggende landen gewoon dat heersers op een ezel reden, mogelijk omdat het paard met de oorlog verbonden was, zie Zach. 9:9: Zie uw koning komt tot u,ɠen rijdende op een ezel, op een ezelhengst, op een ezelinnenjongՉ. Dan zal hij de paarden uit Jeruzalem te niet doen, ook de strijdboog wordt teniet gedaan, hij zal de volken vrede verkondigenծ Dit verhaalt precies waarom onze Heer op een ezel Jeruzalem binnen reed. Mogelijk werden ze toch ook in de oorlog gebruikt, Jesaja 21:7. Herodotus, Strabo en Xenophon vertellen in ieder geval dat de Meden en Perzen zich van deze dieren bediend hebben. Ook werkte de ezel op het land, Deuteronium 22:10 ; Լi style='mso-bidi-font-style:normal'>Gij zult niet ploegen met een os en met een ezel tegelijkծ Dat lijkt een duidelijk uitgangspunt, die dieren hebben andere snelheid, kracht en voortgang zodat ze niet samen kunnen werken. Toch, als je maar een os en een ezel hebt. Mogelijk doelt dit om te leren dat trouwen in andere naties verkeerd was. Ook werden er later molenstenen gedraaid met behulp van een ezel, Mattheus 18:6, Lucas 17:2, waar de molensteen eigenlijk een ezelsmolensteen was. Maerlant; Ԅit zijn zծ deugden, nu hoort voorts van zijn kwaadheden. Hij is uitzonderlijk wulps, sterker van achter dan van voren en meer onberekenbaar van manieren dan enig ander dierծ Maar zijn lasten zijn dat het zeer onkuis is. Uit religieus standpunt werd ze als onrein en wellustig gezien net als de rest van de paardenfamilie, Exodus 13:13, Leviticus 11:3, Numeri 18:15, Jeremia 2:24. Hoewel onrein om te eten, een ezelskop was de maaltijd van de Samaritanen en werd verkocht voor tachtig shekels. (zie vogelmelk, Ornithogalum.) Toch zouden de Grieken het gegeten hebben, dit wordt zo vermeld bij Xenophon en Plinius. Jeremia 22:19 waar over Jojakim gezegd wordt; ԭet een ezels begrafenis zal hij begraven worden; weg geslepen en neerwerpen buiten de poorten van Jeruzalemռ/i>. Ook hier is het niet om een bijzondere verachting uit te drukken dat het woord ezels begrafenis gebruikt wordt. Het wil zeggen, dat met Jojakim gehandeld zal worden als met een gestorven huisdier, zoals bijvoorbeeld met een ezel. Voor een koning op zichzelf vernederend genoeg, maar het woord ԥzelՠverzwaart die vernedering niet zoals het wel in onze gedachtewereld zou zijn. Er zijn twee woorden voor de ezel. ԡthonՠbetekent kracht en volhouden. Dit woord wordt in twee gevallen gevonden, van Balaam, Numeri 22, en bij Saul, 1 Samuel 9 en 10. գhamorՠbetekent een roodachtige kleur. Dit woord wordt meestal gebruikt. Het Hebreeuwse ԡyirլ dat vertaald wordt als rusteloos betekent een jong veulen. Dit is het beest waarop de zonen van de rechter reden. Door de gehele bijbel wordt de ezel geportretteerd als een van de basisbezittingen van de gewone Jood. Van de honderd acht en dertig vermeldingen zijn er maar twaalf die niet geheel literair zijn. In de meeste gevallen is het woord enkelvoudig en is duidelijk dat de eigenaar er maar een had, Job 24:3, Լi>de ezel der wezen voeren zij wegծ Grote aantallen zijn er maar twee maal vermeld, Ezra 2:67. Er zijn vele gedetailleerde instructies over de behandeling van een ezel, bv. Exodus 21:33. Er zijn tenslotte ook een paar opdrachten over de veiligheid van ezels en over ossen en ezels, Exodus 23:4, 5 12, en Deuteronium 22:4. Dit is zonder twijfel omdat de boeren van de ezel als levensonderhoud afhingen, maar ook een menselijk gevoel hadden dat men nu vaak mist. In het N.T. wordt de ezel maar een negen maal vermeld. Zijn status lijkt weinig veranderd en onze Heer heeft twee opmerkingen over de behandeling van het vee, inbegrepen ezels, Lucas 13:15, 14:5. Eeuwenlang heeft ze later onder haar domheid gebukt moeten gaan, maar daar is niets van te vinden in de bijbel. Spreuken 26:3: de zweep is voor het paard, de teugel voor de ezelծ Jesaja 1:3: een ezel kent de krib van zijn meesterծ Christelijk. (215) Vroeger was het in de Oosterse kerk de gewoonte en ook hier dat op palmzondag de priester die het Allerheiligste draagt op een ezel gezeten was om de processie te volgen waarbij het volk hem gewijde palmtakken en bloemen voor de voeten strooide. Jezus komt gezeten op een ezel Jeruzalem binnenrijden. Latere spotprenten beelden de christenen af als ԡanbidders van een gekruisigde ezelծ In tegenstelling tot de Europese ezels worden die van de Bijbel steeds geprezen. Het enige dier dat praten kon in de Bijbel was een ezel. Numeri 22:30, Balak, de koning der Moabieten, vroeg Bileam om dat volk dat uit Egypte kwam te vervloeken. Bileam ging met de koning mee op zijn ezelin. Deze ezelin zag de engel der Here met uitgetrokken zwaard en week uit de weg, tot driemaal toe. Bileam sloeg het beest met een stok. Toen sprak de ezelin: ԗat heb ik u gedaan, dat gij mij nu driemaal geslagen hebt?Ӽ/i> (184) De wijd verspreide legende van het kruis dat gevormd wordt door de twee lijnen op zijn rug van de intocht van onze Heer in Jeruzalem dateert is pure fantasie, het stamt van de wilde ezel. In Verona vierde men het ezelsfeest vanwege zijn tocht op een ezel op Palmzondag. Men geloofde dat de ezel waarop Jezus eens gezeten was zijn laatste dagen in deze plaats zou hebben doorgebracht. De huid van het dier wordt er nog steeds bewaard. Aan een van deze afstammelingen van deze ezelin viel later steeds de eer te beurt het beeld van Jezus te dragen. De haren van het kruis van de ezel op een wond gelegd brengen, naar het volksgeloof, genezing aan. In de kerstkribbe staat de os naast de ezel. De ezel zou de heidenen symboliseren en de os de Joden. De ezel bleef een dom dier, de apostel Thomas wordt er mee afgebeeld.

Koelan. Equus hemihippus, synoniem Equis hemionus. De koelan is isabelkleurig, heeft korte oren, bijzonder dunne poten en een slank lichaam. Die lijkt meer op een paard dan op een ezel wat ook zijn soortnaam uitdrukt, hoewel de in een kwast eindigende staart weer een echt ezels kenmerk heeft. Het is een kind van de steppe. Het symbool van vrijheid kan niet onder het juk van de arbeid gebracht worden, elke last werpt hij van zich af. Equus onager komt in Perzi, Mesopotami, Syri en N. Arabi voor. Dit is de meest bekende wilde ezel die bij de Griekse en Latijnse schrijvers geregeld vermeld wordt. Zijn naam onager is dan ook samengesteld uit Grieks onos agrios: wilde ezel. Een lange tijd werd geloofd dat ze ontembaar waren. Dit zorgde voor wat verwarring in lastdieren die in het oude Mesopotami gebruikt werden. Een beter bekijken van de afbeelding uit de koninklijke begraafplaats te Ur, circa 2500 v. Chr. laat zien dat de Sumerirs dit dier gebruikten voor hun vierwielige chariots. De herkenbaarheid is verder verzekerd door een studie van de beenderen die gevonden zijn te Tell Asmar. We weten echter niet of ze geheel getemd zijn geweest, wanneer en of het jonge dieren waren die getraind werden. Schrijvers vermelden dat ze met lassoճ gevangen werden wat gellustreerd wordt in een scne uit het paleis van Ashurbanipal te Ninev. Ze worden met behulp van tamme paarden waaraan men de kleur van ezels gegeven heeft op korte afstand gelokt en door een jager die zich in de hinderlaag gelegd heeft geschoten. Bijbel. Het is een eenhoevig dier en dus verboden voor de Joden. In de Bijbel is herhaalde malen sprake van wilde ezels. Gewoonlijk komt het woord pere voor, maar in Job 39:8 wordt ook arod gebruikt; ԗie heeft de woudezel (pere) vrij henen gezonden en wie heeft de banden des wilden ezels (arod) gelost?ռo:p> Volgens Gesenius is arod geen aparte naam, maar de meer Aramese naam voor de onager. Maar omdat de onager daar meer voorkomt dan de koelan en de naam pere in de H. Schrift algemeen gebruikt wordt om de wilde ezel aan te duiden, terwijl arod alleen in de aangehaalde tekst voorkomt, ligt de conclusie voor de hand dat pere de onager is en arod de koelan. De Statenvertaling heeft het woord Էoudezelծ Dat is niet juist want de wilde ezels bewonen de boomloze steppen en geen bossen. Natuurlijk wordt gewezen op hun meest karakteristieke eigenschappen, hun ontembaarheid. Van Ismahel wordt gezegd dat hij een wilde ezel van een mens zal zijn, zijn hand tegen elke man, Genesis 16:12. Op de voorkeur die de wilde ezels voor woeste plaatsen hebben wijst Jesaja 32:14 waar het verwoeste land Լi style='mso-bidi-font-style:normal'>een vreugde voor de woudezelsռ/i> genoemd wordt. Niet minder duidelijk spreekt Jeremia 2:24 van het echte woestijnkarakter van de wilde ezels. Hun steppeleven wordt getekend in Jeremia 14:6. De grote droogte doet zelfs de wilde ezels versmachten, die anders wel gewend waren aan watergebrek. Prachtig is de beschrijving van de arod in Job 39:9-11: Ҽi style='mso-bidi-font-style:normal'>Wien ik de steppe tot zijn woning heb aangewezen en het zoute land tot zijn verblijf; hij lacht met het gewoel der stad, aan het getier der drijvers stoort hij zich niet, hij zoekt de bergen als zijn weide af en al wat groen is speurt hij opծ De H. Schift onderscheidt duidelijk de tamme ezel, chamor, van de wilde ezel, pere en arod. Genesis 49:14-15: ԉssachar is een benige ezel, neerliggende tussen de stallingen, dus ziet hij de rust aan, dat zij weldadig is en het land, dat het liefelijk is, dus buigt hij zijn rug om te torsen en geeft zich tot slaafse herendienstծ Hier wordt het woord chamor gebruikt en niet pere. Issachar wordt dus niet vergeleken met de vrijheidlievende, niet te temmen wilde ezel, maar met de gewillige, tot zware arbeid geschikt gemaakte tamme ezel. De typering is die van een krachtig, maar tevens wat traag en gemakzuchtig slag van mensen. Van minachting is hier geen sprake. Feniks, zie ook Phoenix. Fenix, feniks. Uit Maerlant; Լ/span>Fenix, als ons zegt Isidorus, Jacob, Solinus en Ambrosius, is een vogel zeker tot Arabi in het rijk. Deze heeft geen echtgenoot en naar de arend is hij groot. Drie honderd en veertig jaar plag hij te leven, voor waar. Een hoofd en hals heeft hij mede zeer schoon naar de pauwen zede, zijn hals alsof het verguld was met purperen pluimen hier en daar, zijn staart geel en blauw mede met rode veren van grote schoonheid. Als feniks de ouderdom aangaat, dan kiest hij een schone boom dan die hoog staat op een fontein, die schoon staat en geheel rein en een nest maakt hij in de gebaren als in de vorm van een altaar van wierookbomen en van mirre en van kaneel die het haalt van verre, van deze twijgen maakt hij zijn nest en die ruiken aller best als de zon heet schijnt, dan waait hij dan en denkt dat hij alzo ontsteekt dat hout dat zoete rook geeft in menigvoud, dan valt hij zelf in het zoete vuur en wordt tot as, dus leest men hier dat in de aardig korte tijd daarna er een worm in de as daar groeit die kort tot worm dient, dus wordt de feniks vernieuwd. Fenix, deze enige vogel betekent Jezus Christus, die het wel ziet, feniks heeft geen vader of moeder en Jezus onze zoete broeder is naar de menselijkheid zonder vader, naar de goddelijkheid is hij geheel zonder moeder in hemelrijk. Deze feniks zeker maakte en nam wel notitie van die schone, edele boom die op die fontein staat, die boom is het kruis, onze toeverlaat bij de fontein, zo verstaat het doopsel dat onze zonden afdweilt, dat hout van specerijen, merk hier wel waar de feniks zijn vuur van maakte, meent dat Jezus hing aan het hout dat hij menigvoud belijdde en met het vuur van charitaten dat hij aan de vader zond om zijn verlaten, die zoete rook voor zijn vader dat is de andere wereld specerijen alle tezamen, dus brandde in het minnevuur onze feniks in die manier tot hij tot as kwam, dat is dat hij een einde nam en de derde dag is hij verrezen en voer ten hemel na deze en dit volgt het naar de eerste vorm, want uit feniks as komt de worm en daarna komen pluimen en vleugels [en vliegt gelijk andere vogels. De feniks leeft drie honderd en veertig jaar eer het wordt zo zwaar, dat bedoelt dat Jezus in het aardrijk zeker vierhonderd veertig jaar leefde van dat hij geboodschapt was tot dat hij stierf zeker is dit, voor een jaar staat telkens tien en zo vindt men het waar in het bezien. Van een feniks vertelt ons dus Sint Isidorus een wonder, dat er een plaats in Egypte is die men heet Heliopolis, dat is in Dietse de zonnestad, dat in de oude wet een tempel is gemaakt ten onze Heren eren naar Salomons tempel min of meer. Een feniks kwam daar in het vuur op het altaar gevlogen en op zijn vleugels ook met duur hout geladen, dat zoete rook, en verbrandde op het altaar. De volgende dag kwam de paap daar en vond in de as ook een wormpje dat uitermate zoet rook. De volgende dag had het vleugels in het gelijke van een vogel. De volgende dag was het volkomen en heeft van de paap verlof genomen en is dan gevlogen. Dit schrijft Isidorus ongelogen. Haimo spreekt, een wijze klerk, mede dat onze Vrouwe in deze stad ontvloog toen Herodes de kinderen sloeg en wonder dik genoeg een fenix bij avonturen daarbij zijn naturen getuigde dat de ware fenix mede wandelen zou in die stadծ Mulder: Haymo van Auxerre, negende-eeuws bijbelcommentator. De Christus-allegorie vindt een opmerkelijke bevestiging bij Tacitus, die in zijn Annalen (VI, 28) vermeldt dat de feniks zich zou hebben vertoond tijdens de regering van Tiberius, in 34 na Christus. De vogel kwam ook voor in de bijbel, in Psalm 92 en Job 29. In de eerste tekst is de wondervogel gewijzigd in een palm, de tweede luidt in een moderne vertaling: ԉk dacht: tegelijk met mijn nest zal ik de geest geven, en mijn dagen vermeerderen als de feniksծ Dat Onze Lieve Vrouwe naar de stad ontkwam - aangespoord door een engel die hem in een droom verschijnt vlucht Jozef met zijn gezin naar Egypte, waar hij blijft tot na de dood van Herodes, ԯpdat vervuld zou worden hetgeen de Heere door de profeet gesproken heeft, toen hij zei: Uit Egypte heb Ik mijn Zoon geroepenծ (Mattheus 2:15. Zie voor de profetie Hosea 11:1.) Het zinnebeeld van deze vogel is Jezus die in het Evangelie zegt: ԉk heb de macht om mijn ziel af te leggen en te hernemenծ P. de Beauvais: Ԛo ook verrees de Redder der wereld, onze Heer Jezus Christus, op de derde dag als herboren, als ware mens en als ware God. Daar de feniks het vermogen heeft zich het leven te benemen en weer tot leven te komen moet niemand zich verbazen over het woord dat God eertijds sprak: Ik heb de macht om mijn ziel af te leggen en te hernemenծ Want toen Hij uit de hemel neerdaalde vulde Hij zijn vleugels met drie zoete, geurige kruiden. De vleugels staan voor het Nieuwe en het Oude Testament die Hij vulde met kruiden, dat wil zeggen met de geestelijke betekenis waarvan Hij zei: Ik kwam niet om de wet te ontbinden, maar om haar te vullenծ Uit www.abbeville.com Vaak zien we de feniks afgebeeld als ze zit op een palmboom. Behalve in de catacomben zien we dit motief op mozaeken, onder andere in de absis van Santi Cosma e Damiano te Rome van omstreeks 530 na Chr. Bosio brengt de voorstelling in verband met de passage uit het Hooglied 7,8 waar gezegd wordt: ҁscendam in palmam, et apprehendam fructus eiusӬ Ҽi style='mso-bidi-font-style:normal'>Ik zal de palmboom beklimmen en zijn vruchten plukkenծ Verder was de Phoenix het voorbeeld van de martelaren die hun stoffelijk lichaam op de brandstapel verwisselden voor een geestelijk en het nieuwe leven in het paradijs. In de Franse heraldiek heet de voorstelling van een feniks die uit een vuur oprijst,ԩmmortaliteՠen als zodanig komt hij op veel sarcofagen voor. Het origine van de feniks was waarschijnlijk een Egyptische mythe die verbonden werd met de altaar afgoderij van Heliopolis. Het verwonderde de ouden ook niet dat de Phoenix zich vermenigvuldigde via een enkel mannetje. De eerste verwijzing naar een feniks verschijnt in fragmenten van Hesiodus, 8ste eeuw v. Chr. De eerst gedetailleerde beschrijving is in het tweede boek van Herodotus die er een afbeelding van zag in Egypte. Hij vermeldde dat het verhaal hem gebracht was door hun priesters, hoewel hij het vreemd vond. Aristoteles vermeldde de legende niet. Maar Latijnse schrijvers herhaalden het met lichte veranderingen. Ovidius, Plinius en Tacticus komen overeen in hoofddetails dat er maar een vogel per tijdvak was en dat de vogel, als hij zijn dood voelde aankomen, een nest van specerijen bouwde en er in stierf. Hieruit verrees een nieuwe Phoenix die zijn vaders restanten in mirre wikkelde en die naar het altaar van de zon droeg waar die verbrand werd. Herodotus en Plinius noemen het een Arabische vogel. Plinius zegt dat ze eerst als een kleine worm verschijnt in het nest van de dode ouder. Elke klassieke verwijzing van de Phoenixmythe geeft zijn Egyptische origine aan. Het was ook in Egypte dat de legende meer details kreeg. Op oude Egyptische gedenktekens vindt men de Phoenix dikwijls afgebeeld als vogel, zoals Herodotus beschrijft, maar ook als gevleugelde genius met half menselijke gedaante. In de oude Griekse en Egyptische mythologie is de feniks een mythische vogel die geassocieerd wordt met de Egyptische zonnegod Re en de Griekse Phoibos. Volgens sommigen stelde de vogel bij de Egyptenaren de zon voor die elke morgen herrijst. Anderen denken aan een periode van vijf honderd jaren die gevierd zou zijn door het ontsteken van vuur en het verbranden van een nagemaakte vogel die de vluchtigheid van de tijd verbeelden moest. De veranderingen van de originele mythe is toe te schrijven aan de Christelijke vertalers van de Septuagint waarin zekere passages gedacht werden te verwijzen naar de Phoenix. Volgens Joodse traditie gold bij Isralieten de feniks (Phoenix) als symbool van onsterfelijkheid. Zo lezen we in Job 29:18ӠDan, zeg ik, ik zal sterven in mijn nest, en ik zal mijn dagen vermenigvuldigen als de feniksծ (Phoenix) (zand) Het woord ԣhoolՠwordt door zand vertaald, wat de gewone betekenis is, maar volgens de Joodse geleerden wordt er ook de wondervogel onder verstaan. De Engelse Revised Version behoudt het woord zand, maar in de marges lezen we, үr Phoenixՠwat betekent dat die vertaling nog door sommigen aangehouden wordt. Ook het Griekse Phoenix betekent palmboom als wel de vogel. Tertullianus 202 na Chr., vertaalt Psalm 92;13 12: Լi style='mso-bidi-font-style: normal'>De rechtvaardige zal groeien als de PhoenixӮ Zo maakt hij in Ԕhe Resurrection of the Flesh, 13Ӥe vogel tot symbool van opstanding. Nadat hij de zelfverbranding van de vogel beschrijft zegt hij dat de Phoenix zich vernieuwt, nieuw leven uit zijn eigen as. Hij concludeert bij het aanhangsel.ՠZal men sterven voor niets als vogels geen twijfels hebben over hun opstanding?Ӡ De vraag luidt steeds welke vogel zou men bedoeld hebben? In Egypte wordt de vogel meestal afgebeeld als een reiger, maar in de klassieke literatuur meestal als een pauw of een adelaar. De naam paradijsvogel werd niet eerder gebruikt dan in de dertiende eeuw. V. de Beauvois geeft een interessante beschrijving, Ԑaradisvogels, aves paradisiլ worden gewoonlijk zo genoemd, niet omdat ze van het paradijs stammen, maar vanwege hun opmerkelijke schoonheid want ze hebben zulke schitterende kleuren dat er vrijwel geen kleur ontbreekt. Hun grootte is die van een gans. Hun zang is zo een zoet en puur, ԰iaլ dat een mens in stille devotie en vreugde het kan aanhoren. Maar als ze gevangen worden dan jammeren ze het uit en houden niet op met hun geklaag tot ze weer vrij zijn. Ze worden levend gevonden bij de stromen van de Nijl en zelden ergens anders. Er zijn ook vogels in dezelfde buurt die ook zo genoemd worden en van een roodachtige kleur zijn, maar kleiner dan de vorige. Ze worden paradijsvogels genoemd omdat niemand weet wanneer ze komen of wanneer ze gaanռ/p> Het is onmogelijk om deze vogels te identificeren, er is geen bewijs dat deze vogels bekend waren in Europa voor de 16de eeuw. Maar vogels van exquisiete schoonheid werden gevonden door reizigers in het Oosten en de naam werd op hen overgebracht. Deze Oosterse vogels werden zo genoemd door Hollandse reizigers vanwege hun briljante pluimage en het algemeen verspreide geloof dat, omdat ze geen vleugels of poten hebben, ze in de lucht leefden en zweefden op hun brede pluimen. Ze rusten met lange tussenpozen tussen de takken van weelderige bomen aan de draadachtige veren van de staart en trekken hun voedsel van de Ԥauw van de hemel en nectar van bloemenծ De eieren, zo beweerde men, werden door het wijfje al vliegend op de rug van het mannetje gelegd waar ze ook werden uitgebroed. Zodra de eenvoudig bevederde jongen tot vliegen in staat waren, gingen ze de lucht in, hoger en hoger en rechtstreeks naar de zon, waar ze hun fantastische kleuren kregen. Men beschouwde de bedoelde vogels als Գylfenլ als wezens die alleen in de eindeloze luchtzee verblijf houden en alle voor hun levensonderhoud vereiste werkzaamheden al vliegend verrichtten en slechts gedurende enige vluchten rusten door de met de lange draadvormige staartveren aan boomtakken te gaan hangen. In zekere zin zijn ze vergelijkbaar met wezens van hogere rang en zouden ze van de noodzakelijkheid om met de aarde in aanraking te komen ontheven zijn en zich alleen met etherisch voedsel voeden. De naam kwam niet van ons. Wij kwamen daar pas in de zestiende eeuw aan. De eerste Europeanen die de Molukken bereikten (waar van deze vogels het eerst gehoord werd) was de Italiaan Varthema die Banda bezocht in 1506, maar hij schijnt de vogel niet gezien te hebben. Toen kwamen de Portugezen. Albuquerque veroverde Malakka in 1511 waar de kapitein Antonio de Abreu bezit nam van de Molukken. Twee rivaliserende koningen met hun respectievelijke hoofdkwartieren op twee kleine eilanden, Ternate en Tidore, vroegen om bijstand van de Portugezen die de kans waar grepen. Van die tijd af was de waardevolle specerijhandel in hun bezit. Nog is er geen vermelding van een paradijsvogel in hun berichten. Een tweede Portugese vloot bezocht Ternate in 1514. Het eerste bericht van de vogel kwam in Europa als resultaat van de eerste reis om de wereld in 1522. Ferdinand Magellan, een Portugees die daarvoor de Molukken bezocht had met Antoine de Abreu, was nu in dienst van Spanje en ging in 1519 met vijf schepen op weg om een doorgang te vinden naar de oost om het zuidelijke deel van Amerika te vinden. Hij zelf stierf op de Filippijnen en maar een schip volbracht de tocht rond de wereld. Een verslag van de tocht werd geschreven door Antonio Pigafetta, een Italiaans edelman die meezeilde als vrijwilliger. Dit werd het eerst gedrukt in Frans rond 1525. In dit verhaal verschijnt wat waarschijnlijk de eerste vermelding is van de paradijsvogel die later in Europa zou rond gaan. De wijze waarop de inboorlingen de vogels toebereiden wordt op de volgende wijze beschreven: Ҏadat de vleugels en poten afgesneden zijn wordt de huid tot aan de snavel afgetrokken en zelfs de schedel weggenomen. Tot steun van de huid dient een stevige stok die aan de staart begint en voor de bek uitkomt. Om die stok heen worden enige bladen in de huid gestopt, het geheel wordt gewikkeld in de bloemschede van een palm en gedroogd in de rokerige hut van de inboorling. Op deze wijze verschrompelt de kop, die inderdaad groot is, tot bijna niets en wordt het lichaam klein en kort zodat het wapperende gedeelte van de verendos des te sterker uitkomtծ De paradijsvogels worden voornamelijk door handelaars opgekocht en onder de naam van boeron-matie: dode vogels, naar Europa en China uitgevoerd. Deze huiden worden ter versiering van hoofdbedekking gebruikt. De Indische groten gebruiken ze als sinds eeuwen als optooisel voor hun tulbanden. ҄e koning van het eiland Bacchian zond naar de koning van Spanje twee dode vogels van een vreemde vorm. Ze waren van grootte als een tortelduif, met kleine hoofden en lange snavels, ook lange en smalle poten en geen vleugels maar in plaats daarvan zekere lange veren van diverse kleuren en staarten als tortels. Al de andere veren waren van een kleur en meer taankleurig, behalve die van de vleugels. Deze Moren zijn van de mening dat deze vogels uit het hemelse paradijs komen en noemen ze daarom Manuccodiata dat is: Ԥe vogels van God.Ӽ/p> Hier is een schijnbare verkeerde gevolgtrekking met betrekking tot de vleugels. In een latere verklaring over de kleur wordt met het woord dat vertaald werd als Զleugelsՠverwezen naar de pluimen die reeds genoemd waren. De verwijzing naar de poten moet opgemerkt zijn omdat het de gewoonte werd van de eilanders om de vleugels en poten van het dier te verwijderen, die verkocht of aan soldaten gegeven werden. Het was dit gebruik dat geloof gaf aan het idee dat de vogel nooit opsteeg en daarom geen voedsel tot zich kon nemen dan de dauw van de hemel. De naam Manucodiata is een verlatijnste vorm van het Molukse manuq-dewata: Ӷogel der godenӬ in Latijn ҁves DeiӬ en dit bleef de naam voor de vogel een honderd jaar lang. Het is de sinds Gessner, 1557, gebruikelijke vogelnaam, Paradijsvogels of Manucodiatae. Hij begint de mening te bestrijden dat deze dieren in een voortdurende beweging door het luchtruim glijden. Hij zegt verder dat al Aristoteles zegt dat er geen vogels zonder poten waren en bestrijdt die mening omdat die blijkbaar in zijn tijd nog wel voorkwam. Hij werpt nog wel de hypothese op dat, als ze werkelijk de poten ontberen, de dunne draden hen wellicht in staat stellen hiermee te rusten. Mogelijk kwam dit door valse etymologie. De Latijnse naam Manucodiata zou dan mogelijk afgeleid zijn van manus: hand, en cauda: staart, een verwijzing die mogelijk betekent dat de vogel een grijpende staart had. Linnaeus noemde ze ook nog pootloos, =Paradisaea apoda L (zonder poten). Samenvatting. De grote paradijsvogel heeft goudkleurige veren op zijn kop en twee vurig rood gekleurde bossen veren die van de kop naar achteren steken. In 1957 ontdekten onderzoekers dat al sinds onheuglijke tijden de bevolking van Nieuw Guinea paradijsvogels doodden en de huiden meegaven aan handelaren die ze meenamen naar het westen, mogelijk al de Phoenicirs. Ze ontdekten dat de inboorlingen die huiden verpakten in een laagje mirre!!, het geheel eivormig kneedden en vervolgens bedekten met geschroeide bananenbladen. Dit doen ze om de huiden tijdens het vervoer te beschermen tegen motten en dergelijke dieren. In de tempelrunes langs de routes van Zuidoost Azi naar de Middellandse Zee zijn door archeologen op verschillende tijden stukjes mirre gevonden die soms nog de indruk vertonen van een geschroeid bananenblad. Door anderen wordt gedacht aan de goudfazant. Geiten. Capra hircus; Latijn hircus: bok. De Grieks chimaira werd in Latijn capra: geit. Varro zegt dat ze capra of carpa heten omdat ze alles afeten. Of vanwege het gekraak van de knieschijven en kootgewrichten die door de ouden crepea genoemd werden. Isidorus zegt dat ze caprae en capri zijn genoemd omdat ze hoge en ruwe plaatsen beminnen en er zich naar toe wenden. Capra ibex, (van Iberi of Aquitaine) is de steenbok. Die leeft in troepen van meestal niet meer dan vijftien stuks. Op de dag koesteren ze zich in de warmste gebieden van de bergen. Als de zon begint onder te gaan dalen ze al grazende af naar de hoogst gelegen bossen waar ze gedurende de nacht blijven grazen. Zodra de zon opkomt beklauteren ze de bergen weer. Bijbel. De Nubische ibex, Capra nubiana (uit Nubi) is de wilde geit van de bijbel. Dit dier is nog steeds wild en is nooit tam gemaakt. Het is bekend onder de naam Ԣedenՠbij de Arabieren. Het heeft dezelfde grootte als het dier dat bij ons bekend is als de steenbok, maar heeft dunnere en gedraaide horens. Ze komen voor in de bergen ten oosten van de Nijl, Sina en Z. Arabi tot in Isral en mogelijk de Jordaan. Het woord Թeեlimլ altijd in meervoud, verschijnt drie maal en wordt vertaald als wilde geit en soms als berggeit of steenbok. 1 Samuel 24:3: ԥn ging heen om David en zijn mannen te zoeken bij de steenbokrotsenծ Psalm 104:18: de hoge bergen zijn voor de steenbokkenռ/i>. Het is opvallend dat dit woord niet in enkelvoud verschijnt, de wilde geit is tenslotte een kuddedier die in groepen van tien stuks voorkomt. De beschrijving van 1 Samuel 24:2 en anderen geeft nuttige informatie bij het verhaal van David en zijn mannen Լi>David hield verblijf op de rotsen van de wilde geiten te Engediծ Het beest leeft er nog in een reservaat die speciaal voor hen gemaakt is. Tot een eeuw geleden waren er nog genoeg, maar er werd veel op gejaagd. In Job 39:4 wordt de ibex geassocieerd met de hinde op een manier die suggereert dat ze tot dezelfde soort dieren behoren. Het woord ԡqqoՠkomt in de voedsellijst van Deuteronium 14:5 voor, verder niet. Het woord wordt altijd als wilde geit of steenbok vertaald. Men veronderstelt dat het een synoniem is voor de Թeլimՠomdat die anders niet in de lijst aanwezig is, wat onwaarschijnlijk lijkt. Zijn vlees zou veel beter zijn dan het vrij droge vlees van de gazelle. Om die reden wordt verondersteld dat het zoծ dier was die Esau moest zoeken van Jacob. Spreuken 5:19 Լi>een lieflijke hinde, een bekoorlijke ree (het moet zijn ԡangenaam steengeitjeթ De ree heet in het Hebreeuwse Թaաlahծ Het is het vrouwtje van de Nubische ibex of wilde geit, hoewel wij geen geit verwachten maar liever een ree zien als aanminnig dier. Er is echter een Arabische frase Ԡniets lieflijker dan een wilde geitլ zoɮ. Tamme geiten. Waarschijnlijk werden de geiten eerst voor de melk gehouden. Het vlees van een oudere en vooral van het mannetje is taai en geurt sterk. Het jong is zeer goed eetbaar, dit was waarschijnlijk het standaardmaal voor een vreemdeling of voor elk klein feest, Richteren 6:19. Լi>Gij zult een bokje niet koken in de melk van zijn moederռ/i>, Exodus 23:19, die vermelding wordt driemaal gevonden. Dit werd opgelegd omdat het een Kanaanitisch vruchtbaarheidsgebruik was. Dit kwam later tot extremen bij sommige orthodoxe Joden die melk en vlees in aparte pannen kookten en serveerden bij verschillende maaltijden. Dit in tegenstelling tot Abraham, als vermeld in Genesis 18:8: Լi>Ook nam hij boter en melk en het kalf, dat hij bereid had, en zette het hun voorծ Een geitenhuid werd de omhulsel voor water en wat meegenomen werd door reizigers. Ook werd er melk en wijn in bewaard, Marcus 2:22. Verder werden de huiden gebruikt voor eenvoudige kleren, Hebreers 11:37. Huiden looien is een oude kunst. De eerste echte aanwijzing dateert van voor 1500v. Chr., het is echter moeilijk om hier een vermelding van te vinden. Er zijn vermeldingen van leer in 2 Koningen 1:8 en Mattheus 3:4. Ramshuiden werden geverfd voor het tabernakel, mogelijk moet dit als gelooide huiden vertaald worden want ze zullen gekleurd zijn door gebruik te maken van het looimateriaal. Het leerlooien was waarschijnlijk vies en vuil werk en werd buiten de stad gedaan, Paulus verbleef bij Simon, een leerlooier, bij de zeekustՠHandelingen 10:32. Al in 1288 v. Chr. werd geiten- en schapenhuiden gebruikt om op te schrijven, perkament. Een manuscript van Jesaja dateert van 150 v. Chr. op dit materiaal. Paulus vroeg aan Timothes om zijn boeken mee te nemen en vooral het perkament, II Timothes 4:13. Geitenhaar werd tot kleren verweven en gebruikt als opvulling voor kussens, 1 Samuel 19:13, en gebruikt voor tenten en de warme winterjassen van de herders. Ook werd het door de vrouwen in speciale vorm gemaakt om het Tabernakel te bedekken, Exodus 26:7 Naar het gebruik van rode verf en fijn linnen voor dit kleed mag je verwachten dat dit een fijne fabricage was wat mogelijk vergelijkbaar is met die van de Kasjmiergeiten van tegenwoordig. Langharige geitenvormen kwamen uit het oosten en naar Jacobsՠs manipulatie met Labanՠs kudde mag je verwachten dat ze wat wisten van vermeerderen, Genesis 30. Later is dat bevestigd door Darwin. De geiten van Palestina waren zwart en daarom kan het Hooglied het zwarte haar dat neergolfde op de schouders van een beminde vergelijken met een geitenkudde 4:1, 6:5: Լi style='mso-bidi-font-style:normal'>Gij zijt schoon!.... Uw haar is als een kudde geiten die neergolven van het gebergte GileadӠ. De geit klimt graag op hoge bergen en net zoals de geit heeft ook Christus de hoge bergen lief, namelijk de profeten en apostelen Spreuken 5:19: Լi style='mso-bidi-font-style:normal'>een zeer lieflijke hinde, een aangenaam steengeitken, laat uw haare borsten tՠallen tyden dronken makenՍ dool steeds in haare liefdeծ De bok werd als een krachtig, statig dier beschouwd. Danil 8:5 vergelijkt Alexander de Grote met een bok die Զanuit het Westen over de gehele aarde kwam zonder de aarde aan te raken; en de bok had een opvallende hoorn tussen de ogenծ Met de komst van de aartsvaders kwamen meestal de schapen en het vee. Meestal werd de geit door het schaap verdrongen omdat die in alle leeftijden beter vlees geeft en betere wol. De geit was waardevol vanwege zijn melk, toen de koe kwam werd de geit naar drogere, ruigere en hogere gebieden teruggedrongen waar een schaap niet meer komt. Melk wordt meer dan veertig maal vermeld, in het Oude Testament komt maar vier maal een vermelding van geitenmelk voor, Spreuken 27:27. De geit kan zichzelf best redden op eenzame en ruwe plaatsen Later zouden geiten dan ook op eilanden uitgezet worden om als voedsel te dienen voor voorbijgaande schepen. Het resultaat is wel dat ze alles af vreten, met de dood van de kudde door de erosie die een kaal gegeten land veroorzaakt. Ze klimmen zelfs in bomen op bladeren en twijgen te eten. Dit heeft ook een verwoestend effect gehad op de verlaten heuvels van Isral. Naam in de bijbel. Er zijn vele verwijzingen in het O.T. naar geiten. Het basiswoord is ԥzլ met meervoud ԩzzimլ wat een zestig maal voorkomt. Van de geit, ez, die in het Syrisch izza genoemd wordt zegt men dat het woord komt van de bron Գterk, krachtigՠzijn omdat ze sterker zijn dan schapen. Dit woord wordt meestal gebruikt in niet religieuze passages. Soms echter wordt het gegeven aan geofferde dieren en vooral bij zondeoffers. Hier kan het niet onderscheiden worden van een ander gewoon woord, Գaթrպ de harigeռ/i>. Dit woord wordt meestal vertaald als een jong en met zijn vrouwelijke vorm Գeթrahլ en is dit vrijwel even gewoon als ԥzծ Met een enkele uitzondering als in Genesis 37:31 waar het geitenbloed op Jozefs kleed kwam wordt het alleen gebruikt voor zondeoffers. Het woord Գaթrՠen meestal in meervoudsvorm seթrimՍ wordt ook gebruikt in een andere zin en vertaald als satyr. Dit wordt gevonden in vier verzen en kan niet als geit vertaald worden. Het wordt een satyr in Jesaja 13:21, 34:14 en de duivel in Leviticus 17:7, 2 Kronieken 11:5. Gewoonlijk denkt men dat ze de vertegenwoordigers zijn van de heidense geesten die de mens afbeelden als half mens, half geit. (zie aap) Een ander gewoon woord is ԡttudլ dat is een manlijke geit of ram. Dit is de leider van de kudde zoals elke groep die heeft. De afleiding Ԩoofdլ als in Jesaja 14:9, wordt meestal gebruikt bij vredesoffers die door verschillende families uitgevoerd worden na de voltooiing van het tabernakel. De meeste andere verwijzingen van ԡttudՠzijn gewijde contexten. Ԕayish is ook een ram, het is mogelijk een bijnaam of spotnaam, want het betekent boter, dus in de betekenis van de Ժoetsappigeծ Ԕsaphirՠis een laat woord, het is mogelijk een Aramees woord voor de ram. Het woord wordt driemaal gebruikt in zondeoffers en vier maal als symbool van het Griekse rijk in Danil 8. ԇediՠis een jong, mogelijk vanaf een tot een paar maanden en daarom te jong voor de offers. Het woord komt echter een maal voor als een speciaal brandoffer, Richteren 13:19. Apart van de profetische passage in Jesaja 11:6 Լi>dan zal de panter zich neerleggen bij het bokjeՠwordt de naam alleen literair vermeld, speciaal als maal die bereid wordt voor de vreemdeling. Het gaf de naam aan En Gedi: het voorjaar van het jong, hoewel hier het jong van de Nubische Ibex bedoeld wordt. De drie Griekse woorden zijn Դragosՠvoor de ram die in Hebreers 9 en 10 verwijst naar een zondeoffer. ԅriphionՠis een zeer jong jong, en ԥriphosՠis een jong. Zondebok. De geit ademt uit de oren en niet uit de neus en is zelden zonder koorts. Al stopt men hem de neusgaten, hij haalt adem en ruikt, al stopt men hem de oren, hij hoort, Դ zij door zijn horens, hetzij door zijn keel. Dit is genomen van Plinius: ҅en duizend medicijnen worden gehaald van dit beest, waarover ik me bijzonder verwonder, bevonden hebbende dat er gewoonlijk gezegd wordt dat ze nooit zonder koorts isӮ Verliefden, eens omstrengeld door verlangen hebben altijd dezelfde ziekte ongeveer als die van een geit die nooit zonder koorts is. Vele boeren hadden een geit bij het vee staan. Naar het heet is dat bevorderlijk voor de gezondheid van het vee en zou zijn reuk ziekte verdrijven, de geit trekt de ziekten aan zodat het vee dat niet krijgt. Het is de zondebok, Leviticus 16:0-22. die beladen met ziekten en zonden de woestijn ingestuurd werd als offer aan Azazel. Dit was waarschijnlijk een bokdemon die volgens het geloof van de nomaden in de woestijn woonde. Vandaar het oude offergebruik om bokken te offeren zodat ziekten verdreven werden bij de goden die daar hun invloed zouden kunnen uitoefenen. Daarom werden er wel geiten bij het raam gezet waar een zieke lag. Daar mag het een tijd lang de groene kruiden eten. Als het daarna wordt weggevoerd heeft het de ziekte meegenomen. Gems. Rupricapra rupricapra. (Capella rupicapra) Latijn rupes; rots; capra; vrouwelijke geit. Naam. Gems, dit woord is afgeleid van gamiza dat uit een voor Romaanse alpentaal stamt, vergelijk de Gallo-Latijnse naam camox, 448 na Chr., daaruit stamt het Italiaanse camozza, Franse chamois en Engelse chamois. In Duits is het Gemse, Gams of Gambs, in midden-Hoogduits was het gam(e)z of gemz. Mogelijk komt dit van een voor-Indo-Germaanse naam, kam: steen, vergelijk steenbok. De gems lijkt qua vorm, grootte en kleur veel op verschillende soorten geiten. Hij is evenwel meer gedrongen van bouw, met sterkere poten en meer gespierd. De gems is honderd twintig cm lang met een schofthoogte van tachtig cm en een gewicht van veertig kg. Zijn zwarte horens hebben de vorm van een scherp omgebogen haak. Het mannetje en het vrouwtje dragen horens. Bijbel. In Deuteronium 14:5, aan het slot der reine dieren komt een zemer voor. (Statenvertaling: gems) Volgens anderen is het een wild schaap. Het woord komt alleen hier voor en dan nog zonder verdere omschrijvingen. Op grond van bepalingen in vers 6 kan alleen vastgesteld worden dat het een hoefdier is die tot de evenhoevige en herkauwers behoort. De Septuagint vertaalt: ԃamelopardalisպ dit is een giraf. Die komt echter in die omgeving niet voor. Anderen vertalen het als een dier uit het geslacht der herten of gazellen, als Gesenius, of een berggeit, volgens Koning. Zie verder geit.

Giraf. Giraffa camelopardalis. Het is de zorafeh, zurafa, seraphe of el serafe: de lieflijke van de Arabieren. Dit woord werd bij ons tot ons giraf, in Duits en Engels Giraffe en in Frans girafe. De cameleopardalis heeft een eigenaardige bouw. Het beest zou een zonderlinge vereniging zijn van de eigenschappen van de panter (pardalis) met die van de kameel (camelus) Ze geeft de indruk dat het uit lichaamsdelen van verschillende dieren samengesteld is. Het is alsof ze de kop en de romp van het paard, de hals en schouders van een kameel, de oren van een rund, de staart van een ezel en de poten aan de antiloop heeft ontleend terwijl de kleur en de tekening van het gladde vel aan een panter, pardalis, doet denken. Bijbel. In Deuteronium 14:5, aan het slot van de reine dieren, komt een zemer voor. (Statenvertaling: gems) Volgens anderen zou dit een wild schaap zijn. Het woord komt alleen hier voor en dan nog zonder verdere omschrijvingen. Op grond van bepalingen in vers 6 kan alleen vastgesteld worden dat het een hoefdier is die tot de evenvoetige en herkauwers behoort. De Septuagint vertaalt: ԃamelopardalisպ dit is een giraf. Die komt echter in die omgeving niet voor. Anderen vertalen het als een dier uit het geslacht der herten of gazellen, als Gesenius, of een berggeit, als Koning. Toch moet het in N. Afrika zijn voorgekomen wat te zien is in een rotstekening van Fezza midden in de Sahara. Op het graf van Ramses, 1225 v. Chr., wordt een giraf afgebeeld.

Griffioen is een naam met de uitgang van schorpioen. In midden-Nederlands was het grifoen (in Frans griffon en Engels griffin) in oud-Frans was het grifoun dat van Latijn gryphus stamt. De Hollandse benaming is vogel grijp, in midden-Nederlands was het vogelgripe, in Duits Greif en in oud-Hoogduits Grifo en dat van het Latijnse gryphus wat van het Griekse gryps: gedraaid of haakbek stamt. Een fabelvogel. De griffioen behoort tot de vleugelachtige. Het is viervoetig en als de adelaar in hoofd en vleugels en als de leeuw in andere delen van het lichaam. De kop onderscheidt zich door de spitse, opstaande oren van de adelaar. Daarvoor kwam ook wel voor dat de bovenste helft adelaar en de onderste helft stier was. Vlaardingen heeft als gemeentewapen een leeuw in een veld van goud, met twee griffioenen of grijpvogels als schildhouders. Zo ook het kerkzegel. Hier heeft men, nogal ver gezocht, bij de aanblik van de grijpvogels het randschrift mee gegeven: Grijpt na het eeuwige levenլ 1Timotheus 6:12. Bijbel. De Sumerirs hadden hun koninklijke reuzenarend Imgig. De Grieken wisten van Herodotus dat er ԡchter de bronnen van de NijlՍ reuzenvogels huisden die gemakkelijk een mens mee de lucht in kon voeren. Fantastisch vooral zijn de cherub mճ in de visioenen van de profeet Ezechil, zij verschijnen op de storm uit het noorden in een vurige gloed en lijken op mensen, maar ieder van hen heeft vier gezichten, namelijk van een mens, van een leeuw, van een stier en van een adelaar. Vier vleugels waarvan twee om te vliegen en twee om het lichaam te bedekken. Onder die vleugels hebben ze een groot aantal handen. Zij zweven heen en weer met de snelheid van de bliksem en op hun vleugels rust de wagentroon van Jehova, blinkend als saffier en door een regenboog overwelfd. Ook in Openbaringen wordt gewag gemaakt van vier dieren die naast de troon van God staan. Ook die zijn met ogen bedekt, maar van zes vleugels voorzien, dezelfde als bij het visioen van Ezechil. Deze dieren zijn vervolgens attributen geworden van de vier Evangelisten. St. Marcus is waarschijnlijk met Paulus meegetrokken, althans te Rome komt deze Marcus voor, de neef van Barabbas, Colossenzen 4:10. Volgens de overleveringen zou hij de kerk te Alexandri gesticht hebben. Zijn relikwien werden in 829 overgebracht naar Veneti van welke stad hij schutspatroon werd (San Marco). Het symbool van deze evangelist was een gevleugelde leeuw en die werd ook op de Venetiaanse munten gestempeld. Josephus noemt de cherubijn gevleugelde dieren en Philo beschouwt ze als zinnebeelden van de eigenschappen van het opperwezen. Samenvatting. Herder dacht dat de griffioen de oer voorstelling van de cherubijnen waren en haalt daarbij als bewijsplaats het eerste boek van Mozes aan, Genesis 3,24. Het is de Assyrische kղub die op het paleis van Assurnasirpal staat, een reuzenvogel met leeuwenvoeten en een mensenkop. Het woord kwam als Hebreeuws kerub: gevleugelde engel, in de bijbel. Bij de Grieken werd het gryps en vandaar stamt het Germaanse grip, dat met de aanleuning gripan: grijpen, tot het sprookjesachtige vogeldier werd afgebeeld. De oorsprong lag wel in de Indische wereld en was een voortbrengsel van de Indische tapijtweverij. De Indische heilige dieren werden immers in alle mogelijke decoratieve vormen afgebeeld en geregeld tot dergelijke fantastisch vormen herschapen. Toen de Grieken aan de hoven van de Perzische koningen dergelijke tapijten zagen hielden zij de afgebeelde diermotieven voor werkelijk bestaande diervormen en voor monsters uit het wonderland Indi. Op die manier verhuisde ook de griffioen naar de Europese sage en trad op in de symboliek van die tijd en in de kunst als bijvoorbeeld in arabesken van zuilen.

Haan. Gallus gallus domesticus. (tam, gedomesticeerd) Gallus: Latijn voor haan. Gallus gallus is waarschijnlijk de oorspronkelijke ouder geweest, het is het rode jungle hoen, het Bankiva hoen. Het heeft daarom dezelfde naam als de tamme haan en lijkt qua grootte en vorm op de Bantam kip. Het leeft daar nog steeds en krabt de grond met de krachtige poten en rent in volle snelheid door de bosjes. Maar het kan ook goed vliegen en rust ճ nachts hoog in de bomen. De haan is al vanouds bij alle volkeren de klok van de nacht geweest. Op Indo-Bactrische grond werd hij om die reden gekweekt. Door de dienaren van Ahuramazdas werd hij als heilig dier gezien dat door zijn kraaien het licht verkondigde. De eerst duidelijke verwijzing naar het aanwezig zijn van kippen in Isral is een zegel die een vechtende haan voorstelt. Dit werd gevonden te Tel en-Nasbeh, 600 v. Chr., en draagt de naam Jaazaniah, dat is de officier van de koning die opgenoemd wordt in 2 Koningen 25:23. Maar dat is geen voldoende bewijs dat de zegel daar gemaakt is. Het kan zijn dat de vorm gebaseerd is op een lokale vogel. De haan was in staat de leeuw, koning der dieren, op een afstand te houden. Op sommige oude mozaeken zie je de haan zegevierend zitten op de rug van een leeuw als een teken van overwinning. In Spreuken 30:30 wordt de haan vergeleken met de koning: Җier dingen hebben een statige gang, een leeuw, de held onder de dieren, voor niets schrikt hij terug, een haan (windhond) die trots voor de kippen uitlooptӠetc. In de Joodse Salomonsage wordt van Asmodi, de demonenkoning verhaalt dat die hanenvoeten heeft. Bijbel. De Joden moeten ze gekend hebben in Egypte. Ze kunnen ook gebracht zijn over zee vanuit India. De vracht van Salomons schepen levert nog steeds vragen op, wat het bevat en afkomst. Als het schip uit India kwam zouden er hoenderen in kunnen zitten. Gemeste ganzen Ԣarburinՠkomen voor in 1 Koningen 4: 22-23, als het dagelijks eten voor Salomons tafel, maar ze worden alleen hier vermeld. Jaren later vermeldt Nehemia 5: 18 gevogelte en noemt zijn gevogelte tsippor, geen barburin. Dit wordt gedateerd na de terugkeer van de balling in het midden van de 5de eeuw v. Chr. Wat voor soort vogels waren die van Salomon? Het kunnen eenden of ganzen zijn die ingevoerd werden vanuit Egypte. De beste suggestie lijkt die van kippen te zijn omdat de Arabische naam birbir afgeleid kan zijn van barburin. Bij Nehemia lijkt de kans op hoenderen groter omdat ze toen van alle kanten binnen konden komen. De haan heet in het Grieks alektor en komt voor bij het ontkennen van de Heer, Mattheus 26:34. In het N.T. is er geen probleem met de datum en vermelding. De haan is lang in gebruik geweest om de tijd aan te geven en werd op kameelkaravanen gedragen als ԡlarm klokծ Het gaf zijn naam aan een van de vier nachttijden die bekend was bij de Joden in de Romeinse tijd. Marcus 13:35: Լi>laat in de avond,.. te middernacht.. bij het hanengekraai.. ճ morgens vroegծ Een kuiken heet in Grieks nossion en komt in Mattheus 23:37 voor met de hen, in Grieks ornis, hoewel dit woord meestal gebruikt wordt voor Զogelլ maar uit de context wordt dit een hen.ӠJeruzalem, Jeruzalem, dat de profeten doodt, en stenigt, wie tot u gezonden zijn, hoe dikwijls heb Ik uw kinderen willen vergaderen, gelijk een hen haar kuikens onder haar vleugels vergadert, en gij hebt niet gewildծ

Christelijk. Toch komt in sommige vertalingen de haan voor. In de Bijbel wordt de haan als intelligent gezien, getuige de vraag: Լi style='mso-bidi-font-style:normal'>Wie gaf de haan zijn verstand?ռ/i> Job 38:36. (anders worden het wolken) De kip heeft die titel niet, het is de domme kip. Mogelijk is dit omdat de haan zoveel kippen in bedwang houdt terwijl de kippen zo gewillig het gezag van een haan aanvaarden dat ze wel dom moeten zijn. Dit dierengeslacht heeft een zonderlinge genegenheid tot de kuikens en omdat ze zwak zijn bedekt ze met haar vleugels de kuikens tegen de kiekendief iets wat je bij geen ander dier ziet. Alzo onze moeder de wijsheid Gods, is door aanneming van het vlees, als enigszins verzwakt, zij heeft onze zwakheid overdekt en staat de duivel tegen dat hij ons niet weg rukt, in welke bescherming Դ gene zij tegen de kiekendief tracht te bewerken, bij Christus met kracht tegen de duivel teweeg brengt. Op Psalm 90. De haan op de toren is een symbool van de prediker. Hij is een voorbeeld van wakkerheid vooral voor de dienaren van het Woord. Hij brengt ook de leraren tot wakkerheid die het volk tot boete roepen. Iedereen die als wachter over het volk aangesteld wordt moet op de hoogte staan van zijn leven zodat hij door dat overzicht voordeel zal halen. Er zijn er ook bij die de heilige leraren met hanen vergelijken vanwege de kraaiende verkondiging van het naderende licht terwijl de duisternis van het tegenwoordige leven er nog is. Want zoals de haan op zijn nachtstonden diegene opwekt of wakker maakt en de lopende tijd in verschillende stonden verdeelt voordat het dag is zo moet een zielverzorger naar de gesteldheid van de personen en onderscheid van omstandigheden de zielen van de zaligmakende leren inplanten. Of de haan staat daar in verband met het bekende verhaal van Petrus. De haan zou dan staan om de ontrouwen tot waarschuwing te dienen. Of om het kwaad af te weren door het beeld wat het kwade voorstelt, zie Numeri 21:9 wat daar gezegd wordt over de koperen slang. Of een bouwoffer die aan de schutgeest van de kerk gebracht is en vroeger in de fundamenten, meestal onder de drempel, ingemetseld werd. Het meest waarschijnlijke is vanwege zijn waakzaamheid. Het kruis dat onder de haan oprijst zou ons herinneren aan Christus dood en de bal die kruis en haan meestal steunt op de val van de mens in het Paradijs door de appel die Eva plukte. Լi>Waakt (de haan) en bidt (het kruis) opdat gij niet in verzoeking (de appel) komtծ Kruis en appel zijn eenvoudige zinnebeelden van de geestelijke en wereldlijke macht. Hij kraaide op de dag dat Christus werd geboren. Daarom zal op de Dag des Oordeels alles wat haan heet en zelfs de ijzeren hanen op de torenspitsen luid gaan kraaien zodat de levenden en de doden ontwaken. Daar zal geen haan meer naar kraaien, naar Petrus verloochening Mattheus 26:75, Lukas 22:60. Een hen is goed voor de kuikens en neemt de ziektes van haar kuikens over en verliest haar veren. Ze blijft vreesachtig maar wordt een heldin als ze kuikens heeft en als we die vangen willen of leed doen ons heftig aanvliegt, zie Mattheus 23:37, Lucas 13:34, ҈oe menigmaal heb ik uw kinderen willen bijeen vergaderen, gelijk een hen haar kuikens bijeen vergadert onder de vleugelenռ/i>.

Mol. Talpa europaea (uit Europa) Talpa: mogelijk van Latijn voor poten, zolen. Een mol is een klein beest die wel wat op een muis lijkt. Is dertien cm lang met een knotsvormig staartje van drie cm, het vrouwtje is iets kleiner. Hij heeft een snuit als een zwijn en graaft daarmee in de aarde en gooit op wat hij graaft. Bijbel. Het viervoetige dier wordt onder de onreine dieren gerekend, Leviticus 11:30, omdat het geen verdelende klauwen heeft of herkauwt. Ԕinshemethՠkomt in Leviticus 11:29 voor, wat onduidelijk is, het wordt ook wel vermeld onder de naam hagedis. Men vindt de Hebreeuwse naam chapher dat boren, graven of doorboren betekent als een dier die hier geheel zijn werk van maakt. ԣhapharparahՠverschijnt alleen in Jesaja 2:20 Զoor de ratten en vleermuizen te werpenռ/i> of mollen, hoewel die combinatie onduidelijk is. Hagedis. Lacerta; Latijn voor hagedis. Van de reptielen hebben de hagedissen de meeste soorten. De hagedissen hebben een lang gestrekt lichaam met een zeer lange staart. De vier poten zijn zo kort dat bij gewone gang de buik over de grond sleept. De staart dient bij vele als wapen, deels om er zich sprongsgewijze mee te bewegen. Bijbel. Verschillende Hebreeuwse namen worden als hagedis vertaald. Er zijn in Palestina een veertig soorten, van een paar cm lengte tot meer dan honderd twintig cm. Ze staan in de voedsellijsten van Deuteronium en Leviticus. Dit met een uitzondering waarvan men denkt dat het een reptiel is, Դinshemethՠverschijnt ook in de voellijst van verboden voedsel. Ԕinshemethՠis een moeilijk woord, hoewel anderen dat voor een mol houden, wat onmogelijk lijkt, het komt van een wortel die ademen betekent of geverfd. Onder de vogels komt de naam voor onder uil. Het is mogelijk dat een woord staat voor twee verschillende soorten dieren. De landkrokodil of iets dergelijks van Leviticus 11:29, als onrein dier, zal wel een varaan geweest zijn, die wordt vlak voor de hagedis genoemd. Herodotus beschreef de varaan als landkrokodil. Ԕasbՠwordt soms vertaald als schildpad, grote hagedis en landkrokodil. De traditie heeft die lang gedentificeerd met de gedoornd staart hagedis van het geslacht Uromastyx die meer dan een halve meter lang wordt. Zijn Arabische naam dhubb of dhabb lijkt op het Hebreeuwse. Er zijn verscheidene soorten, de gewoonste is Uromastyx aegyptius. (uit Egypte). Een kleinere en meer gekleurde soort is Uromastyx ornatus (versierd). Die leven in de woestijnen en zijn stevig gebouwd met een krachtige gedoornde staart, korter dan het lichaam dat bij verdediging gebruikt wordt. Ze trekken zich terug in een hol waarbij ze de uitgang met de staart verdedigen. Deze daghagedissen zie je soms in de dierentuin, ze leven van planten. Ze worden gegeten door de Arabieren die ze wel kweken als voedsel. ԁnaqahՠwordt wel vertaald als fret, gecko, egel of spitsmuis. Gekko is de meest waarschijnlijke. Dit Hebreeuwse woord wordt ook wel vertaald als zuchten, brullen en uitroepen. De gekkoճ zijn de enige hagedissen waarbij een werkelijke stem wordt gevonden. De naam komt van het Maleise ԧecoqլ het is een imitatie van zijn twee regelige roep. Sommige soorten hebben een typische roep, ԫlik, klikՠof iets dergelijk. Dat geluid maken ze alleen overdag. Գ Nachts bewegen ze zich geruisloos voort met wijd geopende pupillen hun prooi zoekende. Dat zijn meestal insecten. Het zijn dus levende vliegenvangers en zijn daarom graag geziene gasten in huizen. Het meest opmerkelijk aan deze gekkoճ is hun mogelijkheid om gladde oppervlaktes te beklimmen vanwege de vele kleine haren die ze onder hun tenen hebben die zijn zo fijn dat ze de kleinste ongeregeldheden in het oppervlak kunnen vast pakken. De rotsgekko Ptylodactylus syriacus: uit Syri, komt geregeld voor in rotsen en gebouwen. Dit dier is het meest actief in de avond, in het voorjaar als de nachten koel zijn dan warmt het zich ճ ochtends in de zon en is het beste te zien. Om deze reden wordt de Գemamithՠvan Spreuken 30:28 ook gezien als gekko en geen spin. Spreuken 30:24-28, Ԅe spinnenkop grijpt met de handen en is in de paleizen der koningenծ Het woord semamit, als spinnenkop vertaald, komt alleen hier voor. Er zijn nog twee plaatsen waar de Statenvertaling van spinnen spreekt, namelijk in Job 8:14b Լi style='mso-bidi-font-style:normal'>zijn vertrouwen zal zijn een huis der spinnenkopռ/i> en Jesaja 59:5: Լi style='mso-bidi-font-style:normal'>zij weven spinnenwebbenծ In de grondtekst staat in beide gevallen akkabisj wat in verband met de rest van de tekst niet anders vertaald kan worden dan Գpinծ Algemeen wordt semamit dan ook niet vertaald als spin, maar Ԩagedisծ Spreuken 30:24,28, de hagedis wordt toch bij de wijste van de dieren gerekend. Ԅeze vier zijn de kleinste op aarde, doch zijn bovenmate wijs; de mieren zijn een volk zonder kracht, toch bereiden zij hun spijs in de zomer, de klipdassen zijn een machteloos volk, toch maken ze hun woning in een rots; de sprinkhanen hebben geen koning, toch trekken ze gezamenlijk in goede orde op, de hagedis kan men met de hand grijpen, toch is zij in des konings paleizenծ Ԍetaաhՠhagedis. Dit wordt overal aangenomen en wordt bevestigd door het gebruik van de Hebreeuwse naam in de Talmoed. Dit zijn de gewone Europese hagedissen zoals de gewone groene hagedis. Het zal wel een algemene naam zijn voor de middelmatig grote hagedissen. ԃhometլ slang of zandhagedis. De eerste lijkt onmogelijk te zijn. Met de term zandhagedis wordt op een bepaalde hagedis gedoeld die in het zand leeft wat de wortel is van dit Hebreeuwse woord. Dit zou de stinkhagedis zijn. Deze dieren worden door de Joden gemeden maar door de Arabieren gegeten. Ze moeten dit beest gekend hebben vanwege hun reis uit Egypte. Kameleon. Chamaeleo chamaeleo: chamae is klein, en leo, leeuw, het is de kleine leeuw, letterlijk leeuw op aarde, dat is een dwergleeuw, dat is al een stuk dat op sagen vorming duidt. De naamvormen wijzen op een Afrikaans gamalion. Z. Afrikanen noemen het verkleurmannetje. De zonderlinge gestalte en het ernstige voorkomen van de kameleon die langzaam en op hoge poten komt aanstappen en plotseling met zijn vreemdsoortig werptuig een prooi overmeestert zijn wel geschikt om de aandacht te trekken. Ze hebben waarschijnlijk aanleiding tot de naam gegeven. Bijbel. ԋoachՠwordt vertaald als kameleon en landkrokodil. De laatste naam werd ooit gegeven aan een groot dier uit de hagedis familie, de varaan, Varanus griseus: grijs. Die leeft in woestijnen en droge landen en is een vleeseter, ook dode dieren. De nog grotere Nijlvorm wordt bij water en zelfs in heel Afrika op geschikte plaatsen gevonden. Ze zijn groot genoeg om voldoende voedsel te verschaffen en ze worden veel gejaagd. Dit zou dan het dier van het verboden voedsel zijn van Leviticus onder de naam koach. De gewone hagedis komt voor in de groenere delen van de Jordaan in struikgewas zodat die door zijn schutkleur moeilijk te vinden is. De mogelijkheid dat het hier om een hagedis handelt komt vanwege de wortel van koach die ԫracht Ԡbetekent. Dit naar zijn sterke grijpende klauwen. Een kameleon die aan een tak zit kan er nauwelijks af getrokken worden zonder dat het schade oploopt. Het zou het dier zijn in Leviticus 11:31, de tsinschemeth, hoewel anderen dat voor een mol houden. Het woord komt van een wortel die ademen betekent of geverfd. Salamander. Salamandra salamandra. Vuursalamander. In midden-Nederlands was het ook salamander, in Duits heet het Salamander of Salamandrina, in het Engelse is het fire salamander. Dit stamt van het Latijnse salamandra, dat van Grieks salamandra en dit heeft mogelijk een Perzische oorsprong, samander of samandel. Het Duitse Molch in Leviticus 11: 30 is als Luthers vorm in Duitsland gekomen. In midden-Hoogduits was het Mol en Molle, in midden-Engels molle waarbij men Armeens molez vergelijkt wat hagedis betekent. Spin. In midden-Nederlands was het spinne, in oud-Hoogduits Sinna (nu Spinne). Het is een woord dat vooral in het oosten thuishoort. In het zuidwesten heerst kobbe dat mogelijk van koppe komt, daarnaast komt spinnenkop of coppen voor. Andere oude vormen zie je in het oud-Engels spibra (nu spider) en het Zweedse spindel dat samenhangt met spinnen. Tegenaria domestica, (van մ huis) is de gewone huisspin. Bijbel. Koning Salomon stelde de spin tot voorbeeld aan zijn hovelingen wegens haar vlijt, kunstvaardigheid, schranderheid, matigheid en deugd. Spreuken 30:24-28, Ԅe spinnenkop grijpt met de handen en is in de paleizen der koningenծ Het woord Գemamitլ als spinnenkop vertaald, komt alleen hier voor. Zie hagedis. Er zijn nog twee plaatsen waar de Statenvertaling van spinnen spreekt, nl. in Job 8:14b Լi style='mso-bidi-font-style:normal'>zijn vertrouwen zal zijn een huis der spinnenkopռ/i> en Jesaja 59:5: Լi style='mso-bidi-font-style:normal'>zij weven spinnenwebbenծ In de grondtekst staat in beide gevallen ԡkkabisjՠwat in verband met de rest van de tekst niet anders vertaald kan worden dan Գpinծ Algemeen wordt semamit dan ook niet vertaald als spin, maar Ԩagedisծ Dan wordt het: Ԅe hagedis laat zich grijpen met de handen, toch dringt zij in des konings paleizen doorծ Christelijk. De Bijbel noemt het spinnenweb nutteloos en onstandvastig Job 8: 14, Jesaja 59: 5 6. Wel worden heiligen er door beschut. Maria, op de tocht naar Egypte, verschool zich traditioneel in de sycomore. De boom opende zich voor haar. Een spin spande er zijn web voor zodat de achtervolgers haar niet zouden zien. Hartenbeest Alcephalus buselaphus. Ze hebben koeachtige, smalle koppen waarop een paar s vormige gebogen horens zitten. Ze worden een honderd tachtig cm lang met een halve meter lange staart. Een dier van bijna 1,5m aan de schouder met een gewicht van 120-200kg. Donkerbruin en de vrouwtjes wat lichter. Ze hebben beide horens die wel 70cm lang kunnen worden. In Deuteronium 14:5 komt Թachmurՠvoor, het is een van de moeilijkste namen van reine dieren. De 70 overzetters gebruikten het Griekse woord bubalos er voor, dit heeft dezelfde wortel als waar buffel van af stamt, bubale is er een vertaling van. De echte bubale zou vrijwel onmogelijk met dit woord vertaald kunnen worden, maar een complicatie komt van een andere hoek, 1 Koningen 4:23, waar het opgesomd wordt als een gewone maaltijd voor Salomons dagelijkse voorraad. Dit suggereert een dier die zo gewoon is dat het zonder veel problemen gevangen kan worden of geschikt als parkdier is en daarom beschikbaar. In het oude Egypte werden zo vele dieren gehouden. Dit dier was wel bekend bij de ouden en vooral in Egypte waar het afgebeeld gevonden wordt en er zelfs een in gebalsemd is. Het werd veel gejaagd vanwege zijn vlees. Het dier komt voor van Marokko tot Egypte. De Arabieren in zuidelijk Palestina kenden het bij zijn N. Afrikaanse naam en vertelden dat het vaak kwam te drinken aan de oostkant van de Dode Zee. Nauw verwante vormen komen nog voor in andere delen van Afrika, maar deze is al lang geleden verdwenen uit Egypte, is misschien geheel verdwenen.

Havik, accipiter; grijper. Accipiter; scherpvleugeligen. Accipiter gentilis, L. (sierlijk). De havik is een eenzaam levende en ongezellige klant wiens verkeer zich met de echtgenoot tot de paartijd beperkt blijft. Het is een hoogst onstuimige, drieste, snelle, sterke en tevens listige en schuwe roofvogel. Bijbel. Ԏetsՠ(al naar zijn soort, dus zijn er verschillende mogelijkheden) is de havik of sperwer, de naam zou afgeleid zijn van de snelheid. Job 39:29, Լi>de havik als die in de herfst naar het zuiden vertrekt.ՠ Men wil ԭeez of neetsլ wat vertaald wordt als havik, van de bron vliegen afleiden, vanwege zijn uitnemendheid bij dit werk. Sperwer. Accipiter nisus, L. (aanstormen, Koning Nisos is volgens de sage in een sperwer veranderd) De sperwers munten uit door hun vermetelheid en behendigheid bij het uitoefenen van het roversbedrijf. Ze behoren tot de meest begaafde leden van deze familie. Het is al gebeurd dat een sperwer zich door de ruiten stortte om een aanval te doen op een zangvogel die in een kooi voor het raam stond. Ԗliegt de sperwer door uw verstand, en breidt zij haar vleugelen uit na Դ zuidenՠ, Job 39;29. De naam Ԯeetsՠin het Hebreeuws zou op de sperwer slaan.

Hond. Canis familiaris. Hond heet in Duits Hund en in Engels hound. Dit woord komt ook voor in oudere talen, het is afgeleid van het Germaanse hunda, dit van Indo-Germaans kuon, vergelijk het Griekse kyon en Latijn canis wat allemaal hond betekent. Het Griekse woord betekent zoveel als Ԣijzonder liefhebbenլ wat de honden bij hun meesters veel doen, of van ԩk beminլ omdat ze sterk tot vermenging overhellen. Het Latijnse woord canis zou kunnen komen van a canendo: zingen, vanwege zijn geroep of geschreeuw, of van catus: de scherp oordelende. Kanaille of canaille komt ook van Latijn canis: gemene kerel. De hond is een afgerichte wolf, het was een van de eerste huisdieren. Ze zijn wel hun eigen weg gegaan. De kenmerkende eigenschappen zijn gelijk gebleven. Beiden kwispelen met hun staart om uiting te geven aan vreugde, beiden houden de staart tussen de poten als ze bang zijn, beiden trekken de bovenlip op en grommen als ze kwaad zijn, beiden geven ze de grenzen van hun territorium aan door middel van reuk. De dracht duurt even lang en ze lijden aan dezelfde ziekten. Bijbelse hond. De hond is onrein. In het oude testament wordt de hond als paria onder de dieren beschreven, een uitgeteerd vuil wezen dat zich in leven houdt met afval. De Joden waren dan ook geen jagers. De hond wordt wel een veertig maal genoemd en meestal in negatieve zin. Լ/b>Ben ik een hondլ vraagt Goliath aan David, Լi style='mso-bidi-font-style:normal'>dat gij met een stok op me afkomt?ՠ1 Samuel 17:43. Iets Լi style='mso-bidi-font-style:normal'>voor de honden werpenՠis zoveel als iets op de vuilnishoop werpen, Exodus 22:31, waar het vee dat gedood is voor de honden gegooid zal worden, ze volgden hen blijkbaar als opruimers. 24:15, 2 Samuel 3:8, 9:8, 16:9, 2 Koningen 8:19. Alle zes verwijzingen in 1 Koningen zijn bezorgd dat de honden menselijk vlees eten en bloed likken. Vervolgens wordt een hond, wegens zijn roofzucht, genomen tot een zinnebeeld van een die bijeen raapt en schraapt en zo alles binnen slokt alsof hij een hondshonger heeft en niet verzadigd kan worden, Jesaja 56:11. In II Koningen 9 werd Izebel naar buiten gesmeten en gedood waar ze door de honden werd opgegeten, iets wat niets ongewoons was. Dode lichamen werden zo wel voor de opruimers der natuur neergelegd, wel meestal waar ze geen waardering voor hadden. Honden aten alles, ratten en muizen, dode lichamen en waren zo mogelijke dragers van ziektes. Het aanraken met onreine zaken maakte het ritueel onrein, Leviticus 22:4, Mattheus 7:6 : Լi>Geeft het heilige niet aan de hondenծ Honden werden zo gemeden wat een duidelijk tekenen van zuiverheid was, hygine. De hond is ook de vertegenwoordiger van geilheid, waarmee mensen vergeleken worden, Jesaja 56:11 : Լi style='mso-bidi-font-style:normal'>en deze honden zijn sterk van begeerteծ Waarvan dan, Զan hondse afkomst zijnծ Daarom mag men ze niet in het huis van de Heer brengen, Deuteronium 23:19. Deuteronomium 23:18, hoerenloon of hondengeldլ mogelijk was dit bedoeld voor een tempelprostitutie, zie Openbaringen 22:15 waar honden uitgesloten zijn van het Heiligste.. Exodus 11:7, ԭaar tegen niemand van de Isralieten zal een hond zijn tong durven roerenլ zou een spreekwoord kunnen zijn. Salomon heeft leer- en zinspreukig gezegd, Spreuken 26:17, De voorbijgaande die zich vertoornt in een twist (die) hem niet aangaat, is (gelijk) die een hond bij de oren grijptծ Je moet geen slapende honden wakker maken of je bemoeien met twisten van anderen. Spreuken 26:11:ՠals een hond die naar zijn uitbraaksel terug keertռ/i>, een gewoonte van honden, 2 Petrus 2:22. In Prediker 9:4: Լi> een levende hond is beter dan een dode leeuwռ/i> is niet geheel negatief gekleurd. Bij Tobias komt de hond ons meer vertrouwd voor. De hond vergezelt hem in zijn tijd als jongeman, 5:16, en volgt hem later naar huis met zijn vrouw, 11:4. Twee passages kunnen genterpreteerd worden als waakhonden. Job 30:1 spreekt over de honden van de kudde. Maar het is ook niet zeker of Job een Hebreer was. Jesaja 56:10 Լi>de wachtersɺijn allen stomme honden, die niet kunnen blaffen, dit wordt vooraf gegaan door alle gedierte van het velds dat komt om te eten en dit veronderstelt dat honden de kudde bewaakten. Het Hebreeuwse caleb betekent een hond, het is ook de naam van een van de verspieders naar het Beloofde Land, Numeri 13. Caleb, celebh of keleb zou komen van de stam chebbel: een soort van boeien of voetbanden. Het kan ook komen van celubh of clubh: een korf, vanwege de stevigheid der tanden, een korf waarin men vogels opsluit, vruchten en brood omdat de hond het huis van zijn heer bewaakt alsof het opgesloten was. Een andere mogelijkheid is van het Arabische calaba: dol zijn, wat vooral de honden overkomt. Dat men in de H. Schrift de honden als voorbeeld voor de heidenen vindt omdat die door de Joden honden genoemd werden, onheilige, bezoedelde, buiten Gods verbond etc., de openlijke vijanden van Christus en zijn volk zijn, Psalm 22 en 58, Mattheus 7:6 en 15, Openbaringen 22:15. Ҽi style='mso-bidi-font-style:normal'>Drie zijn er zeer onbeschaamd. In de viervoetige dieren, een hond, in de vogelen een haan, in de volkeren Isral.Ս Hier wordt Isral met een hond vergeleken, zie Filippus 3:2. In Marcus 7:28 komt de Griekse kunarion voor, dit is mogelijk een klein hondje, kuon is het normale woord. De honden eten immers ook onder tafel van de kruimels der kinderenլ het betekent hier dat ze ook binnenshuis gehouden werden, dat was hier bij een Syrische/Phoenische, dus geen Jood. Bij de Arabieren is dat hetzelfde met honden, met uitzondering van de windhond en salukis.

Jakhals. Canis aureus, (goudkleurig) is de goudjakhals, het is het dier dat door de ouden thos en gulden wolf werd genoemd. Het is groter dan de vos en komt in vorm en voorkomen veel met die overeen. De Զossenՠdie Samson gebruikte om het koren van de Filistijnen in de brand te steken zijn waarschijnlijk jakhalzen geweest, Richteren 15:4. Een vrijwel gelijk wreed spel werd een duizend jaar later vermeld als de Romeinen toortsen aan vossenstaarten bonden en ze in het circus joegen ter eren van Ceres, de godin van het koren. Ze eten ook planten, insecten, kleine huisdieren, maar ook druiven en vernielen het koren en meloenvelden. Die worden dan ook bewaakt, Jesaja 1:8, waar de dochter van Sion overgebleven is Ԡals een hut in een wijngaard, als een nachthut in een komkommerveldռ/i>. De wijngaard wordt bewaakt tegen de Զossenՠsjoeաl, de in kleine groepen levende kleine jakhals, zij Զerdervenՠde wijngaarden, Hooglied 2:15, ook de graanvelden en de meloentuinen, Jesaja 1:8. De Bijbelse schrijvers gebruiken twee Hebreeuwse woorden waarvan shuաl alleen literair voorkomt en soms vos en soms jakhals betekent. Beide dieren lijken op elkaar. Maar een vos gaat alleen en de jakhals in groepen. Overal waar de jakhals vertaald wordt is het Hebreeuwse woord in meervoud. De jakhals is meer het type van droog land en verlaten plaatsen dan de gewone vos die wel wat van bedekking houdt. De meeste teksten bevestigen dit. Jesaja 13:22, in het orakel over Babylon: Լi>hyenaճ zullen er legeren.... en jakhalzen in de paleizen van wellustԮ Andere landen wordt hetzelfde beloofd, Jeremia 49:33, maar ook hun eigen volk, Jeremia 9:11. Zie ook Jesaja 43:20. Christus zegt, over Herodes sprekend: Լi style='mso-bidi-font-style:normal'>Ga heen en zeg die vos...ռ/i> Ook David sprak van de buit der vossen, Psalm 62:9. De Grieken en Romeinen hadden meestal de vos in gedachten, ook Aesopus, maar in Palestina en Irak is het de jakhals die als slim dier voorgesteld wordt. Nehemia 4:3: Լi>al bouwen ze ook, als er maar een vos tegen hun stenen muur opspringt, doet hij hem afbrokkelen. De vos en jakhals komen door de runes in de nacht. Het andere woord is Դannimլ dat wordt vertaald als draak en komt altijd in meervoud voor. Altijd wordt dit woord gebruikt om eenzaamheid en afzondering aan te duiden en wordt alleen symbolisch gebruikt, Jesaja 13 en 34, Psalm 44. Christelijk. De hond is bijzonder snugger en leerzaam. Wonderlijke kunsten kan men ze leren door middel van honger en slagen. Wonderlijk waakzaam is hij en geschikt om van tempels, kastelen en huizen te bewaken. Vandaar wordt hij tot het symbool van getrouwe leraren en toeziende overheden gebracht, hoe meer bedreigd of gevlijd, hoe sterker er geblaft wordt, vooral Գ nachts. Ԛo de leraars en wie de burger- en kerkwacht aanbevolen zijn, door vrees of andere inzichten niet bassen, of zorg dragen, worden ze vergeleken met stomme honden die niet kunnen bassenռ/i>, Jesaja 56:10. Vlo. Pulex, Latijn pulex;, Grieks psulla. Pulex irritans: irritant. In midden-Nederlands was het ook vlo, in oud-Hoogduits was het floh (nu Floh) in Angelsaksisch fleah (nu flea). Mogelijk komt het woord van vlieden, het vlug ontsnappende dier, de opspringende, de ontkomende. Bijbel. ԰aroshՠis de Hebreeuwse naam voor de vlo. 1 Samuel 24:15 ;ռi>een enkele vloլ 26:20. Ze zijn in beide metaforisch, maar wel correct. David, die tegen Saul spreekt, suggereert dat hij op zo iets kleins en verachtelijks jaagt, in de tweede vers wordt dit verdubbeld want David vergelijkt het met het najagen van een patrijs in de bergen, het beschrijft het jagen op vlooien zoals het geregeld opspringt en probeert te ontsnappen. Vos. Vulpes, Latijn vulpes. Vulpes vulpes: (Vulpes vulgaris) gewoon. De vos is een echte holbewoner. Zijn hol, bouw genoemd, blijft hij als het maar even kan zijn hele leven trouw. Als hij op zoek gaat naar passende woonruimte en een dassenburcht tegenkomt neemt hij die in beslag. De eventuele das zal zonder slag of stoot vertrekken. Er is geen dier waarvan zoveel spreekwoorden en fabels bekend zijn dan van de vos. De vos is overal bekend om zijn loze streken. Bijbel. De vos komt ook in de bijbel voor, Mattheus 8:20 Լi style='mso-bidi-font-style:normal'>De vossen hebben holenծ Het is nog steeds de holbewoner van het O. T. die de wijngaarden bederft, Hooglied 2:15, die worden dan ook bewaakt, Jesaja 1:8, waar de dochter van Sion overgebleven is Ԡals een hut in een wijngaard, als een nachthut in een komkommerveldծ Bij Lucas is hij al het slimme beest 13:13, Christus zegt, die over Herodes spreekt: Լi style='mso-bidi-font-style:normal'>Ga heen en zeg die vos...ռ/i> Ook David sprak van de buit der vossen, Psalm 62:9. De Grieken en Romeinen hadden meestal de vos in gedachten, ook Aesopus, maar in Palestina en Irak is het de jakhals die als slim dier voorgesteld wordt. Nehemia 4:3: Լi> al bouwen ze ook, als er maar een vos tegen hun stenen muur opspringt, doet hij hem afbrokkelen. De vos en jakhals komen voor in de runes en in de nacht. De Bijbelse schrijvers gebruiken twee Hebreeuwse woorden waarvan Գhuաlՠalleen literair voorkomt en soms vos en soms jakhals betekent. Beide dieren lijken op elkaar. Het andere woord is Դannimլ dat vertaald wordt als draak en altijd in meervoud voor komt (er is ook een woord tamnin wat hetzelfde vertaald wordt) Altijd wordt het woord gebruikt om eenzaamheid en afzondering aan te duiden en wordt alleen symbolisch gebruikt. Psalm 63:10 en Klaaglied 5:18 wordt de vos vertaald en geen jakhals, wat beter lijkt. Het Griekse woord alopex wordt voor de vos gebruikt in het N.T.

Hyena. Hyaena hyaena, (Hyaena striata) (gestreept) Ze hebben vreeslijk sterke kaken waarmee ze gemakkelijk de sterkste beenderen kunnen verbrijzelen. Kadavers zijn hun hoofdvoedsel, ze komen na de gieren. Lang werd gedacht dat ze zelden gezonde dieren aanvielen, hoewel dit lang niet zeker is. Bijbel. Het is een opvallend beest wiens geluid en gewoonten goed opgemerkt worden. Toch zijn er maar een paar Bijbelse opmerkingen en dan nog tamelijk onzeker. Gewoonlijk neemt men aan dat Zeboim, een plaatsnaam, ontleend is van een Hebreeuwse wortel die hyena betekent. Deze naam is aan drie steden gegeven in verschillende tijden. 1)Een stad die met Sodom verwoest is, Deuteronomium 29:23. 2)Een vallei in Benjamin, ten noorden van Jeruzalem, de oostelijke hoek van de heuvels van Juda. 3)Een stad die ooit gebouwd is op de vlakte bij Lydda, Nehemia 11:34. Een veel besproken woord isՠtsabuaՠwat gevlekt of gestreept betekent en dat in Jeremia 12:9 gevonden wordt. Dat wordt meestal vertaald als ԥen bont gevederde vogelծ Het Arabische woord voor hyena, doubba, zou op dit woord lijken. Jesaja gebruikte tweemaal het woord ԩyyimՠwat ook een probleem voor de vertalers was. Die stelden het voor als Էilde beesten van de eilandenլ Էolvenՠof Ԩyenaճծ Of als een naam voor de jakhals omdat zijn grondvorm Ԩuilerՠbetekent. Dat kan ook toegeschreven worden aan de hyena, die wordt tenslotte ook lachende hyena genoemd. Het zijn passages waaruit je kan besluiten dat het onreine dieren zijn van de wildernis en verlatenheid. Wat de hyena dan ook is. De hyena wordt gevonden bij oude tomben, iyyim wordt altijd parallel gevonden met tsiyyim enՠvertaald als Էild beest van de desertՠhet zijn mogelijk scheldnamen voor de hyena en jakhals. Mogelijk was er ooit een gebruik om lichamen voor de hyenaճ achter te laten waarna daags er na geen spoor meer van te zien was. Zulke gewoonten maakten het beest afschrikwekkend voor de Isralieten en verklaart mogelijk dat het zo weinig voorkomt. Mogelijk is dit hetzelfde als bij honden, 2 Koningen 9:35. Hop. Upupa epops L. (klanknabootsing). De hop is een fraaie roodachtige isabelkleurige vogel die van een rossige kuif is voorzien met zwarte punten. Het is een uitmuntend hoofdversiersel die hij kan opzetten en laten vallen, waar hij mee speelt als hij kwaad of verschrikt is. Zijn staart heeft witte dwarsbanden. Hij kenmerkt zich door de gestrekte romp, de zeer lange en zwak gebogen slanke dunne snavel. De korte, tamelijk krachtige voeten eindigen in korte stompnagelige tenen. Bijbel. De naam Ԥukiphathՠin de Bijbel, Leviticus 11:19, is de hop of kievit. De naam voor de hop in het Koptisch, Egyptisch en andere oude namen is vrijwel gelijk en lijkt op het Hebreeuws. Deze naam en andere namen met zijn wetenschappelijke naam zijn gebaseerd op zijn duidelijke roep wat vermeld wordt als ԰oo-poo-pooծ Zijn nest- en eetgewoonte maakt het wel tot een onreine vogel. Het feit dat het een gewijde vogel van de Egyptenaren was zal de rest gedaan hebben. In de Koran heet het hudhuh (zijn paringsroep) en is de bode voor Salomon. Over de vogel wiens naam hop is, Leviticus 11:19, van wie in de wet geschreven staat: Ҽi>Wie zijn vader en zijn moeder versmaadt, zal de dood stervenռ/i>. Als de vader van de jonge hoppen oud wordt dan trekken de jongen hem de oude veren uit en likken zijn ogen en koesteren hem op een warm plekje. Ze voeden hem en kijken hem zo aan alsof ze tegen hun ouders zeggen willen; Ԣedankt dat jullie ons gekoesterd en verzorgd hebt en nu doen wij zo tegenover jullieծ En zo gaan ze door tot de oude vogels weer jong worden en weer als jongelingen zijn. Hoe komt het dan, dat de met verstand begaafde mensen hun ouders niet liefhebben? Wesp of hoornaar. Vespa crabro. L. Latijn vespula; wesp. Paardenwesp of hoornaar, de grootste van onze inlandse wespen, kan het nest wel een zestig cm breed worden. Die wordt algemeen als gevaarlijk gezien, maar is minder agressief dan de gewone wesp. Tegen het eind van de zomer komen er mannetjes en vruchtbare wijfjes. De vrouwtjes zijn iets groter dan de werksters, de mannetjes hebben langere voelsprieten. Het aantal bewoners kan tot meer dan zestien duizend opklimmen. In oktober heeft plotseling een grote verandering plaats in hun zorgzaam en nijver bestaan. De nog niet volwassen larven worden uit de cellen gesleurd en dood gestoken, de gehele staat lost zich op en weldra blijft er niets anders over dan een twee- of drie van de meest krachtigste wijfjes die zich in het binnenste van het nest verbergen. Bijbel. Van de horzels leest men in Exodus 33:28. ԉk zal ook de horzels voor uw aangezicht henen zenden, die zullen van u voor uw aangezicht uitstoten de Heviten, de Kananieten en de Hethiten. Ik en zal ze in een jaar van voor uw aangezicht niet uitstoten, opdat het land niet verwoest wordt, en het wild gedierte boven u niet vermenigvuldigt wordenծ Het Hebreeuwse Դsirahՠkomt van een afleiding die drukken of doorboren betekent. Hier wordt wel de hoornaar besproken als lastige wesp waarvoor men wel op de vlucht kan slaan. Dat zie je bevestigd in Deuteronium 7:20 en Jozua 24:12. De horzel werd hier als wapen gebruikt. De horzel, Oestrus, is een soort vlieg die vooral voor het vee lastig is. Die is wel lastig maar de mens gaat er niet voor op de vlucht.

Ibis. Threskiornis aethiopicus; uit Ethiopi. (Ibis religiosa) (geheiligd) Ibis of nijlreiger, de slangen verslindende vogel van Thoth, de god van wijsheid en schrijfkunst die met een ibiskop afgebeeld wordt heet in oud-Egyptisch hbj, in Grieks en Latijn Ibis; jij zal gaan. (tot het einde der aarde) Het draagt in Egypte de naam van Aboe-Hannes: Vader Johannes. Herodotus verhaalt dat deze vogel draken, vliegende slangen en ander ongedierte doodt en daarom door de bewoners van Egypte in hoge eer wordt gehouden. Plinius bericht dat de Egyptenaren bij het naderen van slangen gebeden tot de ibis opzenden. Bijbel. De Թanshupՠis in de Bijbel de ibis of oehoe, een onreine vogel volgens Deuteronomium. De ibis kan niet zwemmen en eet daarom dode vis en slangen en het slechts van allemaal is de ibis, want uit zondig voedsel komt zonden voort. Kameel. Camelus bactrianus (uit Bactria, Uzbekistan, Bokhora) heeft twee bulten, het is de kameel. Camelus dromedaris heeft er maar een, het is de dromedaris. Kameel, in midden-Nederlands was het cameel of kemel, in Duits is het Kamel of Trampeltier, het is de Engelse camel en Franse chameau. Dit woord komt van het Latijnse camelus, dit uit het Griekse kamelos en dit van Hebreeuws gamal, vergelijk het Arabische jamala wat dragen betekent. De vorm kemel uit de 13de eeuw kwam tijdens de kruistochten waarschijnlijk rechtstreeks van het Arabische gemel. Sommigen zeggen dat hij geleden kwaad lang kan verbergen maar omdat hij zeer wraakzuchtig is zijn slag slaat als zijn tijd daar is, vandaar zou de naam betekenen, Ԥe kwaad heugendeծ Ze knielen voor laden en afladen en rusten op vreemde, harde paden, Genesis 24:11. Ze gaan rustig een slome schommelende gang en lopen net zo lang door als de voorste zijn neus verder strekt. Jaag ze niet op boven die snelheid want dan worden ze gevaarlijk zoals de Arabieren zeggen, Ԥan breek je hun hartenլ en sterven ze ter plaatse. Want als een kameel over die snelheid gedreven wordt knielt het neer en alle wolven van Azi zijn niet in staat het weer omhoog te krijgen. Als er een stopt, dan stoppen ze allen. Dat is wat men noemt het geduld betrachten bij kamelen, stokslagen helpen niet, hij blijft liggen. Het gat in de karavaan wordt weer goed gemaakt en men trekt verder, de kameel blijft liggen waar hij ligt met zijn hoofd bijgelovig omhoog geheven en staart verbaast naar verre einden. Daar zal het geduldig wachten op de dood. Het haalt niets uit om het af te laden, de kameel heeft besloten om niet verder of langer te gaan en overdenkt dat het leven onmogelijk is en besluit om te sterven. Er wordt altijd aangenomen dat alleen Arabische kamelen, dus de dromedaris, in de bijbel voorkomen, hoewel er vermeldingen zijn dat Shalmaneser II van Assyri, rond 850 v. Chr., de Bactrische kameel als gift ontving vanwege zijn vele verdienste. De twee soorten zijn nauw verwant, hun skeletten lijken meer op elkaar dan die van twee verschillende paardenrassen. Sommigen beschouwen het als een soort. Hun draagtijd is verschillend omdat de kameel in een veel strengere winter leeft. De dromedaris is meestal helemaal licht bruin, de kameel is enkele graden donkerder en vooral in de winter als zijn vacht dikker en langer is. Net als de meeste getemde dieren hebben ze kleurvariaties die tot albino en zwarte vormen over gaan. Bijbel. De eerste maal dat we iets horen over kamelen is in Genesis 12: 16, het verblijf van Abraham te Egypte. Voor die tijd wordt wel gesproken van de Ԩaveՠdie Abraham bezat, maar dit wordt verder niet aangeduid. In verband met het tijdstip van Abrahams komst dat gesteld wordt op 1875 v. Chr. is het aannemelijk dat hij geen kamelen uit Ur of Haran heeft meegebracht en heeft hij ze zo van de farao gekregen. In Exodus 9:3 wordt het bezit van de farao opgesomd waaronder zich ook kamelen bevinden. Het zullen dan wel dromedarissen zijn. Gewoonlijk neemt men aan dat dit een latere toevoeging is want het lijkt onwaarschijnlijk dat er toen al in Egypte dromedarissen waren. Al vele eeuwen wordt de Egyptische dromedaris omgeven met mysterin. Er is niet eens een Egyptisch woord voor, het dier wordt ook niet afgebeeld op de zeer rijke galerijen van dierenleven. Toch is het onmogelijk dat ze die dieren niet kenden want er is een stevig bewijs in de vorm van een tekening op leem uit de 1ste dynastie van een beladen dromedaris die zestig mijl ten zuiden van Cairo is gevonden en gedateerd is 3000 v. Chr. Een andere tekening uit Boven Egypte is van dezelfde tijd. Dan is er een gat tot de IV Dynastie en niets meer tot de XIX Dynastie rond 1300 v. Chr. Pas in het nieuwe rijk, 14de eeuw, verschijnt de dromedaris weer en werd toen als lastdier gebruikt, ook afgericht om te dansen. Opmerkelijk genoeg is het tot de tijd van Ptolomeus Philadelphus, 285-248 v. Chr. en de vroegste tijd van de Romeinse periode dat kamelen zich ontwikkelden tot de belangrijke woestijndieren die voor transport geschikt waren. Maar dat waren die dieren die voorgaande 2000 jaren toch ook al. Het lijkt zo onwaarschijnlijk dat Abraham kamelen heeft gekregen. Maar waarom al die gaten in de historie? Er zijn verschillende theorien. Een van de meest aanvaardbare is dat het een onrein dier was en niet alleen het voedsel, zoals bij de Joden, maar compleet taboe was. Na zijn terugkeer uit Egypte zond Abraham toen hij op leeftijd gekomen was zijn dienaar naar Mesopotami om Rebecca te zoeken voor zijn zoon Isaac, Genesis 24. Juist in dit gebied is de dromedaris niet iets bijzonders maar zou er een belangrijk onderdeel van moeten zijn. Sommige critici accepteren de kamelen daar niet vanwege het feit dat ze er niet aanwezig waren. Toch zijn er wel genoeg restanten uit latere eeuwen over gebleven die laten zien dat ze in stedelijk gebied gebruikt werden. Afbeeldingen van kamelen zijn gevonden in Mesopotami op de gedenktekens uit de tijd van Tiglath-Pileser I. (1100 v Chr.) Vanaf die tijd verschijnt de kameel geregeld in verhalen. In de 16de eeuw v. Chr. waren ze overal in gebruik als woestijn transport tussen Mesopotami en Palestina. De verspreiding van de dromedaris is mogelijk wel verbonden met het opdrogen van het land rondom Palestina en omliggende landen dat gevolgd werd door grondvernietiging door het niet goed gebruiken van de dunne teeltlaag. Deze beesten waren in staat om beter en langer te reizen dan de ezels en konden ook meer dragen zodat ze nu gebruikt werden ondanks de moeilijkheden om hen te dresseren. Het centrum van de kameelhandel is verder zuid oost, in Arabi vanwaar de Midianieten kwamen wiens kamelen talloos waren, Richteren 6:5, dit was rond 1100 v. Chr. David benoemde een Ismalit tot zijn kameelmeester, 1 Kronieken 27:30. De koningin van Sheba kwam Salomon met kamelen bezoeken, dit was een 150 jaar later, 1 Koningen 10:2, 2 Kronieken 9:1. Rond die tijd waren die beesten algemeen en verschijnen in historische boeken als gewoon, ze zijn een teken van getemde dieren en weelde. Al lijkt het aantal van Job 1:17 overdreven, drie duizend dromedarissen voor zijn rampen en tweemaal zoveel erna, je moet je herinneren dat de Joden vaste gebieden bewoonden. Hele stammen bezaten meer dan dit en vooral in het zuiden en oosten van Palestina. 1 Kronieken 5:21 vermeldt dat vijftig duizend dieren genomen werden van de Hagarites gedurende de oorlog om Kanan te bezetten. Enige zekerheid hierover hebben we bij de stam van Beni Sakkղ stam die een paar honderd jaar geleden nog woonde en honderd duizend kamelen had. Richteren 7:12: Լi>en al de stammen van het Oosten lagen in de vlakte, talrijk als sprinkhanen, en hun kamelen waren ontelbaar, talrijk als het zand aan de over der zeeծ Dit waren volkeren die in Arabi of daaraan liggende gebieden wonen. Dit wordt ook aangenomen van Job en de koningin van Sheba. Dat zou een bevestiging zijn van de veronderstelling dat het oorspronkelijke gebied van de dromedaris Arabi zou zijn. Maar actuele informatie van de dromedaris uit Z. Arabi stamt uit de achtste eeuw voor Christus, simpelweg omdat er weinig schriftelijk werk over dat gebied beschikbaar en dat dit lang een gesloten gebied was. Als de kameel in gebieden had gewoond waar vanouds geschriften bestonden was zijn oorsprong waarschijnlijk wel beter geweest. In Klein-Azi waren ze dan ook niet vroeg aanwezig. Het eerst worden ze daar vermeld in de slag bij Halys, 546 v Chr., waar Cyrus de Lydische koning Croesus overwon met de bij de Lydiers tot dan toe onbekende dromedarissen. Veel worden ze als strijddier gebruikt. Het kan met paarden niet goed overeenkomen Alexander heeft daarmee Croesus verslagen. Omdat hij wist dat de paarden wijken voor de kamelen viel hij aan met snelle kamelen zodat de paarden van zijn tegenstander door het gezicht en de reuk op hol sloegen. Bij de Arabieren waren de kamelen meestal met twee boogschutters bemand. Bijbel. In de bijbel komt de kameel onder de naam gamal of hamal: lastdier, vaak voor, er is geen verschil in sekse behalve dan daar waar over ԭelkՠgesproken wordt. Bij hen is geen verschil tussen dromedaris en kameel. Ook in latere tijd, toen de profetien van kamelen in Banel, Jesaja 21:7, in het zuiderland, de steppen tussen Egypte en Palestina, Jesaja 30:6, en bij de Arabieren, Jesaja 49:29, sprake is wordt steeds het woord gamal gebruikt. Het is voor hen geen karakteristiek geweest. Er werd wel aandacht aan de kameel besteed, dat blijkt uit dat er verschillende namen zijn voor het mannelijk en vrouwelijk kameelveulen. Ԃekerՠis een mannelijk en Ԣikrahլ een vrouwelijk veulen, dit wordt vertaald als dromedaris of een jong kameel. Zo wordt in Jesaja 60: 6 Լi style='mso-bidi-font-style:normal'>een stroom van kamelen zal u overdekken, het woord Ԣekerՠgebruikt dat mannelijk kameelveulen betekent. In Jeremia 2:23: Լi style='mso-bidi-font-style:normal'> midden;,... gij snelle heen en weer lopende kamelinծ Het woord voor een vrouwelijk veulen is hier Ԣikraծ Men treft zowel zwaargebouwde lastdieren als fijn gebouwde rijdieren aan. Het lijkt of de H. Schrift onderscheid maakt tussen deze twee vormen van dromedarissen. Op een drietal plaatsen in de Statenvertaling lees je Գnelle kemelՠwat dan rijdromedarissen zouden zijn. Toch lijkt dat twijfelachtig. De eerste plaats is in Koningen 4:28: Լi style='mso-bidi-font-style: normal'>de gerst nu en het stroo... voor de snelle kemelenծ In de grondtekst staat Բekesjՠdat geen kameel maar Բosՠbetekent, dus een ander woord voor paarden. Ook in Esther 8:10 en 14 waar de boden van Ahasverus uitgaan op Գnelle kemelenՠmoet paarden gelezen worden. Iets anders is het met Jesaja 66:20. Daar wordt gesproken over het Ԣrengen van snelle lopersծ Het daar voorkomende woord ԫirkarothՠzou volgens Gesinius betekenen, Գnel lopende vrouwelijke kamelenլ de Septuagint vertaalt dit als rijkamelen. Het woord komt nergens anders voor. Waarschijnlijk is het een verwijzing naar de dromedaris die gekweekt is voor het lopen en vooral hardlopen. Deze vorm is groter en met langere benen dan de vrachtkameel. Met een paar uitzonderingen in de profetische boeken zijn alle vijf en zeventig vermeldingen van de kameel duidelijk, zonder een zinnebeeldige afbeelding. Het dier wordt tweemaal opgesomd als verboden maal, al de andere passages verwijzen naar het transport van rijders of goederen. De echte kameel komt een zesmaal voor, twee maal als de kleren van Johannes de Doper en in de tekst van Mattheus 23:24, zie hiervoor ook 19:24. De kameel is hariger dan de dromedaris en zijn haar wordt in veel kledingstukken gebruikt. Het moet de dienaars van het N.T niet ten dienste wezen, niet ten tuit, maar het kleed van boete, nederigheid ter bedekking van de geestelijke naaktheid en schande. De Bijbelspreuk dat een kameel eerder door het oog van een naald gaat dan een rijke in de hemel komt verklaart zich op die wijze dat het door Christus gesproken Joods-Aramees woord, wat het oog van de naald betekent, in de algemene betekenis gat of opening betekent wat zo voor ingangen gebruikt kan worden waardoor de kameel inderdaad met grote moeite door kan komen. Een aanbeveling voor nederigheid.

Kat. Felis catus. (Felis domesticus) De kat heette in midden-Nederlands catte, in oud-Engels catte naast catt (nu cat) in oud-Hoogduits chazza (nu Katze) oud-Noors heeft kottr dat vermoedelijk eveneens als Frans chat, Spaans gato, Italiaans gatto, Iers cat en Russisch kot uit het Latijnse catta van de 1ste eeuw na Chr. Stamt. Zo zou het woord afgeleid kunnen zijn van capere: stelen, of van cautos: loos, voorzichtig. Isidorus wil dat het woord afkomt van catat, dat is: Ԩij zietլ of Ժoeken te vangenծ Het is een woord dat met het invoeren van de huiskat uit Egypte de Felis of wilde kat vervangt. Oorspronkelijk is het waarschijnlijk een Afrikaans woord, vergelijk het Nubische kadis, mogelijk heeft de Egyptische godin Bast of Pasht nog in de naam bemiddelt. Er wordt verondersteld dat de Egyptische priesters de verbinding zagen tussen ratten en ziektes en daarom de kat aanmoedigden. Tegelijkertijd beschermden ze de kat door haar aan de godin Bast te wijden die de patrones was van de oostelijke helft van de Nijl, de plaats waar ook de Isralieten leefden. Het centrum van die cultuur was Bubastis waar het onder de naam ԰i-besethՠverwezen wordt in Ezechiel 30:17 en het onderwerp is van zware beschuldigingen. Bijbel. Bij de Joden wordt er geen vermelding van gemaakt. Alleen bij Baruch 6: 22 komt de kat voor. Hij beschrijft daar de goden van de Babylonirs en verklaart: Ҽi style='mso-bidi-font-style:normal'>Op hun lichamen en hoofden zitten vleermuizen, zwaluwen en vogels, ook kattenӮ Van de katten, bij de Chaldese overzetters ԣhatulinՠgenoemd, wordt gezegd dat ze zich met veel gekrijs en gehuil ophouden in bossen en woestijnen, zie Jesaja 13:22 en 34:14, Jeremia 50:39. De kat wordt in Chaldees Գunarՠgenoemd, in Arabisch Գinarՠwaarvan de berg Sinir, anders Hermon, genoemd is. We mogen wel aannemen dat ze de kat gekend hebben vanwege hun verblijf in Egypte, maar het dier was zo verbonden met heidense verering dat ze onrein was en taboe werd. Dat kan de reden zijn voor haar afwezigheid in de bijbel, behalve in Baruch waar ze voorkomt met vleermuizen, wat ook onreine dieren zijn. Kikker. Rana is afgeleid van racsna wat de kwaker of bruller betekent, vergelijk het Latijnse raccare: brullen als een tijger en is verbonden met oud-Hoogduits ruohhon: brullen. De Duitse naam Krote komt driemaal voor in de Lutherbijbel, in midden-Hoogduits was het Krete, Krot(t)e, Krot of Krott. (ook als goedmoedig schelden van meisjes) Bijbel. De vermelding van kikkers, Դsephardeaՠis de oorzaak van de tweede plaag Exodus 8:2. In Psalm 78 en 105 wordt daar naar verwezen. De kikker was onrein bij de Egyptenaren en hun invasie werd verafschuwd. In Openbaringen 16:13: En ik zag uit de bek van de draak en uit de bek van het beest en uit de mond van de valse profeet drie onreine geesten komen, als kikvorsenɮռo:p> Koeien. Latijn bos, Grieks bous: rund. Buffel. Buffel, in Latijn heet het Bubalus, in Grieks bubulcus. Het de klassieke naam van de gazelle, die werd vanwege dezelfde klank als het Griekse bous: rund, op de buffel overgedragen die omstreeks 600 als geschenk van Avarenchans aan de Langobarden koning Agilulf naar Itali kwam en voor arbeid tam gemaakt werd. In Frans is het buffle en in Duits Buffel. De hard werkende dieren (buffelerbeit bij Luther) gaven aanleiding tot het buffelen, het lievelingswoord van studenten. De buffel werd gebruikt voor ploegen en wagens trekken. De buffels overtreffen ons rund in grootte en hebben ook dikkere horens en beminnen vooral waterrijke streken. Bijbelse oeros. Bos primigenius, de oeros kenden de Hebreers onder de naam Բeեmծ Ook werd het wel vermeld onder de naam eenhoorn. De zeventig overzetters noemden het eenhoornig ondanks de passage van Deuteronium 33:17: Ԅe eersteling zijner runderen is zijn trots en diens horens zijn horens van een woudos, daarmee zal hij de volken stoten, alle einden der aardeծ De Bijbelse schrijvers kenden de oeros, toch komt het niet voor onder de dieren wiens vlees men kon eten, technisch gesproken was het zuiver. Palestina is maar klein met weinig bos, het dier kwam misschien maar zelden voor. De oeros wordt negen maal besproken in min of meer zinnebeeldige beschrijvingen. Dat geeft ons ook wat informatie over het massieve beest. Ԅe kracht van een wilde osӬ Numeri 23:22. Spreuken 14:4: ԡls er geen runderen zijn, blijft de kribbe leeg, maar door de kracht van de ploegos is er een rijke opbrengstծ Het was niet alleen het meest krachtigste dier met hoeven dat ze kenden, maar ook het grootste, buiten het nijlpaard en olifant. Zie Deuteronium 33:17 en Jesaja 34:6, 7 waar ze samen voorkomen met lammeren en geiten en Ԫonge stieren en machtige ossenռ/i>. Psalm 92:11Օ want gij hebt mijn hoorn verhoogd als van een woudosլ de kracht en grandeur van de oeros met zijn enorme horens is hier in gedachte. In Job 39:10 contrasteert de sterke wilde os met de tamme dieren die de ploeg trekken en het graan dorsen. Ԛou de woudos (eenhoorn) u dienstbaar willen zijn, willen overnachten bij uw kribbe? Kunt gij de woudos met een touw in de vore dwingen? Zal hij achter u de dalgrond eggen? Zijn fierheid komt uit in Psalm 22:22: Լi>Verlos mij.. van de horens der woudossenծ Aan de andere kant, Psalm 29:6: Լi>hij laat ze opspringen als een stierkalf, de Libanon en de Sirion als een jonge woudosՕ is een verwijzing naar de dartelheid van kalveren. Bos taurus. Rund. Toen Abraham naar Egypte vertrok nam hij vee mee, mogelijk dat het een deel was dat hij van Haran nam, Genesis 12:5. Abraham en Lot hadden grote kudden zowat bij het zuidelijk eind van de Dode Zee, maar dat was voor de vernietiging van steden die grote gaten in het landschap veroorzaakten en mogelijk in het plaatselijk klimaat. Vee behoeft regelmatig water en een goede weide wat een van de beloftes was, Deuteronium 11:15 Ԡen Ik zal op uw veld gras geven voor uw veeծ Het land is daardoor wel beperkt, de lagere heuvels van Judea en boven Galilea en Gilead, Numeri 32:1 is ԥen plaats voor veeռ/i> en in 4, Ԡland voor veeռ/i>, zie ook 1 Kronieken 5:9 Sommige delen van մ land waren zeer geschikt voor de runderen, Psalm 22:13, Amos 4:1, Լi>gij koeien van Basanծ Vee mocht gewaterd worden op de Sabbat, Lucas 13:15. Een os mag gered worden op de Sabbat, Lucas 14:5, zo ook schapen, Mattheus 12:11. zie ook Exodus 23:12, 23:4, Deuteronium 5:14, 22:1, 22:4, 22:10. Dit zijn allemaal leringen en regels over het onderhoud en behoud van het vee. Een agrarisch handboek wat nog steeds gehanteerd wordt. Լi>Een rund kent zijn eigenaarլ Jesaja 1:3, betekent een goede verstandhouding tussen eigenaar en dier. De stier, maar dan gevleugeld, was het symbool van vele medische faculteiten en dit is waarschijnlijk ontleend aan het visioen van Ezechil 1, 5 en keert terug in de Openbaringen van Johannes 4, 7 waarbij de stier een van de dieren is die Gods troon dragen. De stier symboliseert hierbij de gevleugelde kracht, de almacht. Vee was een van de belangrijkste na schapen van de offers, hoewel niet voor het gewone volk. Toen de Joden weer vertrokken namen ze hun kudden mee, hoewel het leven moeilijk moet zijn geweest voor vee op deze reis. Ze werden weinig geofferd, mogelijk was dit om hun aantal te behouden, mogelijk ook vanwege de plaats van de stier bij de Egyptische goden. Bij Mattheus 22:4 worden ze voor een bruiloftsmaal wel geslacht. Het vredesoffer van Salomon bevatte twee en twintig duizend ossen, gedeeltes van het vet werden verbrand, het vlees was voor de enorme mensenmassa op de dankdag die enkele dagen duurde. Maar de gewone burger zal zelden biefstuk op zijn bord hebben gehad. De omvang van Salomons enorme kudde wordt verondersteld door zijn dagelijkse portie voor zijn huishouding die tien vette ossen bedroeg en twintig ossen uit de weide. Het betekent ook dat zijn huishouding zeer groot was. Daarnaast offerde hij ook nog honderd twintig duizend stuks kleinvee, 1 Koningen 8:63. Van Job wordt vermeld dat hij duizend paar ossen had, Elisa had twaalf paren toen hij geroepen werd, 1 Koningen 19:19 wat laat zien dat hij van een vooraanstaande familie kwam. De dorsende os mocht niet gemuilband worden wat Paulus aanleiding gaf om er een zedenles uit te trekken doelende op de vergelding van iemands arbeid in de vraag, 1 Corinthirs 11: 9. Ԛorgt ook God voor de ossen? ԠHet dorsen van graan gebeurde met behulp van ossen die niet gemuilband mochten worden, Deuteronium 25:4. De trekossen hebben een grote aanhankelijkheid tot hun gezellen, de een zoekt de ander waarmee hij de ploeg getrokken heeft en roept steeds naar hem als hij die verloren heeft. Ossen zijn toch ook schrander. Լi style='mso-bidi-font-style:normal'>Een os kent zijn bezitterӬ Jesaja 1:3. Geen van hen zal als hij los komt in een vreemde stal gaan. Zie Deuteronium 25:4, ԇij zult een dorsende os niet muilbandenՠ. Ook in de bijbel spreekt men van mestklaveren en van het gemeste kalf, als het met koren gemest en vet gemaakt is, 1 Samuel 27:24. Deuteronium 35, waar ze niet gemuilband mochten worden. Om deze dieren tot de arbeid te laten wennen moest men er achter aan zitten met gesels, met vlegels, met stokken en ander tuig. Waarom ook de Schrift spreekt van ongetemde kalveren. Men vindt ook het spreekwoord, ԭet iemands kalf ploegenլ Richteren 14:18. Men leest van een ongetemde kalf dat zijn nek nog niet heeft gebogen of willen buigen onder het juk en daarom tot slagen en geselingen tot onderwerping en gedienstigheid gebracht moet worden. De Griekse dichter zegt: ԅen ongetemde vaars die nooit onder het juk is gebracht.ՠDus vergelijkt Horatius een jonge maagd met zoծ kalf: Ԛij kan haar nek om hare jonge jaren. Niet buigen onder Դ juk van daar ze mee zal paren. Zij kan de stier, die raast van dolle min. Nog niet verdragen naar haar zinծ Op deze wijze moest Ephraim tot gedweeheid gebracht worden, Jesaja 31:18 en vgl. Hosea 4:16. Het gouden kalf, Exodus 32, Deuteronium etc., de Egyptische Apis. Men spreekt van nuchtere kalveren en verstaat er voor die kalveren die huppelen, springen en weelderig zijn, gelijk vitali (viool) in het Latijn gebruikt wordt voor dartel zijn en wordt toegepast op jonge luiden wiens hoofd nog ongestoten is. Zij zijn losbandig, wulps en dartel geweest als kalveren, Deuteronium 32, Jeremia 31:11. Bijbel. In Isral nam het rund een belangrijke plaats in en dat blijkt wel uit de verschillende namen die de Hebreeuwse taal er voor heeft. Het moeten wel hittebestendige dieren geweest zijn. De hittebestendige zebu, wiens oorsprong waarschijnlijk in India begon, heeft hier een streepje voor. Het dier was in Mesopotami, 4000 v. Chr., en was wijd verspreid in Egypte toen Jozef daar kwam. Je mag verwachten dat Abraham en Lot dit type mee hadden op de vlaktes van Arabah. Vee was van groot belang, er zijn vele namen die nu nauwelijks meer begrepen worden, de namen zijn veranderd, vele mensen weten nu ook nauwelijks het verschil tussen os en stier, hokkeling of vaars. ԁbbirՠԤe machtigeլ wordt als stier vertaald in een paar potische passages. ԁlluphՠԨet hoofdՠwordt meestal vertaald als hertog, kapitein. Het is een bijnaam, een spotnaam en het wordt een os in twee contrasterende passages, Psalm 144:14, Jeremia 11:9. Ԃaqar ԫan het best vertaald worden als Բunderenլ het is de soortnaam of algemene naam voor volwassen dieren. Dit wordt meestal vertaald als kudde of ossen, soms met meer specifieke woorden als ԥgel, eglahՍ en ԰arծ In Jesaja 11:7: Լi style='mso-bidi-font-style:normal'>...en de leeuw zal stro eten gelijk de osլ Լ/i> baqarծ ԅgelՠis mannelijk, ԥglahՠis vrouwelijk. Dit woord komt van een wortel die Բollenՠbetekent. Mogelijk is dit een bijnaam voor jonge beesten. Met een paar uitzonderingen worden ze vertaald als kalf en vaars. ԥgelՠwordt veel gevonden in literaire en zinnebeeldige passages, de meeste verwijzen zijn naar de heidense kalf verering, zo ook Aarons kalf. Ook wordt dit woord gebruikt bij andere gebruiken als een brandoffer. ԥglahՠis een geheiligd dier in alle literaire werken maar wordt ook gevonden in een paar zinnebeeldige verzen en een daarvan, Hoz.ea10:11, is een vaars die getraind is voor dorsen, hoewel de vaars daar normaal niet voor gebruikt wordt. Ԃehemahՠis een gewoon woord wat als beest of vee vertaald wordt. Vertaald als vee is de klemtoon voornamelijk op het dierlijke aspect, producent van voedsel, klederen, werk, etc. Een maal komt het in gewijde betekenis voor, Leviticus 1:2. Ԃeթrՠwordt vertaald als beest of vee en is normaal een verzamelnaam voor de werkdieren, Genesis 45:17: Լi>En farao zei tot Jozefɢelaadt uw dierenռ/i>. In Numeri 20:4: zodat wij en ons vee daar moeten sterven?ռ/i> mogelijk met een ruimere betekenis, met andere dieren. ԅlephՠ(met nevenvorm alloeph) dat zowel een mannelijk als vrouwelijk dier betekent en alleen in het meervoud gebruikt wordt. Het is van een wortel die Դrainingՠbetekent en wordt onregelmatig gebruikt. In drie literaire passages is het Լi>de worp van de runderenռ/i>, Deuteronium 7:13 etc. In twee potische verzen is het vertaald als ossen, Psalm 8:7 schapen en ossen, alle die...ծ De Statenvertaling geeft telkens het woord ԯsՠweer. ԍeniՠwat Էel gevoedՠbetekent wordt als vet beest vertaald, behalve voor een profetische passage, Jesaja 11:6, dit verwijst altijd naar dieren voor offerandes. Het is het stalvee dat het luxe voedsel verschafte van 1 Koningen 4:23, Maleachi 4:2 ԧij zult uitgaan en springen als kalveren uit de stalծ ԍiqnehՠis de betekenis voor vee, het betekent min of meer de rijkdom aan vee. Genesis 4:20 Լi>hij is de vader geworden van hen, die in de tenten en bij de kudde wonenծ Genesis 13:2: Abraham was zeer rijk aan veeռ/i>, verder Ezechil 38:12. De twee basiswoorden voor stier en os zijn moeilijk te onderscheiden. Ԑarՠwordt normaal vertaald als stier en wordt zelden gebruikt, alleen bij offers. Ԑarahՠis de vrouwelijk vorm en wordt vertaald als vaars. Het is de vaars van Numeri 19 die gentroduceerd werd als rood in vers 2 en in de zuivering gebruikt. Ook in Genesis 41 bij Jozefs voorspelling van de koorts, zie verder Psalm 22:13 en 68:31. In Hosea 4;16 komt een weerspannige vaars voor. ԓjorՠwordt vertaald als os. Dit is het basiswoord voor het alleenstaande hoofd van het vee. Zijn Aramese afleiding Դorՠwordt alleen in Ezra en Danil gevonden. Dit woord is de basis van het Griekse taurus en Engelse steer, onze stier. Exodus 20:17 ,,...noch zijnen os, ..ՠhet woord sjor. Duidelijk is het in Exodus: ԗanneer iemand een os (sjor) ....steelt, ...die zal vijf runderen (baqar) voor een os (sjor) wedergeven...ծ Sjor duidt een stuks rundvee aan, Deuteronium 22:10 etc. De zes Griekse woorden worden zelden gebruikt. Ԅamalisՠis een equivalent van de rode vaars, Hebreers 9:13. Ԕhremnaլ Johannes 4:12, betekent een beest dat speciaal vet gemest werd. De twee andere zijn gelijk, ԭoschosՠis het vet gemeste kalf van Lucas 15 en het kalf van offerande van Hebreers 9:12, 19. ԓitistosլ Mattheus 24:4, is vertaald als vet, een tegenstelling tot ossen, taurus of bous wat altijd als os vertaald wordt, de gewone naam voor stier in Grieks. Het wordt tweemaal vermeld voor geofferde dieren, Johannes 2:14, 15, en vier of 5 passages bespreken het goed gaan van het vee. Uit bestiary.ca Ossenwagen. Ossen werden gebruikt om de ploeg te trekken en om op de dorsvloer te werken, Deuteronium 25:4, als lastdieren, 1 Kronieken 12:40. Na de uitvinding van het wiel werd er een eenvoudige wagen gemaakt die getrokken werd door een paar ossen. Een kleimodel van een wagen is gevonden in Mesopotami die gedateerd is 2500v. Chr. Spakenwielen werden uitgevonden tijdens Hammurabi, 1750 v. Chr. Verschillende soorten wagens komen voor in Egyptische of Assyrische kunst. De eerste Bijbelse vermelding is in Genesis 45:19 waar de farao wagens stuurt, maar mogelijk zijn die getrokken door paarden. Van de andere kant werden wagens altijd getrokken door een paar ossen, de rijtuigen of chariots door paarden. De ossenwagen zie je duidelijk in Numeri 7:3 Լi>zes overdekte wagens en twaalf runderen, een wagen voor elke twee vorsten en voor ieder een rundծ Ook de Ark werd op een wagen vervoerd, 1 Sam.uelen 2 Samuel 6, waarschijnlijk waren dit open wagens die ook gebruikt werden voor de oogst. Boter. Onze boter en kaas waren zeer verschillend van de melkproducten die de Joden kenden. Het is twijfelachtig of meer dan een van de tien verwijzingen naar boter technisch correct is. De geitenhuiden kannen werden waarschijnlijk nooit gewassen en zeker nooit gesteriliseerd zodat zo gauw als er verse melk in kwam het gelijk tot stremming gebracht werd door de aanwezige bacterin. In die vorm werd het nog steeds als melk gezien. Na een tijdje schudden werd het stremsel en het lijkt er op dat dit de boter was. Het was een soort cream cheese, door het te zouten, tot platte schijven te vormen en het te laten drogen. Spreuken 30:33 : Էant drukking van de melk brengt boter voortռ/i>, is het toch meer een soort kaas. Boter houdt niet in zoծ warm klimaat en zo werd het verhit en opgeslagen in flessen in de vorm van botervet. Ԃoter van runderen en melk van kleinveeլ Deuteronium 32:14, kaas van vee in 2 Samuel 17:29. Voor de rest zou je zeggen dat melk van geiten, schapen en vee gewoon was. Hoewel, 1 passage in 1 Samuel 17:17 is wat vreemd. David kwam om voor zijn broeders een efa van geroosterd koren mee te nemen met tien broden. Ook moest hij tien melkkazen naar de overste van duizend man brengen. Tien melkkazen alleen voor de overste! Kaanvogel. Grus grus L.. In midden-Nederlands was het crane en kraan, in oud-Hoogduits Chranuh en Krano, in midden-Hoogduits Kranech en Krane, (nu Kranich) Angelsaksisch cranoc en cran (nu crane). Dit woord stamt uit West Germaans kranuka, een vogelnaam die oer verwant is met Armeens krunk, de grondvorm betekent huilen of schreien, naar het geluid dat de vogel maakt, ԧruh, kruhծ Het Griekse geranos werd in Latijn garrulus: de pratende of schetterende, tot grus. In Frans heet het grue cendree. Het woord ԣongresՍ is ontleend aan Latijn congressus, ճamen komen als kranenծ Zonder schuw te zijn is hij toch buitengewoon voorzichtig en laat zich niet gemakkelijk in de val lokken. Nooit verliest hij de zorg voor zijn veiligheid uit het oog, ieder gezelschap zet wachten uit die nauwgezet hun taken vervullen. De vogel zal nooit terugkeren naar een plaats waar het eens verstoord is geweest, zonder vooraf verspieders uit te zenden. Bijbel. Jeremiaճ ԡgurՠwordt meestal vertaald als kraan. Op twee plaatsen komt de kraan voor in de Gewijde Bladen. Jesaja 38:14, Gelijk een kraan (of) zwaluw, zo piep ikռ/i> Jeremia 8:7: Լi style='mso-bidi-font-style:normal'>Zelfs de ooievaar aan de hemel weet zijn gezette tijd, en een tortelduif, kraan, en zwaluw nemen de tijd van hun komst waar, maar mijn volk weet het recht des Heen nietծ In Jeremia wordt het vermeld als trekvogel, zijn geluid komt voor in Jesaja. Dat wordt wel vertaald als luidruchtig of getier. De kraan behoort niet tot de verboden dieren en werd mogelijk door hen gegeten. Krokodil. Crocodylus niloticus: van de Nijl. (Crocodylys vulgaris: gewoon) (Crocodilus anthropophagus: Grieks anthropos: mens; phagos; eter. Krokodil, zo ook in Duits en Engels komt van Frans crocodile, dat van Latijn crocodilus en dat weer van Grieks krokodeilos, eerder krokodilos: soort van hagedis, kroke betekent kiezelsteen en drilos is een aardworm naar de gewoonte van hagedissen om zich op rotsen in de zon te verwarmen. De Ionirs noemen hem krokodil omdat hij zoveel lijkt op hagedissen die op de muren van hun tuin verblijf houden, aldus Herodotus. Zijn natuur is om zijn prooi te krijgen, eerst huilt en snikt hij zodat zijn prooi bewogen wordt om tot hem te komen zodat hij ze kan pakken. Het is een huichelachtig dier die het geluid van een schreiend kind nabootst om zo de voorbijganger te lokken en op te eten. Daarop kwam de spreuk die op vrouwen wordt toegepast als ze huilen, crocodili lachrymae, (Erasmus 1500) of wel krokodillentranen. De betekenis is dat als de krokodil huilt de ander bedrogen wordt en zo doet een vrouw gewoonlijk als ze huilt. Bijbel. Veel van de bijzonderheden over de krokodil zijn ontleend aan Job 40:20-41:25. De krokodil is de Leviathan van de bijbel. Ezechil 29:3,4, 32:2 en daar farao genoemd. Het machtige monster, dat ligt te midden van uw Nijlarmen. Het gedierte des riets, Psalm 68:31, 73 en 74, Ezechil 29 etc. en wie is koning anders, dan de farao, de koning der Nijl, gelijk de krokodil is en van dezelfde betekenis als de farao. De Nijl was de grootste god van de Egyptenaren en werd Jupiter Nijl genoemd. Sommige zien in de krokodil ook de draak van Jesaja 51:9: ԗaak op, waak op, bekleed u met sterkte, gij arm des heren! Waak op als in de dagen van ouds, van de geslachten uit de voortijd! Zijt gij het niet, die Rahab neergehouwen, de zeedraak doorboord hebt?ՠDe meeste commentatoren beschouwen dit als een verwijzing naar de chaos-draak uit de Babylonische mythologie. Ԏachasՠeen slang of serpent. Het is een gewoon woord voor slang en mogelijk voor grotere dieren dan normaal, inclusief de krokodil. De twee woorden Դannin (draak) en nachash (serpent) zijn gebruikt in verbinding met de roeden die serpenten werden in Exodus 4 en 7. Het is interessant dat Mozes roede nachash werd en die van Aaron en de Egyptische magici Դanninծ Er wordt verondersteld dat de laatste naar de krokodil verwijst en dat dit incident een symbolische bedoeling had waar Aarons roede die van de Egyptenaren vernietigde. In de meeste passages waar de leviathan verschijnt lijkt er een duidelijke benaming te zijn en kan voor de krokodil staan van Job 40:20. Psalm 74:13, 14; ԇij zijt het die de zee hebt doorkliefd met uw kracht. De koppen der draken in het water hebt verbrijzeld. Gij zijt het, die de koppen van de Leviathan hebt vermorzeldլ is zinnebeeldig, maar kan wel op de krokodil slaan. Jesaja 27:1: Ԕe dien dage zal de Heer met zijn fel, groot en sterk zwaard bezoeking brengen over den Leviathan, de snelle slang, over dn Leviathan, de kronkelende slang, en hij zal het monster in de zee doden. Dit is ook een zeer zinnebeeldige tekst waar in de beschrijving van een serpent de betekenis van krokodil niet uitgesloten hoeft te worden. De landkrokodil van Leviticus 11:29, als onrein dier, zal wel een varaan geweest zijn en wordt vlak voor de hagedis genoemd. Herodotus beschreef de varaan als landkrokodil. Leviathan. Het zeemonster ligt vaak te wachten op de walvis en vecht daarmee en alle vissen van de zee die het gevecht willen zien zwemmen snel naar de staart van de walvis. Als de walvis overwonnen wordt moet die sterven en ook de vissen die zich verborgen hadden achter zijn staart, die worden ook verzwolgen. Maar als het zeemonster de walvis niet overwinnen kan werpt hij uit zijn muil een enorme hoeveelheid smerig water. Maar de walvis slurpt dit op en gooit dit terug en beschermt zo zichzelf en de zijnen. Leviathan komt van het Hebreeuws liwjathan of levyathan: gemeen draaiend dier. Het is het zeemonster, dat in Duits Seeungeheur genoemd wordt. Genesis 1: 21: ԥn God schiep de grote walvissenծ Ԍiwyathanՠwordt zes maal gevonden en wordt vaak als krokodil vertaald, behalve in Job 3:8 waar soms treuren staat. Լi>Dat de dagvervloekers hem verwensen, zij die de kunst verstaan den leviathan op te hitsenծ Het lijkt waarschijnlijk dat dit woord, net als vele andere, een grotere en specifieke betekenis heeft. Psalm 104:25, 26: Ԅaar is de zee, groot en wijd uitgestrekt, waarin gewemel is zonder tal, kleine zowel als grote dieren, daar gaan de schepen, de leviathan die Gij geformeerd hebt om er mee te spelenծ Het spelen zou kunnen slaan op de bewegingen van de grote zeedieren in en op het water. In de meeste andere passages waar de leviathan verschijnt lijkt er een duidelijke benaming te zijn en kan voor de krokodil staan van Job 40:20. Psalm 74:13, 14; ԇij zijt het die de zee hebt doorkliefd met uw kracht. De koppen der draken in het water hebt verbrijzeld. Gij zijt het, die de koppen van de Leviathan hebt vermorzeldլ is zinnebeeldig, maar kan wel op de krokodil slaan. Jesaja 27:1: ԠTe dien dage zal de Heer met zijn fel, groot en sterk zwaard bezoeking brengen over dn Leviathan, de snelle slang, over de Leviathan, de kronkelende slang, en hij zal het monster in de zee doden. Dit is ook een zeer zinnebeeldige tekst waarin de beschrijving van een serpent, Ԯachas:ՠeen gewoon woord is voor slang of serpent en mogelijk, voor grotere dieren dan normaal, inclusief de krokodil. ԗaak op, waak op, bekleed u met sterkte, gij arm des heren! Waak op als in de dagen van ouds, van de geslachten uit de voortijd! Zijt gij het niet, die Rahab neer gehouwen, den zeedraak doorboord hebt?ՠDe meeste commentatoren beschouwen dit als een verwijzing naar de chaos-draak uit de Babylonische mythologie. Walvis. Jonaճ walvis is een van de meest besproken diersoorten. Jona 1:17Ӽi>En de Heer beschikte een groten vis om Jona in te slokken; en Jona was in het ingewand van de vis drie dagen en drie nachtenծ Er staat ook uitdrukkelijk dat dit gebeurde, Mattheus 12:40. De echte walvis wordt driemaal in het O.T. gevonden. Het woord dat daar gebruikt wordt is Դannin of tannimՠwat wel vertaald werd als zeemonster. In het N.T. wordt het Griekse ԫetosՠ(Latijn cetus, Cetacea of walvissen) maar een keer gevonden. In de verwijzing naar Jona wordt het Hebreeuwse woord Ԥagՠvier maal gebruikt. Dat laatste woord dat meestal vertaald wordt als vis, kan elke vis uit het M. Zeegebied betekenen waar het incident plaats vond, niet ver van Joppa. Toch zijn sommige getande walvissen in staat tot zulke wonderen. Verscheidene soorten zijn in staat gehele zeehonden en dolfijnen binnen te slikken. Hoewel de documentatie niet geheel bevredigend is in sommige hoofdstukken, zijn er gevallen bekend van zekere waarheid dat mensen levend ingeslikt zijn door zulke walvissen en kort daarna bevrijd. Het kan zoծ dier zijn die ԧeroepenՠwerd voor de taak. Ook het zeemonster in Klaaglied 4:3: Zelfs jakhalzen reiken de borst, zij zogen haar jongenծ De locatie is meer woestijn dan zee zodat tannim, in plaats van tannin, de voorkeur heeft. Als het vertaald was als walvis, als in andere passages, is het een literaire zekerheid want walvissen zogen hun jongen. Uit Liber Foridus. Christelijk. In Hortus Deliciarum komt een voorstelling voor van God de Vader die met een hengelroede, waarvan het snoer gevormd wordt door de stamboom van Jesse, de Leviathan vangt en zulks naar aanleiding van Job 40:20. De krokodil, de in het boek Job, 40, 25-41, 26 vermelde dierkolos, zie ook Psalm 104, 26, en een groot waterdier in Psalm 74, 14, het beeld is van de gevaarlijke vijand. In het boek Job 2, is de Leviathan een vrouwelijk ondier die met de zondvloed in verbinding staat. Het is er door de oud-Joodse sage daartoe bestemd omdat ze eens bij het grote gastmaal in het paradijs van de gerechten, niet aanwezig mocht zijn. ԅn de Heer zei tot dn satan: Vanwaar komt gij? En de satan antwoordde de Heer: Van een zwerftocht over de aarde, die ik doorkruist heb.ռ/i> Volgens de latere Isralitische mythologie is Gabril een van de zeven aartsengelen en wel diegene die profeet Danil de droom van de ram en geit verklaarde. Hij verkondigde verder aan Zacharias de geboorte van Johannes en aan Maria die van Jezus. Volgens de Rabbijnen is hij de doodsengel van de Isralieten wiens zielen aan hem worden afgeleverd. Volgens de Talmoed is hij de beheerser van het vuur en van het onweer. Op last van Jehova stak hij de tempel in brand voordat de soldaten van Nebudcadnesar die in vlammen deden opgaan, terwijl hij ook eenmaal de Leviathan zal overwinnen.

Konijn. Oryctolagus cuniculatus. (Lepus cuniculus) Het konijntje stamt van het Iberisch schiereiland. Aristoteles noemt het dasypus. Het droeg bij de Romeinen de naam cuniculus, dit bij Plinius. Dit is hetzelfde woord dat sinds Cicero gebruikt werd voor onderaardse gangen, is het dier naar de gangen genoemd of de gangen naar het dier? Martialis: Het konijn wil graag schuilen in uitgeholde kuilen en wijst de vijanden dus een verborgen wegծ Het is niet geheel onwaarschijnlijk dat men van dit gedierte de loopgraven, mijnen en onderaardse werken om de vijand te naderen heeft afgekeken Vandaar wordt het cuniculi genoemd. In midden-Nederlands was het conijn, in midden-Engels cining en conig (Engels con(e)y),in midden-Hoogduits was het Knine, het werd soms tot Kniglin en Konighase of Ken. Via de Lutherbijbel, 3 Mozes 11, 5 kwam het waar het nog driemaal elders vermeld werd via Cunykel tot Caninichen (nu heet het Kaninchen). Dat was een bijvorm van het Latijnse cuniculus, dit komt van een Iberische taal, in Baskisch heet het unchi. De Phoenicirs zagen ca. 1000 v. Chr. in het westelijk deel van de M. Zeegebied dieren die ze niet kenden. Dat waren konijnen. Ze leken op de hun bekende klipdassen. Ze noemden het gebied waar ze de op klipdassen gelijkende dieren gezien hadden, i-Sjafan-im: de kust van de klipdassen. Daar zouden de Romeinen later Hispania van gemaakt hebben, Spanje. Luther vertaalde het later omgekeerd, hij vertaalde het woord saphan als konijn. Bijbel. De Bijbelse naam voor de klipdas is konijn. Procavia syriaca, (uit Syri) De Hebreeuwse bijbel, Thora, noemt de Syrische klipdas Գaphanՠwat door Luther als konijn vertaald werd. Saphan of sjaphan komt van een wortel wat verbergen betekent. Al in Luther zijn tijd werd er aan getwijfeld. Sommige dachten aan een beer- of bergmuis, een viervoetig dier ter grootte van een egel en van vorm als een beer en muis. De Statenvertaling zegt: Ԥe konijntjes zijn maar een zwak volk, toch maken ze hun woningen in rotsenլ Psalm 104:18b. Spreuken 30:24,28, de klipdas is onrein, maar wordt toch bij de wijste van de dieren gerekend. Deze vier zijn de kleinste op aarde, doch zijn bovenmate wijs; de mieren zijn een volk zonder kracht, toch bereiden zij hun spijs in de zomer, de klipdassen zijn een machteloos volk, toch maken ze hun woning in een rots; de sprinkhanen hebben geen koning, toch trekken ze gezamenlijk in goede orde op, de hagedis kan men met de hand grijpen, toch is zij in des konings paleizenծ Het woord komt in deze gevallen in meervoud voor, het dier leeft dan ook in kolonies. Konijnenՠkomen ook voor in Leviticus 11:5 en Deuteronium 14:7, ze worden daar gerekend tot de onreine dieren hoewel ze wel herkauwen. Door de Isralieten werden ze dus niet gegeten. De Arabieren eten het wel en die noemen de klipdas spottend: ԧanam beni Isralպ Ԩet schaap der kinderen Israls.ռ/p>

Kraai. Corvus corone L. Corvus is Latijn voor raaf, corone doet denken aan het Griekse korone dat niets met het Latijn voor kroon te maken heeft. Het betekent al bij Homerus het kraaien en slaat op hun geluid. Naar haar is Corneille genoemd, in Frans heet de kraai corneille noire. Bijbel. Men zegt dat deze vogel in het Hebreeuws kik genoemd wordt. Kwartel. Coturnix coturnix L. Coturnix: Latijn voor kwartel. Wordt het in een kooi opgesloten dan wordt het in september, de tijd van zijn heengaan, onrustig. Dan verdubbeld hij dertig lang een uur voor zonsondergang zijn springen met geweld. Dan moeten de kooien van boven met linnen bespannen zijn of hij stoot zijn hoofd. In die tijd schijnt hij overdag vermoeid, droevig en slaperig. Omdat hij loom en zwaar is heeft hij een drijvende wind nodig om daar op voort te drijven. In de zuidelijke wind die wat flauwer of wat vochtiger is zegt men dat hij belemmerd is. Die tijd wordt door de vogelvangers waargenomen. Met de noordelijke wind maken ze geen jacht op de kwakkels omdat ze dan vlug en snel zijn. Dus heeft men het voor een wonder Gods gezien dat met zuidelijke winden de kwartels in grote getale over kwamen vliegen. Enkele verschijnen reeds tegen het einde van augustus in Egypte en in grotere getale komen ze in september, maar in die maand vind je hier nog broedende wijfjes. Een bijeenkomst schijnt niet plaats te hebben. Waarschijnlijk gaat iedere kwartel op eigen gelegenheid en voegt onderweg de een zich bij de ander en voordat ze in Zuid Europa aankomen zijn er talrijke vluchten gevormd. Ooggetuigen uit vorige eeuw in Griekenland zeggen: үveral, uit het struikgewas langs de afgronden, kanalen en weiden, uit ieder ruigte en van achter elke aardkluit vliegt voor de jager een kwartel opծ Die streken zijn vanouds met netten, strikken en vallen bezet. Het eiland Capri is beroemd geworden door de kwartelvangst. De bisschoppen hadden daarvan een groot deel van hun inkomen aan te danken. In Rome werden op een dag wel zeventien duizend stuks veraccijnsd. Rond Napels ving men wel honderd duizend stuks om te eten. In Spanje was dit voornamelijk in het voorjaar. Ze worden als haringen in tonnen ingepakt en voor export klaar gemaakt. Ook sterven er vele van vermoeidheid in de zee. Bijbel. De Hebreeuwse naam, Գelav in meervoud salwimլ zou rusten betekenen of dik groeien of is zo genoemd naar hun geluid. Bij de Chaldeen en bij de Arabieren heten ze, Գumanaպ dat vettigheid en overvloed betekent. Exodus 16:13 de kleine zandkleurige kwartels die Լi style='mso-bidi-font-style:normal'>opkwamen en het kamp bedekteծ In Egypte zijn ze al eeuwen met netten gevangen, wat te zien is in muurtekeningen van de 20ste eeuw v. Chr. uit de tombe van Mera te Saqqara. Zonder twijfel hebben de Isralieten vaak het heerlijke kwartelvlees geproefd. Hasselquist schrijft dat een ontstellende hoeveelheid van deze beesten in Egypte komen in de maand dat de tarwe rijpt. De Egyptenaren weten dat en spreiden een net over het koren en rondom het veld. Op hetzelfde moment maken ze lawaai waardoor de vogels angstig opvliegen en in het net gevangen worden. Er komen er daar zoveel dat Ԩet regent vlees op hen als stof,ռ/i> Psalm 78:27. Er is uitgerekend dat de Isralieten negen miljoen kwartels gevangen hebben en er waren er nog veel meer, Numeri 11:32. en zij spreidden deze wijd uit, rondom de legerplaatsen.ՠEeuwen later bericht Herodotus dat de Egyptenaren hun kwartels zo klaar maakten, schonen en dan drogen in de zon. In recente tijden was het nog een exportartikel voor Egypte, in 1884 waren er driehonderdduizend voor de buitenlandse markt bestemd. De handel nam toe zodat het er in 1920 meer dan drie miljoen warenծ Leeuw. Panthera leo. (Felis leo) Leeuw. In midden-Nederlands was het leeu en leeuwe, in oud-Hoogduits Lewo of Louwe, het is Lutherՠs Law of Lew, (nu Lowe) in oud-Engels was het leo (nu lion) dit komt van Latijn leo en dat van Grieks leon. Mogelijk is het een Semitisch woord, vergelijk het Hebreeuwse labi: leeuw, en Egyptisch lawai: leewin. Leon betekent op zijn Grieks ook koning, vandaar heet het dier leo want het is de koning der dieren. Ԅriemaal brult de leeuwՠzeggen de Arabieren, driemaal kondigt hij zijn komst aan en waarschuwt alle dieren uit de weg te gaanծ Als de ԥssedջ de oproerverwekker, brult ontstaat er de grootste ontsteltenis onder de dieren. De Arabieren noemen dit geluid Բaadլ dat is donderen Onbeschrijfelijk is het geluid van de koning der dieren op zijn onderdanen. Het gehuil van de hyena verstomt, het gegrom van de luipaard houdt op, de apen klimmen vol vrees in de hoogste takken, de antilopen ijlen in razende vlucht door het struikgewas, de blatende kudde houdt zich doodstil, het paard steigert en snuift, blaast de neusgaten op en neer en wil terug. Bijbel. Door het gehele O.T. komt de leeuw voor. De leeuw was daar eens gewoon genoeg om een gevaar te vormen voor de mens en zijn dieren. De gazelle was misschien de hoofdprooi in Palestina. Een groep leeuwen jaagt meestal samen, de prooi wordt eerst naar beneden gehaald of soms direct gedood. Ze eten tot ze voldaan zijn en rusten waarschijnlijk weer een paar dagen voor ze weer op pad gaan, dit zie je in Numeri 23:24, die zich niet neerlegt, eer hij buit gegeten en bloed van gevallenen gedronken heeftծ Er zijn een paar vermeldingen van aanvallen door leeuwen. 1 Samuel 17:34, waar David ze gewoon wegjaagde, Amos 3:12 : Լi>zoals een herder uit de muil van een leeuw twee schenkels redt of een lapje van een oorծ Dan moeten ze wel gewoon zijn geweest (en mak). Meestal vallen leeuwen ook niet aan en zijn ze voor de mensen niet gevaarlijk. Toch zijn er drie dodelijke vermeldingen. 1 Koningen 13:24 waar de man gedood werd maar niet gegeten. Mogelijk is de leeuw geschrokken en doodde daarom. Een zelfde ongeluk zie je in 1 Koningen 20: 35, 6. In 2 Koningen 17:25, 6 is het geheel anders, daar waren de Joden in gevangenschap en de Heer stuurde leeuwen om de vreemdelingen te verslinden. Dit is een goddelijke straf waar ook natuurlijke oorzaken meespelen. Het komt nog voor dat er mens etende leeuwen zijn die de schrik voor de hele omgeving vormen. De leeuw heeft veel indruk gemaakt en wordt wel een honderd veertig maal in de Bijbel vermeld. De leeuw is ook in de Bijbel het dier met een statige gang: Լi style='mso-bidi-font-style:normal'>de held onder de dieren, die voor niets of niemand terugdeinstծ Spreuken 30:30. Richteren 14:18: Լi style='mso-bidi-font-style:normal'>Wat is sterker dan een leeuw?ռ/i> Zelfs in vergelijking met God wordt de leeuw gebruikt, Jesaja 31:4: Zoals een leeuw of een leeuwenjong dat over zijn prooi gromt, zo zal de Heer der Heerscharen ten strijde nederdalen op de berg Sion en op diens heuvel.ռ/i> Maar ook de duivel wordt ermee vergeleken, de duivel als een Լi style='mso-bidi-font-style:normal'>brullende leeuw, zoekende wie hij zal verslindenլ 1 Petrus 5:8. Meestal is de leeuw het symbool van kracht, als de spreuk van Samson: Լi>wie is sterker dan een leeuw?ծ Spreuken 28:1, Լi>de rechtvaardige voelt zich veilig als een jonge leeuwծ Verschillende malen wordt de leeuw genoemd als voedselbrenger, Job 38:38, wat gevolgd wordt door; wie verschaft de raven buit? Onder de vogels is de raaf de voedselverschaffer. Het dier wordt een honderd vijf en dertig maal vermeld in O.T. waarvan er slechts vijf en twintig literair zijn onder verschillende namen; 1.ԁriլ met ԡryahՠals vrouwelijke vorm, wordt het meest gebruikt. Het wordt gevonden in literaire als zinnebeeldige vorm. In Richteren 14:5, komt de leeuw van Samson voor die ԡriՠgenoemd wordt. 2.ԋephirՍ wordt meestal vertaald als het jong, niet alleen de welp maar ook die nog niet volwassen is. Psalm 34:11: Լi>jonge leeuwen lijden ontbering en hongerլ Psalm 17:12: Լi>en op een jonge leeuw, in een schuilhoek weggedoken.ռ/i> Het woord wordt een maal gebruikt in een literaire passage, Richteren 14:5: Լi>zie, een jonge leeuw kwam hem brullend tegemoetծ 3.ԂenՍ wordt meestal vertaald als welp, ԧurՠstaat er dicht bij, een jong of welp. 4.De andere namen Ԭabiլ lebiyyah en layish lijken potische namen, mogelijk ook met een speciale bedoeling. Ԉij kromt zich, legt zich neder als een leeuw, (ari) en als een leeuwin, (labi) wie zal hem doen opstaan? Numeri 24:9. In 2 Samuel 23:20 en 1 Kronieken 11:22 wordt vermeld hoe een van Davids machtige mannen twee leeuwachtige mannen van Moab verslaat. ԡrielՠis hier een naam van onzekere betekenis en wordt op verschillende manieren vertaald. Het is mogelijk dat dit kampioenen van een heidense godheid waren, mogelijk vergelijkbaar met Goliath. Er zijn een drie verwijzingen van leeuwen rond de Jordaan, Jeremia 49:19, 50:44. Andere plaatsen kun je herkennen aan de plaatsnamen, Laish, een stad in Sidon in het noorden die later Dan genoemd werd. Beth lebaoth: de plaats der leeuwinnen, een stad in Simeon. Verschillende spreuken sieren de leeuw. Spreuken 26: 13: Ԥe luiaard zegt; Een roofdier (shachal) op de weg. Een leeuw (ari) op de straat!ծ Een excuus om maar niet aan het werk te hoeven gaan. Prediker 9:4: ԥen levende hond is beter dan een dode leeuw, een bekend gezegde. Amos 5:19: Լi>wanneer iemand vlucht voor een leeuw en een beer overvalt hemլ is het van de regen in de drup of van de vetpan in het vuur. De brullende leeuw wordt geregeld vermeld, waar drie Hebreeuwse en twee Griekse woorden worden voor komen die verschillende gemoedsstemmingen uitdrukken. De meest gewone had een algemene betekenis. Richteren 14:5 Լi>zie, een jonge leeuw kwam hem brullend tegemoetռ/i>. Amos 3:8; Լi>De leeuw heeft gebruldլ wie zou niet vrezen?ռo:p> In het N.T. zijn er maar twee literaire verwijzingen. Het Griekse Leon wordt negen maal gebruikt, een verwijst naar de profeten, Hebreers 11:33. In 2 Timothes 4:17 vermeldt Paulus dat hij gered was uit een leeuwenmuil waarin sommigen de duivel zien. Anderen denken dat hij voor de leeuwen gegooid was wat mogelijk is gezien zijn problemen in 2 Corinthirs 2. 23-7. Zes maal hebben ze een symbolische betekenis in Openbaringen. De leeuw is het teken van de Hebreeuwse stam Juda en het stamteken van de oude Chaldeers als het persoonlijk teken van koning David. Oorspronkelijk was de leeuw het symbool van de heerschappij van de kleine dynastien, terwijl hij eerst in latere tijd algemeen als het symbool van dapperheid of van de moed werd beschouwd. In Genesis 49:9, Լi style='mso-bidi-font-style:normal'>Juda, als een leeuwenwelp stijgt gij omhoogռ/i>. De leeuw als symbool van Christus berust op Openbaringen. 5,5: ҅cce vicit leo de tribu JudaӮ Қie, overwonnen heeft de leeuw uit de stam JudaӮ Het is het symbool van de stam Juda. In het teken van recht en kracht wordt Hij genoemd, de leeuw van de stam Juda, wat ons herinnert aan de profetische beschrijvingen als Hosea 13:7 Ik zal voor hen zijn als een leeuwծ De leeuw waarin later een bijenzwerm huisde is de leeuw die door Samson verslagen werd. Samson die de leeuw verscheurt was volgens de kerkelijke symboliek Դ zinnebeeld van Christus kracht. Samson die de honinggraat uit de muil van de leeuw trekt, gelijk der Verlosser met de zielen uit de hel. De leeuw is zowel het beeld van de goede, God en Christus, als van het boze, de duivel. Hij is ook het beeld van de verslindende vijand, zie Daniel in de leeuwenkuil. De mens moet aan God blijven denken zodat hij niet voor de verzoeking van de leeuw valt, hij kan je met zijn verzoekingen verslinden, als de duivel. 1 Petrus 5:8 ԠUw tegenpartij, de duivel, gaat rond als een brullende leeuw, zoekende wie hij zal verslinden.ռ/p> Uit nicovideo.g.hatena.ne.jp Mierenleeuw, Myrmeleon. Bijbel. Er waren dwalingen in vertalingen door de onbekendheid van de taal of het land en zo vinden we verkeerde Griekse equivalenten die aan dieren gegeven werden door de vertalers die onbekend waren met het dier. Zo is het Hebreeuws woord Բeemՠ(in Engelse Revised version wild ox) vertaald als unicorn in verscheidene passages, maar in Deuteronium 33:17 leert de context dat het dier twee horens heeft. Zo ook het Hebreeuwse woord Ԭayishՠin Job 4: 11, een vreemd woord voor de leeuw (nu is het een oude leeuw), dit werd tot mierenleeuw, myrmecoleon. Voor de vertalers moest het wel tot een bijzonder woord vertaald worden, zo werd er verteld dat aan de Arabische kust een leeuwachtig dier zou leven die myrmex genoemd werd. Ze deden dat door dit woord te om te vormen met leon: leeuw tot myrmekoleon. Als dit zou nu betekenen dat ze het woord uitgevonden hadden is dit niet juist. Het woord was al eerder gebruikt door Homerus en Agatharchides, 117 v. Chr., terwijl het boek van Job pas de volgende eeuwen in Grieks vertaald zou zijn.

Luipaard. Panthera pardus (Felis pardus) Luipaard. In midden-Nederlands was het libart of lupart, meestal echter Ԭeeuwծ Het woord voor leeuw komt in Saksisch voor als luy of lunze, via Italiaans lonza werd het over Frans lկnce en ons lui-paard. In oud-Hoogduits was het Lebarto (nu Leopard en Engels leopard) in midden Engels leoparde, leparde of libbard, dit van oud-Frans leubart, leupart en liepart (nu leopard) en dit van Latijn leopardus, leo waar leo de leeuw is en pardus de pardel. Dit laatste woord stamt van een Indo-Germaanse wortel perd: gevlekt, besprenkeld, dit komt voor in het gevlekte roofdier die in Perzisch pars heet. (Mogelijk was dit de oorspronkelijke naam voor de cheeta) Bijbel. De luipaard leeft van vele dieren, groot en klein, zelfs vogels. Het doodt door snelheid, de camouflage van zijn huid zorgt er voor dat het zelfs in het open veld slecht gezien wordt. Dit zie je bij Hosea 13:7, dus werd ik als een felle leeuw, als een luipaard op den wegռspan style='mso-bidi-font-style:italic'> . En Jeremia 5:6: Լi>een panter ligt op de loer bij de stedenծ Een luipaard doodt meestal alleen als hij honger heeft en kiest dan ook een dier uit. Hij jaagt op gazellen, schapen, apen en andere dieren. Meestal gaat ze de mens uit de weg zodat er weinig vermeldingen zijn dat ze voor ons gevaarlijk wordt. Zijn oog is rusteloos, zijn bewegingen zijn onverwacht en snel. In Hooglied 4:8, komen leeuwen, luipaarden en beren, als verschrikkelijke wilde, woeste, wrede en verslindende dieren voor. Bij Jesaja 11:6 komt de luipaard bij de geitenbok, gelijk de wolf bij het lam zoals de zondaren door wilde beesten worden vergeleken. Bij Jeremia 13:23 lezen we dat een Moor niet mogelijk is hem dusdanig te wassen dat hij zijn getaande huid in een blanke verandert of dat een luipaard door verandering van lucht of anders zijn vlekken kwijtraakt. Ze zijn hen natuurlijk en eigen, zo is het gelegen met de boze mensen van kwade zinnen, zeden en levenswijze. Zij zijn slaven der zonde. Het kwaad zit in het gebeente. Daniel 7:6 ҄aar na zag ik, en zie daar was een (ander) dier gelijk een luipaard en het had vier vleugels van een vogels op zijn rug; ook had het zelfde dier vier hoofde, en aan die werd de heerschappij gegevenծ Vrijwel alle oude leraren hebben hier voor de luipaard de Griekse monarchie verstaan en Alexander de Grote met het gevolg van rijksstaat en regenten. Die was net zo snel en heeft in twaalf jaren de monarchie in alle oorden verkregen. De vier vleugels zijn de wind. De vier hoofden, de vier rijken die hij veroverde. Volgens anderen waren het de latere muzelmannen, de Turken bij hun veroveringen die door geweld en kracht van de wapens de mensen bekeerden die ze als roofgierige luipaarden hebben overvallen. De luipaard, waarschijnlijk een cheeta, zou vermeld zijn in Habakuk 1:8 waar de profeet, als hij spreekt over de Chaldeese cavalerie Լi style='mso-bidi-font-style:normal'>wy konnen den Duivel by een luipaart vergelyken, want....ՠGelijk de luipaard een wreed en loos dier is zo kan men met woorden de boosheid en loosheid van deze vijand niet genoeg uitdrukken. Twee puur symbolische verwijzingen zijn er in Daniel 7:6 en Openbaringen 13:2. De passage in Jesaja 11:6 voorspelt het komende Messiaanse koninkrijk wat moeilijk biologische te vertalen is omdat daar de leeuw stro eet als een os. De Hebreeuwse naam Ԯamerՠvoor de luipaard is vrijwel gelijk aan het Arabisch nimղ. Er is weinig twijfel dat het luipaard daar vroeger veel voorkwam. Hun aantallen kwamen en gingen. Dit zie je door wijzigingen in plaatsnamen. Een van de steden ten oosten van Jericho werd Nimrah genoemd of Bethnim-rah: het huis van de luipaard. Toen Johannes de Doper een twaalf honderd jaar later rond de Jordaan preekte woonden er meer mensen en had men er Bethabara gebouwd. Later werd het meer woestijn en een eeuw geleden noemden de Arabieren het Nahr-nimrim: de stroom van luipaarden. Լi>de wateren van Nimrim worden woestijnenռ/i>, voorspelde Jesaja15:6 en Jeremia 48:34. Dit heeft ook zijn naam van de luipaard en zou bij het zuidelijke deel van de Dode Zee zijn gelegen. Nimir is nog steeds een favoriete Arabische naam die aan jongens wordt gegeven in de hoop dat die zijn kracht en sierlijkheid zullen krijgen. Er is geen twijfel over de identificatie, het enige probleem kan zijn dat ook de cheeta, Acinonyx jubatus (van manen voorzien) onder de naam Ԯamerՠverstaan kan worden. Mieren. Formica, Latijn, mogelijk van ferendis micis: kruimels dragen. Er zijn verschillende soorten die in hun levenswijze veel van elkander verschillen. Steeds leven de mieren in grote staten bijeen, waarin men mannetjes, wijfjes en geslachtsloze dieren aantreft. De mannetjes en wijfjes zijn slanker gebouwd, hebben grotere ogen en kortere poten dan de geslachtsloze en bezitten onmiddellijk na de verpopping, augustus, vleugels. Zij verheffen zich daarmee slechts eenmaal in de lucht om hun bruiloftsvlucht te houden. Terwijl de mannetjes achterblijven en omkomen keren de vrouwtjes weer op de grond terug en ontdoen zich onmiddellijk van hun vleugels waarin ze door de geslachtsloze werkmieren geholpen worden. Nu worden ze naar het nest gevoerd waar ze dadelijk beginnen met het leggen van eieren. Ze gaan hier mee door tot het te koud wordt en worden dan door de werkmieren meedogenloos uit het nest gejaagd en komen om. Bijbel. Vingervlug en bezig zijn kenmerkt de mier, Spreuken 6: 6 - 8; 30: 24 - 25. Salomon, Spreuken 30:25, noemt ze ԥen volkծ Spreuken 6 dat ze ԧeen oversten hebbenլ geen koning of heerser om wetten voor te schrijven toch letten ze er op dat alles goed komt. Spreuken 30:24,28, de mier wordt toch bij de wijste van de dieren gerekend. Deze vier zijn de kleinste op aarde, doch zijn bovenmate wijs; de mieren zijn een volk zonder kracht, toch bereiden zij hun spijs in de zomer, de klipdassen zijn een machteloos volk, toch maken ze hun woning in een rots; de sprinkhanen hebben geen koning, toch trekken ze gezamenlijk in goede orde op, de hagedis kan men met de hand grijpen, toch is zij in des konings paleizenծ Men schrijft ze gezicht, gehoor, smaak, reuk en gevoel toe. Men schrijft ze ook geheugen toe, dat ze zeer veel onthouden waar zij hun voorraad hebben verborgen. Men schrijft ze wijsheid en vernuft toe want Salomon heeft ze ook wel willen beschrijven, ԍ zij zijn wijs, met wijsheid voorzienռ/i>, wat anderen hebben vertaald, wijzer dan de wijzen. Horatius noemt de mier Գapiensպ Էijsլ Aelianus, Էijs van hart of gemoedծ De Egyptenaren hielden de mieren als symbool van wijsheid. De Arabieren plegen op de hand van een pasgeboren kind een mier te leggen met deze wens: Ԥit kind wordt kloek en verstandigծ Zijn de mieren de kleinste der aarde? Het is een eigenschap van ware gelovigen dat ze klein, gering zijn, Psalm 119:141. Tinea: Latijn voor bederven, verzwakken of verderven. Tinea pellionella (kleren, pelzen) In onze huizen maakt de pels- of kledermot zich zeer gehaat. Engels clothes moth. Haar rupsen knagen gaten in wollen goederen, leer en in bontwerk. Bijbel. Job 13:28: Լi>door overmacht is mijn hulsel ontredderd. Het hangt om mij heen als mijn onderkleedլ het is door motten gegeten. Het Hebreeuwse woord voor de mot is ԡshծ De schade ontstaat door de wormen. Jesaja 51:8: Լi>Want als een kleed verteert hen de mot en als wol verteert hen de wormծ Gelijk een mot zelf uit laken groeit wanneer het in dikke en mottige lucht hangt en er geen wind onder speelt en niet wordt uitgeslagen alzo groeit uit een goed werk de mot van ijdele glorie. Hij wordt verdreven door welriekend gebed. De mot eet langzaam. Bij Jesaja 50:9 en 51:8 wordt door het zinnebeeld van de knagende mot een langzaam oordeel te verstaan gegeven. Pediculus humanus capitis: bij mensen (Pediculus capitis)(van het hoofd) De hoofdluis is na achttien dagen volwassen en ondergaat geen gedaanteverwisseling. Ze bezit een dikke zuigsnuit die met haakjes bezet en van twee priemvormige stekels voorzien is. Ze voedt zich met bloed en leeft op het hoofd. De eieren, neten, worden aan het haar vast gezet. Die komen na een week uit en zijn dan kleine luisjes. Cimex lectularius, wandluis, bedwants of weegluis kwam bij de mensen veel voor. Frans punaise, omdat het een breed en plat lichaam heeft met een lange prikkende snuit, net als de nu bekende punaise. Engels bedbug. Bijbel. ԫinnimՠwordt wel vertaald als luis waar het dan alleen gebruikt wordt voor de derde plaag in Egypte. Het is altijd meervoud en komt van een wortel die Ժich nestelen of vast zettenՠbetekent. Het verwijst duidelijk naar parasieten die in staat zijn zich snel te vermeerderen en op mens en beest voorkomen. Exodus 8:16, 17: Լi>En de Heer zei tot Mozes: Zeg tot Aaron, strek uw staf uit en sla het stof der aarde; het zal tot muggen worden in het hele land Egypteɤe muggen kwamen op mens en dierռ/i> . Luizen kwamen overal voor in de oudheid en werden op mens en dier gevonden. Ze zijn ook gevonden op de lichamen van de Egyptische mummies. Ze zijn dragers van ziektes als tyfus die meer doden veroorzaakte dan menige oorlog. Een bijzonderheid van de luis is dat elke soort speciaal op een gastheer voor komt, soms maar een gedeelte waarvan mogelijk een vorm voor het hoofd en de ander voor het lichaam. Hun voorkomen past niet geheel in het Bijbelse beeld. Ze broeden alleen in de gastheer en verspreiden zich niet zo explosief of kunnen verblijven waar een goede hygine is. Herodotus toch beschreef hoe de Egyptische priesters het haar af schoren van hoofd en lichaam, elke derde dag om luizen te voorkomen. Ook wasten ze geregeld hun kleren zodat de luis vrijwel onmogelijk lijkt. Mug. Culex pipiens; goedkoop. Mug of steekmug heette in midden-Nederlands mugghe, in oud-Saksisch muggia, in oud-Hoogduitse Mucka (nu Mucke) in Angelsaksisch mycg (nu midge). Het woord stamt van Germaans muwja en dat van Indo-Germaans mu: een aanduiding van zoemen, vergelijk Latijn musca: vlieg of mug en Grieks muia. Het is het neefje dat met zijn steken Ԯeef, neefՠroept en de mens de slaap van de ogen doet wijken. Horatius: Ԥe boze mug en de kikvors verstoren mijn slaapծ Mug, Musca domestica. (gedomesticeerd) Bijbel. Het was een van de plagen van Egypte. Aaron slaat met zijn roede het stof der aarde en het stof wordt veranderd in muggen. Er zijn twee woorden. ԁrobhՠdat vertaald wordt als vlieg komt voor bij de vierde plaag. Het zijn mogelijk de bijtende vliegen, stalvlieg, Stomoxys calcitrans (Grieks stoma; mond, odaios; een weg, calcitrans wat hetzelfde is als caltrops: een oud viertandig instrument dat in oorlogstijd gebruikt werd om bergkrijgers tegen te houden, het wapen had vier spinachtige punten net als dit dier die gewapend is met vier priemen) Sommige zien verband tussen de vierde en zesde plaag omdat de vliegen een huidziekte met zich meedragen, mogelijk een vorm die het vee aangetast heeft. De mug wordt ook gebruikt als de veroorzaker van de derde plaag in Egypte. Ԛebub of zebubhլ is het best bekend onder de naam Belzebub. Septuagint 2 Koningen 1:2. Dit woord werd met vliegengod overgezet en is bekend door Goethe in Faus, de Fliegengott. Hij was de afgod die vereerd werd in de Filistijnen stad Ekron in Juda. De naam betekent Heer der Vliegen of Vliegengod, hij weerde de vliegen van zijn volgelingen af. In het Nieuwe testament is hij Ԥe overste der duivelenծ Het zijn duivelse figuren en demonen. De vraag rijst op, waarom zou een vliegengod tot satan worden? De Talmoed verklaart: Ԥe boze geest ligt als een vlieg achter de deur van het menselijke hartծ Baruch 6a, en ook: ԩn het slachthuis van de tempel werd nooit een vlieg gezienլ Abot 5,8. De vlieg is het symbool van onreinheid, Prediker 10.1, Լi style='mso-bidi-font-style:normal'>Dode vliegen verpesten welriekende balsemӮ Jesaja 7: 18; ԍ Verkondigen vliegen onheil aan; Ԩet zal geschieden dat de Heer de vliegenɮ Tot Zich fluiten zalծ De mug komt voor in het spreekwoord, Ԥe kemel doorzwelgen, zie Mattheus 23: 24 Gij, blinde leidslieden, die de mu uitzift en kameel doorzwelgtծ. Het verwijst naar de orthodoxe manier van drinken om de wijn eerst door een doek te zuiveren voor dat ze het drinken om zo het eten van verboden vlees te vermijden. Grieks ԫonopsՠlijkt een algemeen woord voor kleine muggen te zijn in het N. T. De wortel wordt gevonden in de naam Conopidae; familie van tweevleugelige vliegen. Muilezel. Equus hinnus. De ezel stamt af van het paard, het Hipparion, dat in het Plioceen, de jongste laag van het Tertiair leefde. Daar stammen ook de paarden en de zebraճ van af. Als de vader een ezelhengst is en de moeder een paardenmerrie dan heet de bastaard muildier. Die lijkt qua grootte op een paard, heeft lange oren, een kort behaarde staart, kleine hoeven en balkt. Het heeft een kleur als een ezel. Is de vader een paard en de moeder een ezelin dan heet de bastaard muilezel. Die lijkt vrijwel geheel op een ezel, heeft wel een dunnere en langere kop en ook een hinnikende stem. Het zijn dus twee dieren, muildier en muilezel. Mulus is in het Latijn de muilezel, Hinnus het muildier. De verbinding met de Muhle (of molen), in Engels mule en Frans mule bij de muilezel komt omdat die net als de ezel de molensteen draait. Bijbel. De muilezel is al sinds de oudheid bekend. Zijn teelt was aan de Joden verboden. De eerste plaats in de Statenvertaling is Genesis 36:24: Ana, die de muilen in de woestijn gevonden heeft, toen hij de ezels van zijn vader Zibeon weidde. Volgens de oude Joodse traditie zou het woord jemin, dat hier gebruikt wordt, muildier betekenen. Omdat dit woord verder niet voorkomt staat dit niet geheel vast. Tegenwoordig wordt aangenomen dat het woord jemin voor hete bronnen vertaald zou moeten worden. Daarom lijkt het vrij zeker dat het oudste berichten omtrent het voorkomen van deze dieren uit de tijd van David stammen, 2 Samuel 13:29, 18:19. Uit verschillende tekst blijkt dat ze gebruikt werden als rijdier, 2 Samuel 18:19, 1 Koningen 1:33, Absalom werd gedood toen hij op zijn muildier reed. Ook werd ze gebruikt als lastdier, 2 Koningen 5:17, 1 Kronieken 12:40, Jesaja 66:20. Speciaal werden ze in de oudheid gebruikt voor de postdienst en door koninklijke koeriers, waarschijnlijk was dit een uitvinding van koning Kores of Cyrus, 556-539 v. Chr. Dit zien we vermeld in de H. Schrift en wel in Esther 8:10 waar meegedeeld wordt dat de boodschappers van koning Ahasveros of Xerxes 486-465 v. Chr. uitgaan op muilen van merries geteeld, dus op echte muildieren. Dat hun gebruik later algemeen werd is af te leiden uit het aantal dat meegebracht werd uit Babyloni, namelijk twee honderd vijf en veertig stuks, Ezra 2:66. Het Hebreeuwse pered betekent zowel muildier als muilezel, pered is mannelijk, pirdah is vrouwelijk. Het kweken van muildieren is zeer oud. Het was over geheel W. Azi en N. Afrika verspreid. Zo kreeg Salomon bij zijn jaarlijkse geschenken ook muilezels uit landen die er goed in waren, 1 Koningen 10:25, dat waren specialisten. Isral leefde onder het verbod van Leviticus 19:19; gij zult uw vee niet met twee verschillende soorten laten paren. Maar daarom mag je ze wel bezitten. Ze zullen ze uit omliggende gebieden gekocht hebben. Analoog is het oude in mythische tijd liggende verbod om in het land van Eleer muildieren te kweken. De koning Noenomaus, zoon van Poseidon en vader van Hippodameia, zou een vloek uitgesproken hebben en sindsdien brachten de Eleer hun merries naar andere landen om ze daar door ezels te laten dekken. Mogelijk is dit van een oud volksgevoel om zulke onnatuurlijke mengingen tegen te gaan. De muilezel die bij Homerus vaak voorkomt stamt uit Pontisch Klein-Azi en zoals Homerus zelf zegt van de Enetern. Aan de andere kant zijn het de Myser die Priamus muildieren schonken. Maar die twee volken leven dicht bij elkaar. Zie ook Ezechil 27:14. Uit Beth-Togarma leverde men paarden, rijdieren en muildieren voor uw waren. (Togarma, een land op de grens van het Hetietisch gebied in Klein-Azi dus in West Armeni) Muizen. Microtus arvalis (Grieks mikrotos; klein oor) (Mus arvalis,) (op մ land voorkomend) is de veldmuis. De veldmuizen zijn groter dan de huismuizen, dikker van kop en korter van staart die met haar bezet is, zwart van rug dat met vuil geel gemengd is, een donker grijze buik. Ze leven op het land. Hun nesten zijn onder de grond daar waar ze de wortels van graan en gras af knabbelen. Bijbel. In Hebreeuws heet een muis akbar of achbar: een afeter van de akkers. Etymologisch is dit woord afgeleid van koren en eten, Leviticus 11:29 en 1 Samuel 5:6, een soort van dieren die voor eten verboden zijn, Leviticus 11:29. Jesaja 66:17 17, waar andere volkeren ze blijkbaar wel aten: Լi>die zwijnenvlees eten, gruwelijke beesten en muizenծ Het woord is wel een algemeen begrip, het kan voor een hele groep van knagers gelden, van muizen tot ratten, zelfs hamsters. Omdat ze door het knagen voor het eten zeer schadelijk en verderfelijk zijn en vele dingen tot onbruik maken hebben de Egyptenaren het beeld van een muis tot symbool verheven van een Goddelijk oordeel, een oordeel des ondergang, van verwoesting. Het verbod van Leviticus 11:29 zal wel voornamelijk slaan op de zwarte rat, de drager van gevaarlijke ziektes, de vernietiger van eten en goederen. (De grotere en sterkere bruine rat kwam pas later uit het Oosten) Aan het plotseling uitbreken van muizenplagen gaan dikwijls ziekten vooraf of ze vergezellen haar. Toen bij de Isralieten de Ark des Verbond in de handen van de Filistijnen was geraakt kregen ze builenpest en de muizen vernielden hun land. 1 Samuel 6,5. Dit hoofdstuk verhaalt het terugbrengen van de Ark door de Filistijnen na de dodelijke ziekte, builen, dus mogelijk builenpest, bij de Filistijnen. De genoegdoening die ze Hem moesten geven: Ԏaar het aantal van de stadsvorsten der Filistijnen, vijf gouden builen en vijf gouden muizen, want eenzelfde plaag treft allen, ook uw stadsvorstenռ/i>. De bacillen die verantwoordelijk zijn voor de plaag werden pas in 1894 gedentificeerd en een paar jaar later werd de vreemde methode van vervoer gevonden. De vlo die op ratten leeft, Xenopsylla cheopis, verlaat de rat als die sterft, hetzelfde als de kattenvlo die zonder gastheer onmiddellijk de mens aanvalt en bijt. De rattenvlo komt bij de mens, wat op zich niet zo erg is, maar er is een kans dat hij de builenpest meedraagt, een bacterie die de ratten infecteert. De rat sterft, de vlo verdwijnt van de rat en springt op een langskomende mens, die wordt gebeten en genfecteerd, wordt ziek, de vlo springtɮɮ Het is voornamelijk een ziekte van zwarte ratten die overgebracht wordt door vlooien die op hen zitten. In de middeleeuwen was er veel straatvuil en veel ratten, ook veel pest. De muis neemt gauw de pestbacillen over en aan hun kadavers infecteren ratten zich. Hun verspreid liggende kadavers zijn al eeuwen in de Orint het teken dat de builenpest in aantocht is. De herkenning en samenhang tussen ratten, (muizen) en pest is zeer oud, ze zijn de boden van de pestbrengers waarvoor in Indi Rudra en Sjiwah, in Griekenland Apollo en in Noord Europa Uller (Haller) gold. Herodotus verhaalt van een schaar muizen waardoor Sanherib op de vlucht geslagen werd. In deze passage worden ratten niet als de schuldige aangewezen, maar het lijkt er toch op dat men het verband ziet want ze zonden toch de ark met de gouden modellen van muizen en builen terug. Herodotus verhaalt van een schaar muizen waardoor Sanherib na zijn zege op Jeruzalem op de vlucht geslagen werd. Mogelijk was dit ook de Ԑlaagծ Ook Herodotus sprak over een hoeveelheid muizen die de uitrusting van zijn leger op at zodat ze zonder bogen en pijlkokers zaten. Dat zijn dan ook ratten en huismuizen die alleseters zijn, de veldmuis voedt zich meestal met planten. Ze waren al aanwezig in Mesopotami, lang voor de ziekte bij de Filistijnen. Waarschijnlijk kwamen ze met schepen mee uit India want de zwarte is een echte scheepsrat die in zeehavens over de hele wereld voor komt. Zwarte ratten kwamen uit het oosten, gingen over Azi en Europa en bereikten Engeland in de Middeleeuwen en brachten de plaag met zich mee. Maar mogelijk waren ze er al eerder, met de Romeinen. De muis neemt gauw de pestbacillen over en aan hun kadavers infecteren ratten zich. Hun verspreid liggende kadavers zijn al eeuwen in de Orint het teken dat de builenpest in aantocht is. De herkenning en samenhang tussen ratten, (muizen) en pest is zeer oud, ze zijn de boden van de pestbrengers waarvoor in Indi Rudra en Sjiwah, in Griekenland Apollo en in Noord Europa Uller (Haller) als straffende brengers golden. Rat. Rattus rattus, (Mus rattus) de zwarte rat, huisrat, dekrat of scheepsrat is kleiner en slanker dan de bruine rat. Hij is zestien tot drie en twintig cm van de ene punt tot de achterkant waarbij dan nog een vijf en twintig cm bij komt voor de vrijwel kale staart. In midden-Nederlands was het ratte of rot, in oud-Hoogduits rato (nu Ratte) in oud-Engels raet. (nu rat) Oorspronkelijk was het de naam voor de zwarte rat of pestrat. In Germaans betekent het woord een knaagdier en is verwant met Latijnse rodo: (rodere, radere) ik knaag, dit van oud-Indisch radati: hij krabt of knaagt. Bijbel. Jesaja 2:20: Ԡte dien dage zal de mens zijn zilveren en gouden afgoden, die hij zich gemaakt had om daarvoor neer te buigen, voor de ratten en de vleermuizen werpen, bij zijn vlucht in de rotsholten en in de bergspletenծ Mus. Passer: Latijn, het woord komt van patiendo: lijden, omdat deze vogel vanwege zijn geilheid en steeds vermenging de vallende ziekte heeft en daarom slechts twee jaren leeft. In midden-Nederlands was het mussche, in midden-Hoogduits Mussche dat van Latijn muscio is afgeleid dat eigenlijk vliegenvanger betekent en zo van het Latijnse musca: vlieg, is afgeleid, vergelijk de Hoogduitse naam Grasmucke. De tjilpende huismus, Passer domesticus, L. (niet tam, maar van het huis, ze laat zich moeilijk temmen) is een onstandvastige vogel met geluid en lawaai. Bijbel. Bij het reinigen van de melaatse en reiniging van een huis en in oude rites beschreven, Leviticus 14, wordt het woord tsippor gebruikt dat meestal vertaald wordt als mus, een musachtige vogel zou er moeten staan. Tsippor betekent een kleine vogel of het woord is afgeleid van Ԩij is weggevlogen, heeft zich gehaastծ Of van tzippor, tsippor, Ԥe dageraad en morgenstondլ wanneer die vogeltjes tsjilpen en hier en daar heen vliegen. Het is ook een vrouwennaam, Zippora, vrouw van Mozes: vogeltje. In de gehele oudheid is het nestelen van vogels bij heiligdommen als iets aantrekkelijks gedacht. Vogels die bij een godheid hun toevlucht zoeken moeten beschermd worden volgens de wetten van gastvrijheid. Men heeft te Athene wel de doodstraf geist tegen iemand die de nesten bij de tempels plunderde. Zie Psalm 84: Ԛelfs vindt de mus een huis en de zwaluw een nest voor zich waar ze haar jongen neerlegt uw altaren..ՠ Een musachtige komt een veertig maal voor. Psalm 102: 8 wordt het meestal vertaald als een eenzame vogel, omdat een mus zelden alleen voor komt; ԩk ben gelijk een pelikaan in de woestijn, ik ben als een steenuil te midden der puinhopen, ik ben slapeloos, ik gelijk op een eenzame vogel op het dakՠ. De laatste hoeven we niet te vertalen als een mus maar als een andere kleine vogel, de blauwe rotslijster, Monticola solitarius, L. (alleen levend)(Saxilola solitarius) de eenzame rotsverblijver, maar in Spreuken 26:2; ԧelijk een mus weg fladdertծ Er zijn vijf aparte verwijzingen naar de tsippor die gevangen genomen wordt, Psalm 124:7. De bijnaam Ԣaal kanaphӬ voor al wat vleugels heeftՠis maar eenmaal gebruikt, Spreuken 1:17. Zeker in het gezicht van het gespreide net wordt ԯphՍ gebruikt dat het meer gewone woord voor vogels is die meestal groot en onrein zijn. Verder zie je het vangen in Job 18:8-10. Het N.T. heeft voor mus een Grieks woord namelijk Գtrouthionլ dat ook struisvogel kan betekenen. Dit woord komt vier maal voor. Nog worden musachtige vogels op de markten verkocht, vinken, mussen en leeuweriken om gegrild te worden. Toch was het nodeloos roven van vogels verboden, Deuteronium 22:6, zodat oudere vogels weer kunnen broeden. Lucas 12:6: ԗorden er geen vijf mussen verkocht voor een penning? Mattheus 10:29: ԗorden er geen twee mussen verkocht voor een penning? Mattheus 10:29 ԅn niet een daarvan zal ter aarde vallen zonder uw Vader...Wees dus niet bevreesd; gij gaat vele mussen te bovenծ

Wezel. Mustela; het woord betekent zoveel als een lange muis. Mustela nivalis, het laatste woord betekent sneeuwwit. (Putorius vulgaris) In midden-Nederlands was het wesel, in oud-Hoogduits Wisula, (nu Wiesel) in oud-Engels weosule, (nu weasel) oud-Zweeds heeft visla. Dit woord komt van een Germaans wisulo. Het dier heeft zijn naam naar zijn stank gekregen, men verbindt het met Indo-Germaanse uiso: stank. Dezelfde herkomst heeft ook de wisent. (Putorius) Bijbel. ԣholedՠzou wezel betekenen. Het woord wordt gevonden in Leviticus 11:29 als een van het wemelend gedierte dat over de aarde kruipt. In de lijst wordt ze gevolgd door de muis. Is ze onrein vanwege de geur? In oud Egypte waren de wezels aan de maan gewijd wat een reden voor de Joden geweest kan zijn om ze te vermijden. De naam kan ook gelden voor de andere leden van deze familie.

Winterkoninkje. De jongen worden gevoed in het donker en niet een wordt er vergeten. Het nest is zo diep dat er maar weinig licht bij kan komen. Dat is waarschijnlijk de reden dat de ouden de winterkoning troglodytes noemden: dwalers in grotten. Troglodytes troglodytes, L. Winterkoninkje. Bijbel. Psalm 84:3 Ԛelfs vindt de mus een huis en de zwaluw een nest voor zich waar ze haar jongen neerlegt uw altaren..ռo:p> Hier wordt het woord Դsipporՠgebruikt, een naam die op kleine vogels slaat. De mussen van de tempel zijn mogelijk misschien wel winterkoninkje geweest want die zoekt vaak bijzondere nestgelegenheid. Struisvogel. Struthio camelus; (kameel) In midden-Nederlands was het struus, in oud-Hoogduits struz (nu Strauss) Angelsaksisch heeft struta dat uit het Latijnse struthio komt en dit uit Grieks strouthion waar strouthos een vogel of een mus betekent en Ԩo megas strouthosլ Ԥe grote mus. De hoogte van Դ mannetje is twee en een halve meter bij een gewicht van 150kg. Zijn lengte van snavelspits tot het uiteinde van de staart is minstens twee meter en zijn gewicht ongeveer vijf en zeventig tot honderd veertig kg. De lange en krachtige poten hebben slechts twee tenen met nagels die op stompe klauwen lijken. Als hij gewoon loopt maakt de struis passen van een meter dertig en al vluchtende voert hij sprongen uit van twee meter zeventig. Zijn snelheid is dan zo groot dat hij een rennend paard bij zou kunnen houden en zelfs overtreffen, kan 60km per uur halen. Bijbel. De struis broedt haar eieren door er alleen maar naar te kijken, gaat er tegen over zitten en kijkt ze aan en door de ogen worden ze verwarmd en komen de jongen uit. Dit idee komt door een ingenieus commentaar op de beschrijving van Job 39:16,19 Ԅe struis die haar eieren in de aarde legt en ze warmt in zand. En vergeet dat voeten ze kunnen kraken of dat wilde beesten ze kunnen brekenծ Daarom hangen er eieren in de kerken zodat wij ernaar kunnen kijken zodat we het oog op God gericht hebben omdat die onze zonden wegneemt. De verwijzing is dat de vogel niet op zijn eieren zit. Vandaar kwam het idee in Klaagliederen 4:3 dat het wreed was voor zijn jongen: ҄e dochter mijns volk is hardvochtig geworden, als struisvogels in de woestijnӮ Het idee van het broeden met de ogen wordt voor het eerst vermeld in de Physiologus. Het eerste verhaal is mogelijk dat het vrouwtje de eieren met zand bedekt en er niet meer naar omkijkt. Een andere versie zegt; Ԥe struis warmt zijn eieren in het zand alleen maar door er naar te kijken, de jongen werken zich naar het lichtծ Een derde versie zegt dat, ԡls ze haar eieren bewaakt kijkt ze nooit ergens anders heenլ vandaar is het nodig voor de eieren en kijkt ze een andere kant op worden de eieren onvruchtbaar. Men schatte de vogel niet hoog in, Job 39:20; ԗant God heeft haar wijsheid onthouden en haar geen deel aan het inzicht gegevenծ Als een paard dichter bij komt heft ze haar vleugels op alsof het een vijand is en bestrijdt hem met klapperende en slaande veren. Լi style='mso-bidi-font-style:normal'>Hij belacht het paard en zijn berijderռ/i>, zegt Job. Dit is wel naar de snelheid die ze ontwikkelen op eigen grond. Ze kan vijftig mijl per uur halen en dat een halve mijl vol houden. Struisvogels koesteren een diepe haat jegens paarden en de aanblik van een struisvogel alleen al is voldoende om paarden angst aan te jagen. De bron van de meeste bijzonderheden over de struisvogel was voor de middeleeuwse natuurbeschrijvers boven iedere twijfel verheven: Ԗrolijk klapwieken de vleugels van de struis: zijn dat liefderijke slagpennen en veren, als zij haar eieren overlaat aan de aarde en ze warm laat worden in het zand, en vergeet dat een voet ze vertrappen en het gedierte des velds ze vertreden kan? Zij behandelt haar jongen hard, alsof zij de hare niet zijn; of haar zwoegen vergeefs is, deert haar niet, want God heeft haar wijsheid onthouden en haar geen deel aan het inzicht gegeven. Wanneer zij fier met de vleugels klapt, lacht zij om ros en ruiter. (Job 39:16-21) Deze vogel was zeker bekend in Bijbelse tijden. Ze komt niet voor als onreine vogel. Verschillende woorden zijn vertaald als struisvogel. Met neemt nu aan dat twee woorden goed vertaald zijn. Het is de Թeenimՠdie alleen gevonden wordt in Klaagliederen 4:3, wat vertaald is als struisvogel, Ԥe dochter mijns volks is hardvochtig geworden als struisvogels in de woestijnռ/i>. De wortel betekent ongeveer giller, maar meer waarschijnlijk is dat het woord van een wortel komt die ԧretig of schrokkerigՠbetekent en dit naar het alles etende dier. Het is de Բenanimՠvan Job 39:16-21. Het is de Struthio camelus syriacus die Job beschrijft, die is nu uitgestorven. Er waren eens een zes soorten. Deze komt alleen hier voor. Nachtegaal. Luscinia megarhynchos (grote snavel) Luscinia van clus-cinia, Sanskriet cru voor horen en Latijn clueo voor beroemd, beroemde zanger, meestal als naam voor de nachtegaal. De nachtegaal lijkt wel wat op een mus maar is groter en grauwachtig. De nachtegaal is een Zanger. Het is de verkondiger van de Lente. Vele vertellingen zijn er over het ontstaan van deze geliefde vogel die zijn klagend lied Գ nachts laat horen. Bijbel. Psalm 104 10-12: Ҽi style='mso-bidi-font-style:normal'>Daarbij woont het gevogelte des hemels, van tussen de takken laat het zijn lied horenծ In deze passage wordt gesproken over bomen die over het water hangen. Het zingen van verschillende vogels uit deze groep, Turdidae, wordt hier mogelijk bedoeld, vooral de bulbul, Luscinia megarhynchos hafizi. Die komt in deze streken voor, bij de bomen die langs de Jordaan groeien en overvloedig in de begroeide valleien. Ze vullen de lucht in het vroege voorjaar met een rijk geluid van trillende noten. Zulke plaatsen en mogelijk dezelfde vogel worden bij Shakespeare beschreven Ԯ.shallow rivers, to whose fallsծ Melodious birds sing madrigalsծ In Hooglied 2:11-12 wordt ook over de voorjaarszanger gesproken. Ԉij zal opstaan bij het geluid van een vogel,ռspan style="mso-spacerun:yes"> Prediker 12:4.: Լspan style='mso-bidi-font-style: italic'>en de stem hoog wordt als die van een vogelռ/span> . Nijlpaard. Hippopotamus, Grieks hippos: paard, rivierpaard. Zijn stem houdt het midden tussen het gebrul van de buffels en het briesen van een paard, vandaar rivierpaard of zijn kop die alleen boven water uit steekt lijkt op een paard. Hippopotamus amphibius (van մ water en մ land): Nijlpaard of rivierpaard lijkt helemaal niet op een paard, meer op een zeer reusachtig en vet varken, zijn nauwste verwant. Als deze beesten aan land komen en aan het wandelen gaan om eten te zoeken richten ze grote verwoestingen aan. In een enkele nacht worden vele akkers verwoest. Hun vraatzucht is groot, alle groenten eten ze, watermeloenen worden in een hap naar binnen geslokt. De rest wordt tot gruis gestampt onder hun logge poten. Dan bedreigt het soms ook mens en dier. Het is de duivel in dierengedaante. Er zijn meldingen dat een nijlpaard vier trekossen doorbeet die bij een scheprad stonden. Een krokodil wordt gewoon middendoor gebeten. Behemoth uit Liber Floridus. Bijbel. Job 40:10 Ժie toch het nijlpaard, dat Ik heb gemaakt, evenals u. Het eet gras zoals het rund. Zie toch de kracht in zijn lendenen. De sterkte in zijn buikspieren! Hij spant zijn staart als een ceder. De spieren zijner dijen zijn samen gestrengeld. Zijn beenderen zijn buizen van koper. Zijn knoken gelijk staven van ijzer. Hij is het eerste van Gods werken. Het schepsel, waaraan hij zijn zwaard gaf. Ja, de bergen leveren hem hun opbrengst. Waar alle dieren des velds spelen. Onder de lotus legt hij zich neder. In de schuilplaats van riet en moeras. Lotusplanten beschutten hem met haar schaduw. De wilgen der beek omgeven hem. Zie, al is de stroom nog zo sterk, hij deinst niet terug. Hij voelt zich gerust, al bruist een Jordaan tegen zijn muil. Durft men hem van voren vast grijpen. Een strik door zijn neus halen? De meeste deskundigen denken dat het hier om een hippo gaat. Er wordt Ԣehemothՠvermeld, soms wordt dit woord onvertaald in de bijbel aangetroffen. In zijn enkelvoudige vorm behemah wordt het vaak vertaald als beest, het meervoud geeft dan ook beesten, behalve dan hier. Behemot is een woord dat waarschijnlijk vervormd is uit het Egyptische woord p-ehe-mau: wateros. Hij wordt gejaagd met harpoenen, die komen voor in vers 26: ԋunt gij zijn huid met spiesen vol steken. Zijn kop met een visharpoen? Toch is er overvloedig bewijs dat het dier in Bijbelse tijden bekend was, vooral in Egypte. Daar reduceerden de Romeinen het later drastisch vanwege zijn schade die het deed aan gewassen. Ook de rivieren van het oostelijk Middellands Zeegebied hadden in de steentijd de hippo. Dit werd gevolgd door een tamelijk droger en koeler klimaat waar ze zich niet thuis voelde en verdween. Er is echter geen datering van het verhaal van Job. De hele passage is ook duidelijk literair met wat commentaren. Verscheidene punten zijn duidelijk, het is een waterdier en krachtig, het verbergt zich in het riet en moeras. Als de rivier geweldig stroomt is hij niet bang, de Jordaan is hier een grote rivier. Hij eet planten en eet gras als een rund. Het zijn dan ook grote grazende grasmachines die grote banen door het gras maaien, hun hoofdvoedsel. De bergen leveren hem hun opbrengst, hij is niet bang om van het water weg te gaan en kan op stenen lopen. Een belangrijke rol vervult de behemoth in de Messiaanse verwachtingen van de Isralieten. Van zijn vlees is het eerste gerecht bereid van het grote gastmaal die de Messias na zijn overwinning op zijn vijanden zijn gunstelingen zal aanbieden. De Rabbijnen zeggen dat er nooit meer dan twee Behemothՠs tegelijkertijd in de wereld zijn. Want als er meer dan twee tegelijk zijn dan twijfelen ze of de aarde ze wel kan voeden, genoeg voedsel kan opbrengen. Net als de Phoenix, er is er maar een per tijdsdeel. Olifant. Men onderscheidt de Indische Elephas maximus, (de grootste) (Elephas indica) (uit Indi) en de Afrikaanse Loxodonta africana, (Elephas africanus: uit Afrika). Het Griekse loxos betekent zijwaarts gebogen of schuin, de schuin staande tanden. In Duits is het Elefant, in Engels elephant en in Frans elephant. Dit woord stamt van oud-Frans olifant en dit van Latijn elephantus en dat van Grieks elephas. Het tweede deel, -ephas, is geleend van de Egyptenaren, ab(u) (bw) in Koptisch is het eb(o)u. Als Elephas was het ivoor een belangrijk handelsartikel al bij de oude Ethiopirs, Homerus vermeldt het onder die naam. In midden-Nederlands heette het ivoor elpenbeen, in noord-Hoogduits was dat elfenbein en in oud-Engels elpenban, letterlijk betekent het olifantsbeen. Dat komt van een woord dat in midden-Nederlands elpendier heet, dit stamt uit Latijn ebur, en dit van Grieks elephas dat oorspronkelijk ivoor betekende en later het dier. Bartholomeus, 1525, meldt dat er een nobele drank van de moerbei te maken is, olifanten drinken ervan en worden daar stoutmoediger en sterker van. Dit laatste is wel naar het voorkomen van deze dieren en de moerbei in de Makkabeen. Het sap van de zwarte moerbei werd daar gebruikt om olifanten wild te maken. De olifant komt alleen voor in de twee boeken van de Makkabeen als een deel van de strijdkrachten tegen de Joden. Dat was onder leiding van Antiochus Epiphanes en zijn zoon Antiochus Eupater, vroeg in de tweede eeuw v. Chr. De echte waarde van oorlogsolifanten was om de troepen te shockeren, te demoraliseren. De Seleuciden gingen de olifanten gebruiken. De volgende Antiochus, die zich zelf Epiphanes noemde, sloeg terug naar Egypte en viel ook de Joden aan, de eerste keer dat deze troepen in Palestina gebruikt werden. In de eerste campagne waren er twee en dertig olifanten die speerhoofden vormden voor twintig duizend ruiters en honderd duizend man voetvolk, 1 Makkabeen 6:30. Elke olifant zou de weg moeten vrij maken voor duizend lopende soldaten en vijf honderd ruiters, vers 5. Het lijkt er op dat de olifanten niet wilden en dat ze in paniek gedreven moesten worden door iets dat op bloed leek, druivenbloed en moerbei, vers 34. De in մ oog lopende Ԩowdahՠis beschreven in vers 37 Ԡsterke houten torens.. hen listig omgordծ Het gaat verder met te zeggen dat er op elk van hen twee en dertig sterke mannen waren die op hen vochten, naast de Indir die hem regelde. Dat laatste is niet verbazend, maar twee en dertig soldaten kun je je moeilijk voorstellen op zijn rug, hoe groot de howdah ook is. Later in de slag snelde de broer van Maccabeus naar voren en doodde de grootste olifant van beneden, maar stierf doordat de olifant op hem viel. Bijbel. Er is ivoren materiaal gevonden die dateert van het derde millennium v. Chr.. De eerste Bijbelse vermelding is vrij laat, in de tijd van David. Handswerklieden maakten het overal in de oude wereld, vooral in India. In Egypte zal het wel verkregen zijn van de zo genoemde Syrische olifant die nu verdwenen is. Toen dit zeldzamer werd kwam het van ver, vanuit India over zee naar Babylon via de Perzische Golf of naar Eilat. Sommige, als het 14deeeuwse ivoor van Megiddo, komt van de Afrikaanse. Dit kwam waarschijnlijk van Ethiopi via Arabi. Er zijn twaalf verwijzingen in het O.T. naar ivoor en een Griekse in het N.T., meestal alleen onder de naam ivoor, maar twee verzen beschrijven het als olifantenivoor, 1 Koningen 10:22 en II Kronieken 9:21. Dit is een wonderlijk materiaal, vrijwel onverwoestbaar en werd veel gebruikt voor sier in de oude dagen. De dichtst bij zijnde olifanten zaten in de oude tijden van Palestina in Noord Mesopotami, de mondingen van de Eufraat waarvan ze gescheiden werden door de Syrische woestijn. Dit was de Aziatische of Indische olifant die daar in het eerste millennium v. Chr. door jagers verdreven is. Het was daar ook nooit overvloedig aanwezig. Ivoor wordt genoemd in II Koningen 10:22 als gebracht in schepen vanuit Tarshish in een konvooi van Phoenische handelaren. Het werd gebruikt als inlegwerk in boten, Ezechil 27:6. Een specialiteit van de XII Egyptische dynastie was om dit in kleine gezetelde figuren te maken, 2 Kronieken 9:17, waar Salomon een grote troon van ivoor maakte die overlegd was met puur goud. Eeuwen later zou Cambyses Egypte veroveren en kreeg een tribuut in de vorm van ivoor. Sommige van die grote stukken gingen over land naar Tyrus, Ezechil 27:15. Later kwamen er routes die dwars over de Sahara gingen met andere producten tot de N. Afrikaanse havens. Dit ging door tot de Moslims daar kwamen. Het gebruik van dit materiaal suggereert weelde en goed leven, maar Amos gaf een heldere waarschuwing dat dit geen toekomst heeft: 3:15 Լi> de ivoren zuilen zullen te gronde gaanծ 6:4: Լi>wee, die neerligt op ivoren bedden en omhangt op uw divansծ Ooievaar. Ciconia ciconia L. Ciconia: Latijn voor ooievaar. In midden-Nederlands heette de ooievaar odevare, in oud-Hoogduits Odobero of Odoboro. Daarnaast staan andere vormen als aibert en eiber in Groningen en in de Veluwe, Overijssel en een deel van Drenthe eillever en in Fries earrebarre en eibert. Dit woord is afgeleid van oud-Fries en midden-Hoogduits adebar, in oud-Hoogduits was het odeboro of odebero. Dit woord stamt uit Germaans uda-faran, ud: stroom, vloed of vocht, en faran: gaan, zie varen. Het is de moerasvogel. Toen men het odebero noemde droeg men gelijk een bijzondere eigenschap op de vogel over. Het is de schat-, bezit- of gelukbrenger. Het eerste bestanddeel, od: betekent schat of bezit, wat nog in kleinood en ook in andere afleidingen als at of ut voorkomt als zierat, heimat en wermut. Het tweede deel is nog interessanter, boro betekent drager. In Gotisch is dit bairan, in oud-Hoogduits peran, Engelse bear, Duitse Bahre en met het Zweedse barn, betekent het kind, wat in het Nederlandse baren, geboorte, bewaard is gebleven. De vogel was bij het oude volk heilig en zou het huis waarop die nestelde, zegen en geluk brengen. Bijzonder van dit geloof is de ooievaar als kinderbrenger waarbij de wens naar de kinderlijke nieuwsgierigheid meegewerkt heeft. Bijbel. De ooievaar is de statige vogel die een anderhalve meter groot wordt. Merk op hoe zuiver zwart hun sterke wieken en slagpennen zijn, hoe zuiver wit hun lijf, hoe helder rood hun poten, zelfs het oog van Job viel hierop; 39: 16 Ҽi style='mso-bidi-font-style:normal'>Zijn van u de vederen des ooievaars?ռspan style='mso-bidi-font-size:12.0pt;letter-spacing:0pt'> Vooraf houden ze een algemene vergadering om de dag van reizen te bepalen en maken een kenbaar geluid om de menigte er kennis van te geven zodat iedereen tot de tocht bereid is. Daarom blijft er ook nooit een achter. Լi style='mso-bidi-font-style:normal'>Zelf een ooievaar aan de hemel weet zijn gezette tijden, en een tortelduif, en de kraan en de zwaluw nemen de tijd haar aankomst waarլ Jeremia 8:7. Zacharias 5:9 Ԕoen ik mijn ogen opsloeg, zag ik en zie, twee vrouwen kwamen naar voren, met de wind in haar vleugels; zij hadden namelijk vleugels als van een ooievaarծ De ooievaar heeft zijn nest in de Libanon, Psalm 104:16-17. ԃhasidahՠis het woord voor de ooievaar en dat wil zeggen Զrome vogelլ dit naar de band van de ouders met de kinderen, de kinderliefde is overal opgevallen. Het is wel een onreine vogel, Leviticus 11:19, dit vanwege zijn dieet. Paard.. Equus caballus.; paard, zie cavalerie. Latijn equis dat van van ԡkՠkomt en snellen betekent, dat in tegenstelling tot de os. De vlakten van Turkestan worden als startpunt gezien voor de domesticatie, hoewel niet de enige. Het lijkt zeker te zijn dat dit proces later begon dan die van het schaap, geit, os en ezel. Ossen hebben ploegen getrokken en karren met wielen en mogelijk zelfs goederen op hun rug. De vruchtbare vlakten werden opgebruikt en droogden uit, een gewoon probleem na een paar eeuwen van primitieve akkerbouw. De noodzaak voor sneller vervoer kan de boeren gedwongen hebben om deze onmetelijke sterke dieren te vangen en te temmen. Voor ons lijkt dat normaal maar in die tijden zonder gereedschap, omheining en goede grasvelden was dat een hele opgave. Vang maar eens zoծ wild beest met je blote handen en kom er maar mee thuis, waar moet je het laten, voeren, binden, verzorgen en vooral er op rijden en temmen? Waar dat precies was en welk volk deze Herculestaak op zich nam is niet bekend. We vinden het paard pas rond 1800 v. Chr. vermeld. Bijbel. In de merkwaardige Faust dichting die als boek Job in het Oude Testament gekomen is vinden we een natuurafbeelding van zulke pracht in beschrijvingen dat ze door gelovigen blij verwelkomt werd. De grote bestemmingsvraag van de mens werd opgeworpen die in de wereldgeschiedenis verklaard zou worden of ook de rechtvaardige leed zal dragen en de zondaar geluk kan hebben? In het debat over de twijfelaars en strijdende uit de gemeente grijpt tenslotte de wereldgeest in eigen persoon in. En om die kleinheid en armoede van alle directe oplossingen tegenover zoծ wereldprobleem neer te slaan legt de grote dichter (zijn naam is verscholen) hem een hymne in de mond die over ondoorgrondelijke, ongehoorde verschijningen van de werkende natuur spreekt waarin werkelijk alle huiveringwekkende wezens van de kosmos doorschemeren. De aarde verschijnt in de vorm van de oud Babylonische voorstelling, zwevend over en onder de gebonden oerwateren. Over het veld glanst de gordel van Orion en verheft zich de morgenster. Dan wordt het donker van wolken, de waterpoorten van de hemel openen zich en de bliksem wordt uitgezonden. Voor de storm uit vliegen de raven en de leeuwen brullen om voedsel terwijl de donder dreunt. Zo gaat het natuurbeeld naar de dieren der aarde en nu volgt een beschrijving waarbij de ene nog verbazender is dan de ander. Van de wilde gemzen (antilopen) zweeft de blik naar de vrije eenhoevige van de steppe, de wilde ezel of wilde paarden. De eenzame woeste streek is hen tot huis gegeven en de woestijn tot woning waar ze vluchtig, van alle banden verlost, doorijlen. Ze lachen om het gewoel van de stad en horen het signaal van de drijvers niet. Hun element is de eindeloze groene hoog steppe waar hun weide is. Deze wilde dieren worden dan aan de zijde gesteld van de Բeemռspan style="mso-spacerun:yes"> waarin Luther de fabelachtige eenhoorn vond, dat nu de geweldige woudos blijkt te zijn die indertijd het Babylonische stroomlandschap tot de Libanon bewoonde. Zeer goed past op hem het woord dat die Ԯiet dienen kanՠof het in de kribbe kan uithouden (als het tamme rund) dat het niet in de vruchtbare dalgrond voor de eg staat of de korenwagen naar de schuur haalt. De struis eindelijk voert ons naar de zondoorgloeiende zandstreken waar hij het uitbroeden van zijn eieren aan de Ԩete aardeՠoverlaat. Hij heeft niet veel verstand onze struis, maar Լi style='mso-bidi-font-style:normal'>wanneer zij fier met de vleugels klapt, verschijnt ros en ruiterծ Daarmee wordt een nieuw en wonderlijk beeld geschapen. Ros en ruiter. Het getemde paard in mensenhand. Het dient de mens en toch heeft deze mens het niet geschapen. De natuur heeft hem zijn bijzonderheden, zijn individualiteit meegegeven, zijn trots gesnuif, zijn manen, zijn elan dat het opspringen laat als ԥen sprinkhaanծ En de tekst gaat verder in de onvergetelijke woorden; Զerschrikkelijk is zijn trots gesnuif, het stampt met vreugde het dal, met kracht trekt het de strijd tegemoet. Het lacht om de vrees en is onvervaard en deinst niet terug voor het zwaard. Ook als rammelt boven hem de pijlkoker en lans en speer flikkeren. Het is onstuimig en doodt de bodem en laat zich niet ophouden door het geschal der horens. Zo vaak als de horen wordt geblazen hinnikt het, zit in de strijd van voren waar ze het geroep en geschreeuw van vorsten kan horenծ Zie Job 39: 22-28. Dit tekent het moedige Arabische paard tot de oorlog uitgerust. Krijgsdier. Toch zien we bij de aartsvaders geen paarden vermeld worden terwijl ze toch bekend waren. Dat zal wel samen hangen met het gebruik van de paarden als krijgsdier. Uitdrukkelijk was het de koning die naar Gods bevel over Isral zou heersen verboden om paarden te laten vermenigvuldigen of het volk te laten terug gaan naar Egypte om daar paarden te kweken, Deuteronomium 17:16. Isral moet in militair opzicht niet op een lijn staan met omringende volkeren, maar vertrouwen op de Heer. Daarom is het ook een van de trekken van de Messiaanse heilstijd, die in Micha 5 beschreven wordt dat de Heer de paarden uit het midden van Isral zal uitroeien en de krijgswagens vernietigen, vers 9, zie ook 1 Samuel 8:11, waar het ophopen van paarden vermeld wordt waarop Samuel hen waarschuwt dat deze ban op paarden genegeerd wordt en ze zullen lijden. Ook waren het boeren die beter met de os en ezel konden ploegen dan met paarden. De enige plaats waar chariots konden rijden was de vlakte van Esdralon. Die vlaktes moesten eerst veroverd worden, Jozua 11. Het paard is met de oorlog verbonden, de ezel met vrede, zie Zacharias 9:9: Zie uw koning komt tot u,ɠen rijdende op een ezel, op een ezelhengst, op een ezelinnenjongՉ. Dan zal hij de paarden uit Jeruzalem te niet doen, ook de strijdboog wordt teniet gedaan, hij zal den volken vrede verkondigenծ Bijbel/Egypte. Van Mesopotami uit waar men met het temmen van paarden begonnen is zijn de paarden verspreid over Syri, Arabi, Egypte en aangrenzende landen. Dat is reeds vroeg begonnen want in Genesis 41:43 worden al paarden genoemd en in Genesis 47:17 komen ze al voor als betaalmiddel. In die tijd waren ze in Egypte al in grote getale aanwezig. Ook blijkt hieruit dat niet alleen de farao, maar ook landbouwers en veehouders paarden in bezit hadden. Dit wordt bevestigd door Exodus 9:3 waar zelfs de paarden onder de eerste plaats genoemd worden onder het vee der Egyptenaren. Mogelijk wordt hiermee gezinspeeld op de paardenfokkerij die in Egypte uitgeoefend werd. Het is altijd een land van paarden geweest, 2 Koningen 18:24, Jesaja 31:1, Jeremia 46:2,4, Ezechil 17:15. Uit tal van plaatsen blijkt ook dat paarden in Egypte een belangrijke rol gespeeld hebben in de Egyptische legermacht, Exodus 14:6, 2 Kronieken 12:3, Ezechil 17:17. In Egypte verschijnt ze bij gelegenheid van een krijgstocht ongeveer 1800 v. Chr. Van het Assyrische voor paard, satra, kwam Egyptisch htar. Plutarchus meldt dat Osiris aan Horus vraagt: ҷelk dier is het nuttigst voor de oorlog?ӠHorus antwoordde hierop, Ҩet paardӬ daarover verwonderde Osiris zich en vraagt verder ҷaarom niet de leeuw en wel het paard?ӠDaarop zegt Horus, Ҥe leeuw mag voor diegene nuttig zijn die hulp nodig heeft, het paard dient om de wegvluchtende vijand te verstrooien en te verdrijvenӮ De leeuwen zouden door de Egyptenaren als we de afbeeldingen mogen geloven, zo ver getemd zijn dat de Farao in de slag begeleidden, ze werden aan kettingen aan de wagen meegevoerd en op het juiste ogenblik losgelaten. De meeste volkeren rondom Isral waren in het bezit van paarden. Zo van de Kananieten, Jozua 11:4 etc., Filistijnen, 1 Samuel. 13:5 etc., Syrirs, 2 Samuel 8:4 etc., Assyrirs, Ezechil 23:6 etc. Maar steeds blijkt dat ze niet voor vrede dienden, maar in de oorlog van grote betekenis waren. Tot Davids tijd merken we niets van paarden, maar hij heeft een al wat vrijere opvatting. Toch behoudt hij van de buitgemaakte paarden van Hadadezer, de koning van Soba, maar honderd span, 2 Samuel 8:4, 1 Kronieken 18:4. Blijkbaar is hij hiermee wat verlegen wat bij een bergvolk niet te verwonderen is. Voorlopig dienden ze alleen ter verhoging van het aanzien van de koning en prinsen, 2 Samuel 15:1, 1 Koningen 1:5. De zenuwen werden wel stuk gesneden waardoor ze ongeschikt voor de krijgsdienst werden, Jesaja 11:6-9, 2 Samuel 8:4, 1 Kronieken 18:4. Salomon is de eerste die het gebruik overneemt. Onder zijn regering komt een gehele organisatie tot stand. Niet minder dan vier duizend kribben worden er voor paarden gemaakt, 1 Kronieken 4:26, zodat er voor zijn veertien honderd wagens die, zoals blijkt uit Assyrische en Egyptische gedenktekens met twee paarden bespannen waren, voldoende paarden zijn. De overige werden wel als reservepaarden gebruikt om naast het tweespan te lopen voor het geval een van de paarden viel. Zowel paarden als wagens werden gedeeltelijk in Jeruzalem en gedeeltelijk in verschillende garnizoenssteden gelegerd, 1 Koningen 9:19, 10:26. Hier moesten de landvoogden of Ԩoofdontvangersՠgerst en stro, het gewone Oosterse paardenvoer, brengen, 1 Koningen 4:28. De latere koningen hebben ook steeds paarden bij hun oorlogvoering gebruikt, 1 Koningen 18:5, 22:32 en 34, 2 Koningen 9:16 etc. In die tijd werden de paarden niet beslagen, het bezit van natuurlijke harde hoeven was een voortreffelijke eigenschap zoals blijkt uit Jesaja 5:28: Ԥe hoeven zijner paarden zijn met steen gelijk te stellenծ Ook werden ze wel gebeten door adders waardoor de ruiters er afgeworpen werden, Genesis 49:17. Als rijdier werden ze gebruikt, de eerste vermelding van een ruiter is in 1 Koningen 20:20: Ben Hadad, de koning van Aram, ontkwam te paard. Maar al veel eerder was sprake van ruiters, Genesis 50:9 waar Jozef heen ging om zijn vader te begraven, Լi>Ook trokken met hem zowel wagens als ruiters zodat de stoet geweldig groot wasծ Prediker 10:7, slaven zag ik te paardՠ De prijs en waar ze vandaan gehaald werden zie je in 1 Koningen 28. Ԅe levering van de paarden die voor Salomo bestemd waren geschiedde uit Misraim en uit Kewe, de handelaars van de koning haalden ze tegen marktprijs uit Kewe. Een wagen uit Misraaim stelden zij echter bij levering op zeshonderd en een paard op honderd vijftig eenheden zilver; evenzo voerde men ze door hun bemiddeling uit naar alle koningen der Hethieten en naar de koningen van Aram.ռ/i> Ze kwamen uit verschillende landen, Egypte, 2 Kronieken 9:28, Jesaja 30: 1-3, Exodus 14: 6, 7-9, 2 Kronieken 12:9. Togarma, dat is Cappadoci, Exodus 27:14, Assyri wiens paarden wegens hun snelheid beroemd waren, Habakuk 1:8, Jeremia 4: 12. Maar ook bij de landbouw en voornamelijk bij het dorsen, Jesaja 28:28. Uit de Babylonische gevangenschap werden zeven honderd zes en dertig paarden meegebracht, Ezra 2:66, Nehemia 7:68. Slechts een Hebreeuws woord is er voor het paard, Գusպ mannelijk, en Գusahպ vrouwelijk, dit wordt als algemeen woord gebruikt voor het paard en vooral voor een die de chariot trekt. Alleen in 1 Koningen 10:29 komt het paard alleen voor en in de negen half profetische verhalen van Job, Psalmen en Spreuken, de rest is meervoud. Ruiters komen nooit alleen. ԰arashՠwordt vrijwel altijd een paardenman en nu meestal in de betekenis van een ruiter, mannelijk en vrouwelijk worden zelden benaamd. Ook de jongen komen niet voor. Eenmaal komt het woord Բammachimՠvoor, Esdras 8:10, wat vertaald wordt als merrie. Het is een woord van Perzische of Arabische afkomst. ԁbirՠbetekent een sterke, en wordt gebruikt voor God zelf, Genesis 49:24, Psalm 132:2,5, van engelen, Psalm 78:25, van ossen en stieren Jesaja 34:7, van machtigen onder de mens, Job 24:22, Judith 5:22, Jeremia 8:16. Van de honderd veertig vermeldingen zijn een vijftig werkelijk literair. De meeste andere zijn symbolisch. Door het hele O.T. zijn paarden het monopolie van koningen en edelen zowel in Palestina als omgevende landen, een symbool van menselijke kracht. Vandaar ook het strijddier. Psalm 33:17: Ԩet paard faalt ter overwinning. En doet het niet ontkomen door zijn geweldige sterkteծ Hosea 1:7: ԍaar ik zal hen niet verlossen door boog of zwaard of oorlogstuig, door paarden of ruitersծ Kleuren. Ook zijn ze van verschillende kleuren. Een rode waarop een man reed tussen de mirten, Zacharias 1:8, Openbaringen 6:4. Wit, Zacharias1:8 en 6:3, Openbaringen 6:2, en 19:11-14. Zwarte paarden, Zacharias 6:2, Openbaringen 6:5. Bruine paarden, Zacharias 1:8, anderen vertalen het geelachtig. Hagelvlekkerige, Zacharias 6:3-6 die met witte vlekken die als met hagel bedekt zijn. Vale paarden, Openbaringen 6:8 of bleke, gelijk aan de kleur der doden. Zonnewagens.. Het paard is een zonnesymbool. Paarden trekken de zonnewagen met Apollo of Mithras. Ook de profeet Elias vaart met vurige paarden ten hemel. 2 Koningen 2:11. Een zonnewagen en aan de zon gewijde paarden vinden we ook in, 2 Koningen 23:11: Ү.opdat niemand meer zijn zoon of zijn dochter voor de Molech door het vuur zou doen gaan. Hij verwijderde de paarden die de koningen van Juda aan de zon gewijd hadden...en de zonnewagen verbrandde hij met vuur. De altaren op het dak..Ӽ/p> Hengstig. ԨS)Choonլ dit woord wordt in Jeremia 5:8, vertaald als hengst. Het grondwoord betekent geilheid, vleselijke wellust maar ook een dolle ontembare drift ter vermenging. Daarom wordt bij Plato het paard dartel en ongebonden in geilheid en wellust genoemd. Jeremia 13:27 drukt allerlei soorten van hoererij, overspelige en ontuchtigheid, hetzij geestelijk, hetzij lichamelijk, uit, Jeremia 50.:11. Men leest Ezechil 13:20: Լi style='mso-bidi-font-style:normal'>En zy werden verlieft, meer dan der zelver bywyven, welker vlees is (als) het vlees der ezelen, welker vloet is (als) de vloet der paardenծ Alwaar Isral en Juda zowel lichamelijk als geestelijke hoererij bedreven, niet alleen in Egypte, maar met de volkeren der aarde en zijn ezels en paarden in deze gelijk die waardig zijn om door de Heer bestraft te worden. Het paard wordt beschreven als een geil en dartel dier dat hitsig van aard is, lichtelijk hinnikt en de merrie bespringt. De Heer klaagt over zijn volk dat hij vergelijkt bij weelderige en geile hengsten die zich niet schromen om de schoten van de vreemde en naaste huisvrouwen te berijden, Jeremia 5:8. (als) welgevoederde hengsten zijn zy vroeg op; zy hunkeren een iegelyk naar zyns naasten huisvrouwenծ De ongebreidelde wulpsheid en onbesnoeide lust tot wild wijvige vermenging wordt hier uitgebeeld. De Joden door Gods zegeningen overladen en daardoor zo weelderig, dartel en zodanig buitensporig en wellustig werden dat ze brandden op het oog van de naaste buurvrouw waardoor de gewone wegen onvrij werden en de kuisheid van de vrouwen groot gevaar liep. Een dood paard aan de boom binden. =Overdreven voorzichtig zijn. Դ Is een paard uit de Openbaring. Een oude knol. Zie Openbaring 6:8 ԉk zag en ziet een vaal paard, en die daarop zat, zijn naam was de dood, en de hel volgde hem na.ռo:p> Paling, aal. Anguilla anguilla. Anguilla, Latijn anguis en Litouws angis betekent slang, vergelijk ook het midden-Iers esc-ung: waterslang, hoewel dit onzeker is. De slang anguis komt als hoofdbedekking bij de Furin voor, het is spreekwoordelijk het beeld van het boze van waaruit gevaar gaat. Zie adder. De aal is altijd geliefd geweest. Sommen werden betaald om de vrijheid te krijgen om er op te mogen vissen. Kloosters begunstigden de teelt en talrijke namen getuigen nog van de vroegere gunsten om aal te vangen, vergelijk de namen met aal, Aalsmeer, het palingmeer, Ellesmore, Elsingerhof en andere. Bijbel. De Isralieten is, naar Leviticus 11: 9, 10, Deuteronomium 14: 9, 10, aalvlees verboden omdat de aal, naar een oude mening, geen schubben bezit, dus geen vis is. Als je ze echter onder de microscoop onderzoekt zie je heel kleine ellipsvormige schubjes zitten. Patrijs, veldhoen. Perdix perdix L. In midden-Nederlands was het pertrijs of patrice, in Engels is het partridge, wat stamt van oud-Frans pertris of perdris (nu perdrix gris) en dat van Latijn perdicem en dat van Grieks perdix, mogelijk naar het geluid dat de vogel maakt als hij van de grond los komt. Bijbel. Het Hebreeuwse woord Աoreՠbetekent roeper, net zoals het Duitse Rebhuhn ontstaan is uit Rufhuhn. Het is mogelijk dat er drie nauw verwante soorten onder die ene naam verzameld worden Ammoperdix heyi, (ammos: zand, zijn kleur, perdix: patrijs) sand partridge, Duitse Wustenhuhn, die in de wildernis wordt gevonden van de Dode Zee waar hij opgejaagd wordt. Het is een snelle loper als het zich haast op zijn olijf gele voeten en springt, als het nodig is, van rots tot rots of klimt op steile kliffen. Het rent vaak zo ver dat het uitgeput raakt en dan neergeslagen kan worden met een stok. Լi style='mso-bidi-font-style:normal'>Want de koning van Isral is uitgetrokken om 1 enkele vlo te zoeken, zoals men een veldhoen (patrijs) op de bergen najaagtլ 1 Samuel 26:20. De vogel van David moet de zand patrijs zijn. Francolinus francolinus, de zwarte patrijs of halsband frankolijn, komt in een ander gebied voor. Deze houdt van een dichte begroeiing en vochtige plaatsen. Deze vogel wordt een ruime dertig cm groot en heeft een zwarte borst en flanken. Ze zullen geregeld gevangen zijn. Psalm 91:3: Լi>Want hij is het, die u redt van de strik des vogelvangersծ Het zijn allemaal meer lopers dan vliegers. Ze vliegen zelden of ze moeten uit hun beschutting verdreven worden. Een plaats en een persoon verschijnen in de Bijbel met namen die afgeleid zijn van de patrijs. ԅn-haqqore, Richteren 15:19 Լi>de bron van de roepende; ԑoreՠde roepende in 1 Kronieken 9:19. De apostel Johannes heeft men tot een echte vogelvriend gemaakt. Het is de Sankt Johann Rebhuhn, de patrijs die door hem getemd is. Pauw. Pavo cristatus: gekamd. In midden-Nederlands was het pau, in oud-Hoogduits Pfawo, (nu Pfau) oud-Engels heeft pawa en pea, (Frans paon) wat uit Latijn pavo of pavonis stamt en dit uit Grieks en dat uit een vreemde taal waar het toghai heet. In Hebreeuws heet het dier tukkijim dat van Sanskriet cikhi stamt. In Egypte wordt de Phoenix meestal afgebeeld als een reiger, maar in de klassieke literatuur meestal als een pauw of een adelaar. De Griekse naam staat met Semitisch in verband. Alexander de Grote kende geen wilde pauwen zoals blijkt uit zijn bewondering voor de wilde die hij in Indi zag en zo kwam de pauw verder in Azi. Hij gold voor de mooiste van alle vogels. Hij stamde uit de verre en wonderbaarlijke Indi en behoorde net als het blanke goud, de schitterende edelstenen, het witte ivoor en het zwarte ebbenhout tot de begeerde heerlijkheden. Alexander bedreigde iedereen die de vogel wilde slachten met de zwaarste straffen. Bijbel. De pauw wordt een drie maal vermeld waarvan er een meestal als fout gezien wordt. Dit is Job 39:13 wat vaak als struisvogel vertaald wordt. De twee andere staan eigenlijk in een tekst. Koning Salomons schepen brachten uit Ophir, (Ofir) naast andere kostbaarheden, pauwen mee. Pas veel later kwamen ze in het heiligdom van Juno op Samos. Zijn het dezelfde beesten of kwamen er uit Ofir Afrikaanse of andere ԰auwenԠmee? In Kongo leeft namelijk ook een soort pauw. 1 Koningen 10:28 de pauw die in Hebreeuws Դukkiyyimՠheet en alleen hier verschijnt en in de gelijke passage in 2 Kronieken 9:21. Het is een deel van de lading die om de drie jaren door Salomons handelaars gebracht werden. Het is geen Hebreeuws woord, het zou afgeleid zijn van Egyptisch ky: aap. Dat lijkt moeilijk. Het woord lijkt ook veel op Դokeiլ een Tamil woord voor de pauw wat staart betekent waar ze het dan vandaan gehaald zouden kunnen hebben (Ceylon). Toch brachten Phoenische handelaars al eerder pauwen vanuit Perzi naar Egypte, al lang voor de tijd van Alexander. Maar dan had die ze moeten kennen en was niet verwonderd geweest. Tiglath-Pileser van Assyri, 745-727 v. Chr. had pauwen als een attribuut uit Arabi ontvangen.

Pelikaan. Pelecanus onocrotalus L. heeft deze naam gekregen omdat hij zijn hoofd in het water steekt en dan een geluid als een ezel maakt. Het is een schreeuwer wat uit zijn bijnaam onokrotalos blijkt: Ԥie lawaai maakt als een ezelլ onos; ezel, krotalon, ratelaar. Pelikaan. In midden-Nederlands was het pellicaen, het is de Duitse Rosapelikan, Engels white pelican en Franse pelican blanc dat uit Latijn pelicanus en dat uit Grieks pelekan stamt, van pelekas: boomspecht, vergelijk het Sanskriet parasus: aks of bijl. Het is een Oosters leenwoord, vergelijk het Babylonisch-Assyrisch pilaqqu: aks of bijl. Tandartsen noemen hun tandtang naar de vogel. Bijbel. De pelikaan en de uil verschijnen in Psalm 102: 6-7; ԉk ben gelijk een pelikaan in de woestijn. Ik ben als een steenuil te midden der puinhopen. Ik ben slapeloos. Ik gelijk op een eenzame vogel op het dakռspan style='mso-bidi-font-style:italic'>. Een tegenstelling, het is geen vogel van de woestijn en pelikanen zijn nooit alleen, maar een woestijn kan hier ook betekenen een open plek of weide. Elders wordt dit woord (soms) tweemaal veranderd in aalscholver. Het is een van de vogels van een kwaad voorteken in Jesaja 34:11 en Zefanja 2:14. In Hebreeuws wordt het qaաth genoemd, de vertaling zou ԯvergevenՠzijn, vanwege het feit dat de ouden de jongen met verteerd voedsel voeden. De pelikaan (of witte uil) wordt driemaal vermeld en twee maal in de lijst van verboden voedsel. In de allegorische identificatie van de pelikaan met Christus weerklinkt Psalm 102:7: ԉk ben gelijk aan een pelikaan in de woestijnծ Sinds oude tijden is ze het symbool van opofferende moederliefde, sinds de middeleeuwen ook de offerdood en lijden van Christus omdat men zegt dat het dier zijn borst verwondt en zijn kinderen voedt met zijn bloed. Wie bekommert zich tegenwoordig om zijn medechristenen, de leden van Christus lichaam die in armoede verkwijnen? In hen kan men Jezus zien die voor ons Zijn bloed vergoot en hen voedt zoals men een zieke zou voeden. Maar er zijn ook luie, slechte kinderen die zichzelf niet kunnen voeden en God niet dankbaar zijn voor Zijn offer, zij sterven in het nest. Dit zijn de Joden die uiteindelijk voor eeuwig naar de hel worden verbannen omdat ze traag van geloof zijn en blijven wachten op de Verlosser. Er zijn ook jongen die uitvliegen maar zich niet om hun vader en moeder bekommeren en alleen zichzelf te goed doen. Dit zijn redeloze heidenen die zich van God afkeren en in hun verdwaasdheid afgoden aanbidden. De goede kinderen gedenken het lijden en de dood van Jezus Christus, Die aan het kruis kwijnde van dorst en ons behield door het vergieten van Zijn bloed. Zij danken Hem door Zijn leden, de armen van deze wereld, genadig te voeden. Zalig zijn zij die hieraan denken want als Hij weerkomt in Zijn volle glorie zal Hij in de hemel Zijn dankbaarheid tonen en hen voeden met Zijn eeuwige loon. Maar de luiaards en de zondaars en degenen die traag van geloof zijn zal Hij in de hel storten. Dit symbool komt niet van de klassieke schrijvers. Maar het schijnt zich ontwikkeld te hebben tijdens de eerste drie Christelijke eeuwen door commentators op de Septuagint. Er zijn verschillende versies. 1.Een verhaal gaat rond dat de jongen gedood werden door de moeder (of door een serpent) die na drie dagen van berouw (of de manlijke vogel die na drie dagen terugkeert) hen weer tot leven wekt door zichzelf te verwonden met de bek en hen met bloed te besprenkelen. De Septuagint verwijst naar de pelikaan in Psalm 102;7 en Jesaja 34;11 maar geeft geen materiaal voor voorgaand verhaal. Of het verhaal is van een Egyptische versie en verwijst naar een andere vogel. Het eerste idee lijkt in de Physiologus aanwezig te zijn. ӄe slang blaast zijn gif in het nest en doodt de jongen. De moeder die terugkomt ziet de jongen dood en vliegt op naar een wolk. Ze strijkt zichzelf in haar zijde met de vleugels tot het bloed er uit stroomt en laat de druppels door de wolken vallen op de jongen, die weer tot leven komenծ Soms wordt verhaald dat de moeder zich zo doodt, maar meestal dat ze duizelig wordt en dan door haar jongen gevoed wordt. Als ze sterk genoeg zijn gooit ze die eruit die haar niet geholpen hebben. 2.Anderen dat de moeder de jongen door liefde knuffelt en ze zo doodt. 3.Of dat de jongen als ze ouder worden hun ouders in het gezicht slaan, die worden boos en doden de jongen. Alle verwijzingen van de pelikaan tot in de zestiende eeuw verwijzen naar het opwekken in het leven door de bloeddruppels van de ouden. Twee variaties verschijnen bij Shakespeare. De ene is dat de jongen gevoed worden met hun ouderlijk bloed, Ԉamlet IVլ v 145; Ҕo his good friends thus wide Iլl ope my armsծ Ԛijn vrienden wil ik wijd mijn armen opծenծ And like the kind life-rendering pelicanծ En, als de pelikaan mijn leven offղendծ Repast them with my bloodծ Hen voeden met mijn bloedӮ De andere versie is dat de jonge pelikanen het bloed van hun borst aftappen. Dit verschijnt in Ԓichard IIլ II, 1, 126: waar de stervende Gaunt de jonge koning verwijt: Ҽspan style='mso-bidi-font-style:italic'>O spare me not, my brother Edwardճ sonծ ԏ, spaar mij niet, gij zoon mijns broeder Edwardծ For that I was his father Edwardճ sonծ Wijl ik een zoon was van zijn vader Edwardծ That blood already, like the pelicanծ Gij hebt reeds, als de pelikaan, dat bloedծ Hast thou tappդ out and drunkenly carousedծ Vergoten, dronken feest er mee gevierd,Ӽi style='mso-bidi-font-style:normal'> Dit is mogelijk ook bedoeld in ԋing Learճռspan style="mso-spacerun:yes"> uitroep iii iv 77: Ҋudicious punishment!ՠZinrijke straf!ռo:p> Դ was this flesh begot those pelican daughtersծ Դ Was Դ vlees, dat zich verwekte, die pelikanendochtersծ Lears dochters voedden zich ook met het bloed van hun vader, net als de pelikaankinderen. De vermelding van een pelikaan brengt Edgar op de gedachte van een oud deuntje: Ԑillicock, Pillicock sat on a hill; if heճ not gone, he sist there stillծ Het is ook het symbool van de bloedbank.

Raaf. Corvus corax L. Corvus is Latijn voor raaf. In midden-Nederlands was het raven en rave, in oud-Hoogduits Hraban (nu (Rabe) oud-Engels heeft hraefn (nu raven) oud-Noors hrafn. Dit woord stamt uit Germaans hrabnaz dat in de runensteen van Jarsberg uit de zesde eeuw als eigennaam HarabanaR laat zien en verwant is met het Latijnse corvus en Griekse korax : kraai. Het dier zal wel naar zijn hese geluid genoemd zijn, vergelijk knarren en kraken. Van dezelfde wortel stamt ook roek. Megenberg; Coredulus is alzo veel gesproken als een hartvreter, alzo spreekt Isidorus, want het is een vangende vogel en leeft van de roof en wanneer het een andere vogel vangt dan begeert het allermeest het hartծ Men verhaalt dat raven op de woeste en eenzame plaatsen wonen, waar vandaan ԩemand tot de raven willen zendenՠwat zo ongeveer betekent, Ԭoop naar de Mokerheideծ Hesychius zegt: Ԕot de raven zendenլ als hij iemand naar de eenzaamheid wenst en daartoe verbannen wordt. Als de raven zich daar ophouden wordt het als een teken van straf, eenzaamheid en verwoesting gezien, Jeremia 24: 30, Zefanja 2:14. Ook zegt met tegen iemand die men alle kwaads toewenst Ԥat hij door de raven gegeten zal wordenծ Men hoort van de raven der beken dat ze de ogen uitpikken, Spreuken 30:17. Dat gebeurt als er iemand gehangen wordt. Bijbel. In het Hebreeuws heten ze oreb, (naar zijn soort) het betekent; hij, die zwart isծ De raaf is met de uil een symbool van verlatenheid, Jesaja 34:11, Zefanja 2:14 waar wel verlatenheid, ԣhorebՍ gelezen wordt, in plaats van ԯrebծ Men heeft geleden onder hun croak als het geluid van doem. Sommige waarderen echter zijn ebbenhouten kleur en vergelijken die met het donkere haar van een geliefde. Hooglied 5:11: Қijn lokken zijn golvend ravenzwartӮ Sommige denken dan ook dat de wortel van de Hebreeuwse naam ԯrebլ zwart betekent. Maar mogelijk is het toch naar hun roep, net als het Griekse korax. Men herinnert zich de naam Oreb en Zeeb, Richteren 7: 8 als tegenstanders van Gideon. Dit woord staat midden in de catalogus van onreine vogels. Het is een roofdier die op krengen aast. Leviticus 11:15 Լi>elke raaf naar zijn soortռ/i>, dus onder deze ene naam worden alle leden van Corvidae samengevat. De raaf voedt zich met kadavers, reptielen, vis, insecten en wormen, in feite alles wat leeft of dood is. Ze zijn onrein. Deze vogels dienen als een soort klok want op donkere dagen bij zonsondergang die het begin van de Sabbat zijn, zijn ze niet te zien, men neemt aan dat de raven en kraaien dan op stok gaan. In Genesis 8:7 wordt een raaf uitgelaten om te zien of de wateren verdwenen waren. Dit zien we in latere eeuwen ook waar raven meegenomen werden om land te ontdekken. Van de onreine dieren waartoe de raaf behoorde had hij een paar, van de reine duiven zeven paar. Maar de raaf was daar heel geschikt voor, die weet zich veel beter te redden dan de duif. Vooral op aas, dat op het water drijft, zet hij zich neer. De zaad etende duif zou omkomen, maar de aas etende raaf heeft na zoծ catastrofe eten in overvloed. Alleen daaraan zal het rusteloos heen en weer vliegen te wijten zijn omdat het dier ook zijn wijfje naar buiten wenste te hebben bij een voor hen zo aantrekkelijk gebied. Noach zou de raaf gedwongen hebben om hem als verspieder te laten optreden. De raaf wilde eerst niet. Toen zei Noach, nogal hard om te horen, dat men zijn vlees niet voor offer en als spijs gebruikt waar dus het minste aan verliezen zou zijn. God kwam tussenbeide en zou gezegd hebben dat hij de raaf later nog grote eer wachtte, dat Hij hem nog bij Elias nodig zou hebben. Toen Noach de ark verliet waren ze nog niet terug en hadden daarom geen deel aan de zege predikingen zodat ze rond moesten zwerven in de poelen die de zondvloed achterliet. ԁanmerkt de raven, dat ze niet zaaien, noch maaien, welke geen spijskamer noch schuur hebben, en God voedt ze: hoeveel gaat gij de vogelen te boven !ՠLucas 12:24. ԗie bereidt de raven haren kost, als haar jongen tot God schreeuwen, als ze dwalen, omdat er geen eten is? Job 39:3 . Ԅie het vee zijn voer geeft, de jonge raven als ze roepenլ Psalm 147պ 9. De mogelijk les is dat God voor zijn schepselen zorgt, hoe onaantrekkelijk sommige van hun gewoontes ook mag zijn. De raven brachten Elias het vlees en brood 1 Koningen 17:6 Juist zoծ gulzige vogel werd daartoe gebruikt die in plaats het zelf op te slokken het aan zijn profeet bracht. Er is gezien dat raven en andere leden van de kraaienfamilie meer voedsel opslaan in rotsachtige gebieden of onder de bedekking van bladeren. Dit was de inspiratie van latere Christelijke schilders die raven schilderden met het Heilig Brood.

Roerdomp. Botaurus stellaris, L. (sterren kijker, omdat hij naar de sterren kijkt) putoor, domphoren, reiddomp, marbolle: meerstier, Botaurus betekent ossenstier of het woord komt van botauros: Ԥe roepende stierՠvanwege zijn bulken. Bijbel. Ze geven een zeer onaangenaam geluid, even als grote heren die in de hoogte wonen, verre van alle wetenschap. Gelijk de stem van deze domphoorns onaangenaam is, alzo brengen zulke mensen niets voor de dag. Roerdomp in de Bijbel, Աippodլ mogelijk wordt met die naam ook de pelikaan bedoeld die ook een schreeuwer is wat uit zijn bijnaam Onokrotalos blijkt: Ԥie lawaai maakt als een ezelծ Dus een geheimzinnig en luidruchtig dier ,Leviticus 11:18, Deuteronium 14:17, Psalm 102:7; Լi>pelikaan en roerdomp nemen het in bezitլ Jesaja 34:11: Լi>En Ik zal het maken tot een bezit van roerdompen en tot waterpoelenծ In Zefanja 2:14 is hij een vogel van de woestijn, maar daar zijn ook moerassige streken. Schapen. Ovis: Latijn ovis; schaap. Ovis aries. Het schaap dat daar gehouden werd was een vetstaartschaap, Ovis aries laticaudatus, (brede staart). De staart is breed en bevat veel vet, bij goed gevoede beesten wel vier tot zes kg, bij een ram tot tien kg. De vetstaart wordt beschouwd als een natuurlijke mutatie. Nu begrijpen we ook waarom in de beschrijving van een dankoffer, Leviticus 3, bij het offeren van een lam uitdrukkelijk wordt voorgeschreven dat de offeraar zal nemen; Լi style='mso-bidi-font-style:normal'>de gehele staart, die hij dicht aan de ruggengraat zal afnemenծ Een dergelijke aanduiding ontbreekt bij het offeren van een rund, vers 3-4, en van een geit, vers 14-15. Op Assyrische beeldhouwwerken uit de negende eeuw v. Chr. vinden we duidelijke afbeeldingen van vetstaartschapen als deel van de roof die buitgemaakt is in Palestina. Dit vreemde verschijnsel was al lang voor Abrahams tocht naar Kanan bekend en wordt gevonden bij Egyptische mummies van 2000 v. Chr. Het Hebreeuwse ԡlyahլ vertaling vette staart, of romp verwijst er naar. Er zijn vormen die voor de wol geteeld werden. Wol is veel beter dan haar wat wel snel gezien zal zijn en waar op geteeld werd. Vele veranderingen hebben in de staart plaats gehad die drie a viermaal groter en dikker werd dan het origineel. Dat werd door Westerse vermeerderaars als een nadeel gezien. Bij anderen werd het als een opslagplaats van vet gezien net zoals de bulten van een kameel. De Egyptenaren aten geen schapenvlees en daarom staat in 48ste kapittel van het boek der schepping dat schaapherders bij de Egyptenaren in grote verachting waren. Bijbel. Hoewel Isral na zijn vestiging in Palestina ook een landbouwend volk is geworden blijft de veeteelt en vooral het houden van kleinvee een belangrijke rol spelen. Dat is ook zo bij de buurlanden. Zo worden in Jesaja 60:7 de schapen van Kedar en de rammen van Nebajoth genoemd, twee Arabische stammen, nakomelingen van Ismahel, Jesaja 21:16, Jeremia 2:10, 49:28, Psalm 120:5. De Kedaren waren met andere Arabische stammen de leveranciers aan Tyrus van lammeren, rammen en bokken, Ezechil 27:21. De Midianieten, nakomelingen van Abraham en Keturah, bezaten ook grote kudden. Dat blijkt uit de buit door Isral bij de strijd tegen dit volk gemaakt onder meer zes honderd vijf en zeventig duizend schapen, Numeri 31:32. De stammen in het Over Jordaanse hadden veel last van de Hagarenen en in de dagen van Saul hebben ze gemeenschappelijk een veldtocht tegen hen ondernomen die hen als buit onder andere twee honderd vijftig duizend stuks kleinvee bezorgde, 1 Kronieken 5:10, 19-21. Ook het land van de Moabieten was uitstekend geschikt voor schapenteelt. We lezen dan ook in 2 Koningen 3:4,: Լi style='mso-bidi-font-style:normal'>Mesa nu, de koning van Moab, was een groot schapenfokker. Hij bracht geregeld aan de koning van Isral op honderdduizend lammeren en de wol van honderdduizend rammenռ/i>. Ook in Jesaja 16:1 wordt gesproken over een dergelijke belastingopbrengst uit Moab. Dat bovenstaande getallen in het geheel niet overdreven zijn wordt door Assyrische inscripties bevestigt die ook dergelijke getallen als roof noemen. Daar lopen de getallen zelfs nog hoger op, Sanherib deelt op in Ninev ontdekte cilinder mee dat hij in de oorlog met Merodach Baladan niet minder dan acht honderd duizend en zes honderd schapen en geiten weggevoerd had die aan de Babylonische en Syrische stammen toebehoorden. Dat was ook wel nodig. Voor Salomons hofhouding werden dagelijks al een honderd stuks kleinvee geslacht, 1 Koningen 4:23, terwijl bij de inwijding van de Tempel honderd twintig duizend schapen en geiten geofferd werden, 1 Koningen 8:63. Men neemt meestal aan dat schapen het eerst geteeld werden vanwege hun vlees en vet wat laatste zeer gewaardeerd werd. Het was goed vlees en werd gebruikt in sacramentele handelingen. Het was ook hun gewone vlees. Het idee van vee als rijkdom was al gauw ontwikkeld en het schijnt dat de levensbron al gauw meer efficint beheerd werd. Dit door het doden van de overbodige mannetjes voor ze hun volle grootte bereikt hebben. Daardoor blijft er meer voedsel over voor de rest. De grote hoeveelheden van rammen die in geschenkenlijsten voorkwamen bewijzen dit, zeven en zeventig duizend rammen en zeven en zeventig honderd bokken, 2 Kronieken 17:11. Dit naar het feit dat een ram op twintig vrouwtjes staat voor de teelt. De rammen zijn mogelijk gebruikt voor de wol, maar dezelfde hoeveelheid kan gemakkelijk als te veel voor de kudde zijn geweest. De goede herder. Het leven van de herders is een armelijk bestaan. Dat blijkt al uit de kleding, een hemd met gordel en Գ winters een met schapenwol gevoerde mantel. Het loon is gering en kan gedeeltelijk bestaan uit enkele lammeren van de kudde. Dat maakt de band tussen herder en kudde hechter. Mogelijk is dit waar we aan denken als de Heer in Johannes 10:11-13 spreekt over de tegenstelling tussen de goede herder en de huurling. De huurling Լi style='mso-bidi-font-style:normal'>wie de schapen niet ter harte gaanռ/i> en wiens eigendom de schapen niet zijnլ die doet het slechts voor geld. De goede herder is eigenaar van de kudde, maar is dan ook niet arm of is al jaren met de zorg van de kudde belast en heeft de schapen vanaf de geboorte verzorgd en verschillende dieren zijn zijn eigendom geworden. Hij is een met zijn kudde. De schapen horen zijn stem en zijn eigen schapen noemt hij bij naam. De herders stem is het belangrijkste middel om de schapen bijeen te hoeden. Daarmee verzamelt hij de dieren, drijft ze aan en waarschuwt ze voor gevaar. Is er een Ԣelhamelլ een dier dat de leiding heeft, dan roept hij die met zijn naam, die wordt door de andere dieren gevolgd. Indien de kudde zowel uit geiten als uit schapen bestaat stapt wanneer de kudde zich verplaatst meestal een geitenbok in het volle besef van zijn waardigheid voorop. Hierop zinspeelt Jesaja 14:9, en Zacharias 10:3. Gewoonlijk loopt de herder voorop, hij gaat voor hen aan en de schapen volgen hem omdat ze zijn stem kennen. Er is echter geen kans dat ze vreemden volgen omdat zij de stem der vreemden niet kennenլ vers 4-5. ԡ Avonds loopt de herder ook wel achter de kudde aan om de vermoeide achterblijvers aan te sporen en een uitgeput lam te dragen. Bij grote kudden loopt de herder vooraan en een helper achteraan. Dat is de Ԩoederՠof bewakerՠuit 1 Samuel 17:20. De zomernachten worden doorgebracht in de zogenaamde schaapskooien, 1 Samuel 24:3-4, die kooien beschermen tegen dief en rover, Johannes 10:1. Die kooien kunnen zeer groot zijn waar verscheidene kudden plaats kunnen vinden. Ook overnachten ze wel in een grot of spelonk. Davids herderspsalm beschrijft het herdersleven, Psalm 23. ԗanneer een goede herder voor zijn schapen zorgt, ontbreekt hun nietsռ/i>, vers 1. Voor twee dingen zorgt de herder, voedsel en water. Dat is niet altijd gemakkelijk. Het voedsel is niet altijd even gemakkelijk te verkrijgen en water moet vaak langs moeilijke wegen gezocht worden. Het beste is wanneer de kudden in Լi style='mso-bidi-font-style: normal'>weiden van jong groenռ/i> weiden, Psalm 23:2. Dat is de lente, de Paastijd. Daarna wordt het moeilijker, dan komen de droge tijden. De moeilijkheid ligt niet alleen in het vinden, maar ook de weg er naar toe. De goede herder voert zijn schapen ԩn rechte sporenլ Psalm 23:3. Het is de kunst om de schapen de smalle paden te laten volgen tussen de akkertjes. De herder is aansprakelijk voor de schade die zijn schapen aan de akkers toebrengen. Schapen zonder herder verlaten de rechte weg, Jesaja 53:6. De wegen gaan over paden en rotsen, vaak door het dal van donkerheidլ Psalm 23:4. Ravijnen, dieven en rovers liggen hier. In de avond zijn die dalen donker, de schemeringstijd is zeer kort. Dan wordt het steeds moeilijker om de rechte weg te vinden, wee het schaap dat dan van de kudde afdwaalt, Lucas 15:4-6. De herder mist die pas als hij in de schaapskooi aangekomen is. Dan gaat hij de lange weg terug om het beest in het donker te zoeken. Meestal is die dan een buit van menselijke of dierlijke rovers. Dan is hij ook blij als hij het dier toch terug vindt, vers 5. Hij ziet zijn vermoeienis niet, maar let alleen op het angstige en uitgeputte dier dat hij op zijn schouders legt om het bij de kudde terug te brengen. De herder regelt het tempo waarin de kudde zich beweegt naar de zogende dieren, Genesis 33:13, Jesaja 40:11. Geiten hebben niet zoveel last van die warmte of gebrek aan water en schaduw. Maar in de warmere tijden moeten schapen gedurende het heetst van de dag water en rust hebben. De herder moet de schapen leiden ԡan wateren van rustլ Psalm 23:2. Een oud geloof was dat dingen die de moeder gezien of gegeten had voor de geboorte van invloed was op de kleur, vorm en dergelijke van het jong, Genesis 30:32. Jacob zonderde de krachtige af van de zwakke, hij begreep blijkbaar de normen die Darwin in de negentiende eeuw uitvond. Dat is een tijd van moeilijkheden, ze werpen vaak ճ nachts, het kan wel eens misgaan. De moeilijkheden van zoծ kudde was bekend in Bijbelse tijden, Job 21:10. Omdat de kudde door vele gevaren bedreigd wordt heeft de herder zich bewapend. De stok, sjebeth, is een ruime halve meter lange eikenhouten stok met een zeer dikke knop. Met behulp van een band kan de stok aan de gordel bevestigd worden. Dat is een geweldig wapen in de strijd tegen de vijanden. De staf, masjեnah, is een tot twee meter hoge tak van een olijfboom die geschild wordt. Het dikke eind wordt met behulp van vuur halfcirkelvormig gebogen. In die vorm wordt het vastgebonden tot het geheel gedroogd is. De staf dient de herder tot het beklimmen van rotsen, om bladeren en takjes af te slaan, om treuzelende of vechtende geiten uit elkaar te slaan en om er op te leunen wanneer hij de wacht houdt bij zijn kudde. Dat zien we waarschijnlijk in Samuel 17:43 waar Goliath zegt: Լi style='mso-bidi-font-style: normal'>Ben ik een hond, dat gij tot mij komt met stokken?ՠ Een ander licht werpt Zacharia over staf en stok in 11: 7-14. Hij noemt twee staven, de ene noemt hijՠGoedgunstigheidՠen de ander ԓamenbindingլ vers 7. De namen van deze twee staven komen overeen met de beide functies die de schaapherder heeft te vervullen, rovers, dieven en beesten om de kudde beschermen tegen gevaren van buiten, de ander om de rust te bewaren binnen de kudde. Het eerste geschiedt met behulp van de Գtokլ de tweede met behulp van de Գtafծ Het breken van de stok ԇoedgunstigheidՠis het verbreken van het verbond met alle volkeren, vers 10. Nu is de kudde ten prooi aan buitenlandse invallen. Het breken van de staf ԓamenbindingՠbetekent het verbreken van de broederschap tussen Juda en Isral, vers 14. Voortdurende onderlinge strijd en broedertwist gaan de kudde verscheuren. Later werd de stok dikwijls met ijzer beslagen of van ijzeren punten voorzien. In Openbaringen van Johannes, 2:27, 12:5, 19:15, lezen we over Ԩet hoeden van de heidenen met een ijzeren stafծ Ook heeft de herder vaak een slinger. Die is gewoonlijk gevlochten van wol en heeft in het midden een vijf - zes cm breder gevlochten gedeelte waarin de steen komt te liggen. Als slingerstenen worden gladde stenen gebruikt, 1 Samuel 17:40. Hiermee worden ook de schapen bijeen gehouden. Hiermee is de herder bijzonder handig. Nooit raakt hij het schaap. Als aanvalswapen was dit wapen van betekenis. Onder de Benjaminieten was in de Richteren tijd zelfs een korps van zeven honderd man die links waren. Elk van hen slingerde een steen op een haar, zonder te missen, Richteren 20:16. David werd ook door dergelijke mensen bijgestaan, ԭet rechter- en linkerhand slingerendլ 1 Kronieken 12:2. Wol. De kleur is voor ons gewoon wit, een andere kleur vinden we apart. De eerste kleur was waarschijnlijk bruin zoals hun wilde voorouders. Voor 2000 v. Chr. waren er in Egypte witte, bruine en zwarte vormen, mogelijk wel eerder, waar we niets van afweten. In de bijbel worden ze meestal wit afgeschilderd, mogelijk is dit waar maar we kunnen dit niet uit de tekst halen. De wel bekende belofte van Jesaja 1:18 Ԫe zal zijn als wolռ/i> was in Israls historie gemaakt waar de frase Էitte wolՠin Ezechil 27:18 in een context weelde suggereert, maar dit hoeft niet te beteken dat wol altijd wit was. Duidelijk zien we in Genesis 30:32 dat schapen en geiten van verschillende kleur waren, gevlekt kan ook witte vlekken op donkere dieren betekenen. Meestal wordt aangenomen dat dieren voor de heiliging wit moesten zijn zonder vlekken, het Hebreeuwse tanim betekent zonder vlek, Numeri 28:3 en elders waar het zonder schuld betekent. Wol was van grote waarde en een lange tijd was het de meest gebruikelijke vezel. Het weven is wel begonnen met plantaardige vezels en toen vervangen voor wol van wilde of gevangen dieren. Linnen van vlas was luxe, katoen was bekend maar altijd schaars, zijde kostte zijn gewicht in goud. Wol werd zo belangrijk, vooral in koudere klimaten. Verschillende passages laten zien dat schapenscheren als een feest werd gezien, zie Genesis 31:19 als de eerste vermelding, zie ook 2 Samuel 13:23. Een grote wolhandel was opgebouwd vanwege de eenjarige betaling van tribuut door Mesha, koning van Moab, beschreven als een schaapsbeheerder met de wol van honderd duizend rammen, 2 Kon. 3:4. Mogelijk gaven ze twee tot drie pond per jaar zodat dit ongeveer honderd ton ruwe wol per jaar opleverde. Melk. Er zijn er die denken dat schapenmelk belangrijker was dan hun vlees. Er is echter maar een kleine verwijzing naar in Deuteronium 32:14: boter van runderen en melk van schapenծ Geiten gaven betere melk. Horens. De eerste vermelding van horens is in Genesis 22:13: een ram gevangen door zijn horensծ Dit woord wordt meestal in figuurlijke zin gebruikt of voor afbeeldingen maar verwijst ook naar horens die voor bijzondere zaken gebruikt werden. Eerst als gebruik voor olie en dergelijke, 1 Samuel 16:1. Ten tweede als een muziekinstrument, het Hebreeuwse Աerenՠwordt soms gebruikt, Jozua 6:5: wanneer men op de ramshoren den toon aanhoudt en gij het geluid van de horen verneemtծ De voorgaande tekst heeft in 6:7 Դerwijl zeven priesters zeven trompetten (shophar) van ramshorensռ/i>, het schijnt dat de trompet, een zeventig maal gebruikt, een ramshoren is. Echter eerder in Numeri 10:2, een verwijzing naar het begin van Exodus, werden trompetten gemaakt van metaal. Abraham offerde een ram in plaats van zijn zoon Isaac. De ram had tien pezen, daarom had de harp van David ook tien snaren. Uit de vacht werd de gordel van Elia gemaakt. Op de linkerhoorn blies de Heer op de berg Sina zoals vermeld staat: Ԩet geluid van de sjofar werd gaandeweg zeer sterkլ de sjofar stamt van een ramshoorn. De rechter horen was echter groter en eens zal de Heer hierop blazen als hij de verstrooiden zal verzamelen. Maerlant; Calopus is een dier dat met zijn horens aan het altijdgroene gewas van de bosjes bij het water Eufraat hangt. En als het zich daar ophangt, dan huilt ze luid. Als dan de jager dit hoort vangen ze die. Zo vangen ook diegene zich in de eeuwige dood, die naar vleselijke lusten en naar het aardse goed streven. Van hen heet het in de wijsheid van Jeremia: Լi style='mso-bidi-font-style:normal'>ze zijn gebonden aan het water van de Eufraat en zijn gevallen.ՠIs dit het wilde schaap, Ovis ornata sive orientalis, dat een zeer imposant dier was dat veel op de moeflon leek? Het had zeer lange haren aan de voorpoten en aan de onderkant van de hals. Een dergelijk wild schaap zal Abraham gevonden hebben in het land Moriah dat vast geraakt was in het struikgewas, Genesis 22:13. Ҕoen sloeg Abraham zijn ogen op en daar zag hij een ram achter zich met zijn horens verward in het struikgewas. En Abraham ging en nam de ram en offerde hem ten brandoffer in plaats van zijn zoonծ Kerstmis. Of het Kind in de Ԗelden van Efrathaՠgeboren is onduidelijk in de H. Schrift. Er is geen nauwkeurige plaatsbepaling, Lucas 2:8, noch van de geboorte, noch van het verblijf van de herders. De traditie hierover is zeer oud. Zo moet reeds de zogenoemde Geboortegrot, onder de tegenwoordige Kerk der Geboorte, in 137 na Chr. door keizer Hadrianus met opzet ontwijd zijn waaruit blijkt dat die toen al als plaats van de geboorte van Christus erkend werd. Sinds die tijd is de traditie blijven bestaan. De spelonk zou ooit eens als stal dienst gedaan hebben. Met de velden van Efratha is dat ook zo. Hironymus deelt mee dat men in 400 na Chr. naar de toren Ader ging, Էaar de herders vervaardigd werden het Gloria in excelsis te Deo te horenծ Deze toren van Ader werd vanouds identiek gesteld met Migdal Eder, de plaats waar Jacob zijn tenten opsloeg na het overlijden van Rachel, Genesis 25:21. Het was het punt waar het algemene weideland begon en daarom geschikt voor een herdersvorst als Jacob. Van deze Գchaapstorenՠwat de naam betekent kon het algemeen toezicht op de kudde gehouden worden. Dit is een gewoonte die ook later werd toegepast, bijvoorbeeld door koning Uzzia in de woestijn van Juda, 2 Kronieken 26:10. Vermeldenswaard is nog dat de Joodse traditie dit Migdal-Eder aangeeft als de plaats waarin op het einde der dagen de koning Messias zich zal openbaren. Deze traditie is gegrondvest op het Migdal-Eder van Micha 4:8. In de omgeving van Migdal-Eder, dus ten Noord Oosten van Bethlehem, vindt men de Էeiden der herdersծ Vlakbij de Kerk der Geboorte begint een smal pad dat naar dit dal leidt. In het dal is het klimaat zacht, sneeuwval en vorst zijn daar onbekend. De westenwinden worden door de heuvels tegengehouden en zo beginnen in januari de Ԣloemen des veldsՠal te bloeien. (187A) Het jaartal is ook onzeker, het berust ook op traditie. Het idee om de geboortedag te vieren vond de eerste eeuwen geen ingang. Sextus Julius Africanus stelde in 221 voor de eerste maal de 25ste december als geboortedatum vast. Ook Hippolytus deed dit in zijn Daniel commentaar. Ze kwamen tot hun berekening doordat de schepping van de wereld op 21 maart zou zijn, de schepping van maan en sterren valt zo op 25 maart. Dat is dan ook de datum van de ontvangenis van Onze Heer in het vlees. Het Kerstfeest zou voor het eerst op 354 met die datum gevierd zijn, in Constantinopel in 379 en te Antiochi in 388. De Romeinen brachten de viering van de geboorte van Christus in verband met de toeneming van het licht na de kortste dag. De geboorte van Johannes de Doper die zes maanden eerder geboren werd, Lucas 1:36, was met het afnemen van het licht na de langste dag. Dit naar de uitspraak van Johannes: Ԉij moet wassen, maar ik minder wordenծ Johannes 3:30. Daarom wordt de geboorte van Johannes op 24 juni gevierd en het Kerstfeest op 25 december. Ook dat het feest in de winter zou vallen is niet zeker. Naar Lucas 2:8 weidden de herders de kudden dag en nacht op het vrije veld. Dat zou dan tussen april en november zijn. Ook de wijzen uit het oosten reisden bij nacht, ook dat wijst op de zomer. Hebreeuwse namen. De namen zijn er veel, te veel om op te noemen en te analyseren. ԁttudլ wat tweemaal vertaald is als ram, in andere vertalingen een mannelijke geit, een bok. ԁyilլ is de ram van de vele offerandes, een paar zijn symbolisch, vier of vijf verwijzingen zijn naar de dikstaart schapen. Dan is er nog ԫeseb,ՠwaarschijnlijk een algemeen woord voor een ram van allerlei soort. ԉmmerinլ is een Aramees word dat alleen in Ezra voorkomt als brandoffer bij de hernieuwde tempel. ԋebesՠis lam wat meer dan honderd maal verschijnt, maar nooit literair, met een vijf uitzonderingen verwijst het naar de vele offerandes. Hiervan komt ԫabsahպ ooilam, voor een paar offerandes bij de melaatse, de gelofte van de Nazaret en dergelijke zaken. Dit is de ooi van de parabel die Nathan aan David vertelde. ԋesebլ is een verbastering van kebes, meestal bij offerandes, met de lammeren van Jacob. ԋarլ vertaald als lam en ram en is een woord dat waarschijnlijk refereert aan een kudde die als apart gezien wordt. Het komt voor in Deuteronium 32:14 en contrasteert met het gewone woord voor kudde: Դsonՠen ԡyilպ ram. Later werd het toegepast voor schapen die ingevoerd werden van naburige, droge landen, als Moab in 2 Koningen 3:4, en Edom in Jesaja 34:6, ook uit Babylon, Arabi en Bashan. De Aramese vorm is Ԥekarՠwat driemaal in Ezra 6 en 7 voorkomt. Beide vormen beteken vechtende rammen, vgl. Ezechil 4:2. Ԓachelՠis simpelweg een ooi, Genesis 31:38. De verzamelwoorden Դsonՠen Գehՠzijn vermeld onder de geit want dit kan naar beide dieren verwijzen. Het Paaslam van Exodus 12, en een lam voor de slachtbank, Jesaja 53:7, zijn beide Գehլ een genomen uit de kudde. Դsonՠis meer gevonden dan elk ander woord en wordt vertaald als schaap in meervoud, kudde, meestal meer verwijzend naar een schaap dan een geit. Dit woord verschijnt in Genesis 4. Abel was een hoeder van schapen. Als een offerande is het er uit een uit de kudde. ԅderլ is een verzamelwoord wat vertaald wordt als kudde, kan dus een schaap of geit zijn. Դalehլ met meervoud Դelaթmլ verwijst naar lammeren, waarschijnlijk nog niet gespeend: Jesaja 40:11. Ԉij zal als een herder zijn kudde wijden, in zijn arm de lammeren vergaderen en ze in zijn schoot dragenծ In het N.T. worden vier Griekse woorden gevonden die veel meer voorkomen dan voor welk dier dan ook, meer dan zeventig in totaal. Ԑrobatonլ is vertaald als schaap, meestal in vergelijkende zin. ԁmnosլ vier maal gevonden, verwijst alleen naar Jezus Christus, het lam van God, Johannes 1:29 ԁrnionլ is eens gebruikt bij H. Johannes en 28 maal in Openbaringen. ԁnrosլ wordt alleen bij Lucas gevonden 10:3 als lammeren onder de wolven. Die verschillen zie je ook bij ons, ram, ooi en dergelijke. Ԛemerՠlijkt het bergschaap, =Ovis musimon, te zijn of het barbarijse schaap, Ammotragus lervia. Dit woord wordt gevonden in Deuteronium 14:5. De laatste heet wel naar zijn inlandse namen aoudad of arui. Het is het enigste Afrikaanse schaap, komt voor van de Atlantische kust door de Sahara naar de Rode Zee. Het is toch niet zo nauw verwant aan de echte schapen. Het is zwaar gebouwd en staat wel een honderd cm hoog met massief gedraaide horens. Zijn lange haar is taai. Het was goed bekend in Egypte en was onder de dieren die gemummificeerd werden. De eerste is een vorm van de moeflon die in verschillende rassen voor komt, sommige in Europa en andere in Zuid West Azi, meestal in de heuvels van Klein Azi, mogelijk eerder in de heuvels van Palestina. Die is veel kleiner dan voorgaande en donker roodbruin van kleur met witte of gele vlekken in de flanken in de winter. Christelijk. Rachel: ooi, men zag er het zachtzinnige en gewillige in zodat de vrouw van Jacob, Rachel, ooi heten kon. De profeet Nathan spreekt tot David over het ooilam van de arme, Լi style='mso-bidi-font-style:normal'>dat dronk uit zijn beker en sliep in zijn schootլ 2 Samuel 12:3. Het Hooglied 6:6 spreekt over de tanden van een beminde als Լi style='mso-bidi-font-style: normal'>een kudde ooien die opkomen uit het wedӮ Een schaap is zacht en goed, zoals zijn vacht te kennen geeft. Vandaar dat valse profeten Լi style='mso-bidi-font-style:normal'>in schapenvacht tot U komen, maar van binnen zijn zij grijpende wolvenծ Mattheus 7:15. Agnus Dei betekent Lam Gods. De oorsprong van de Agnus Dei is te zoeken bij een van de drie symbolen die overal in de oudchristelijke kunst worden aangetroffen, een vis, een pelikaan en een lam. De aanleiding vinden we in Johannes 1:36 waar Johannes de Doper zegt: Қie het Lam GodsӬ welke uitspraak is terug te brengen tot Jesaja 53, vers 7 waar sprake is van het Ҍam, ter slachtbank geleidӮ Het gebed voor de vredesgroet die vooraf gaat aan de hostie heet Agnus dei: ԁgnus Dei, qui tollis peccata mundi, miserere nobisӮ Ҍam Gods, dat de zonden van de wereld wegneemt, ontferm u over ons.Ӽ/p> Johannes de Doper wordt vaak afgebeeld met een Agnus Dei of met een lammetje aan zijn zijde en een papierrol in de hand met daarop: ҅cce Agnus DeiӬ Қie het Lam GodsӮ Daaruit ontstond een verering van het lam dat in aanbidding ontaardde wat door de kerk in de 7de eeuw als ԥen heidense en verboden gebruikՠverklaard werd. Dit was op het concilie van Constantinopel, 692. Paus Hadrianus vond het goed dat het lam weer afgebeeld werd maar dan niet als vervanger van Christus, maar naast of achter hem. Nog ligt er iets heiligs in schapen. Niet onvermeld mag blijven hoe het christelijk symbool verband houdt met de Vedische godsdienst waar Agni, als vuurgod, ziel en oorsprong is van het heelal, maar ook als bemiddelaar tussen mensen gezien wordt. In de eerste christelijke symboliek vinden we dan ook een lam de zonneschijf en het kruis dragen. Ook in het Openbaringsboek 21:23 is het lam de fakkel die het nieuwe Jeruzalem verlicht. Op kerstmorgen buigen de schapen hun kop driemaal naar het oosten. Dat komt omdat Christus wel het Godslam werd genoemd. Onder alle beesten van de aarde is de lam het zachtste, onschuldigste en mildste dier, niets hindert haar of bezeert ze met tanden of met horens of klauwen. Een lam hupt en speelt voor de kudde, is angstig als ze de wolf ziet en vliedt plotseling weg. Is verbaasd en stopt plotseling en durft niet verder te vluchten en bidt om gespaard te worden, niet door te blaten maar met een simpele kreet als ze door de vijand genomen wordt. Zo gaat het dan ook als ze naar de weide of de dood geleidt wordt en schuwt dit niet, stribbelt niet tegen maar is zachtmoedig en mak. Reeds de profeten zagen Hem als het lam, dat ter slachtbank geleid wordt. Jesaja 53,7. Jeremiah 11.19. Schildpad. Testudinaria is afgeleid van Grieks testudo: een schildpad en is zo genoemd naar de harde buitenste bedekking. De testudo is een schildpad, maar ook een muziekinstrument, soort lier of citer. Vermoedelijk is de oudste vorm een met snaren bespannen schildpadschaal geweest vanwege de vorm van de klankbodem. Naar de sage is die door Mercurius eerst uit de schaal van een schildpad gevormd. Ook is het een schutdak die gevormd is door een afdeling soldaten die hun schilden boven hun hoofd aaneengesloten hielden. Verder een schutdak van balken waaronder de stormram werkte, testudo arietora, voor versieringen. Bijbel. Het behoort tot de verboden dieren, komt echter alleen voor in Leviticus 11:29. Mogelijk slaat dit op de moerasschildpad, de Engelse terrapins. Die behoren tot het geslacht Emys en Clemmys. Het zijn vleeseters en eten vrijwel alle kleine waterbewoners. Ze ruiken smerig en worden vermoedelijk verder ook niet gegeten. Schorpioen. Euscorpius flavicaudis (Eu; goed en scorpius, dit van Latijn scorpionis waar scorpio: schrapen, steken of bijten betekent. Dit naar het insect met de stekelpunt. en gele staart, ) (Scorpio europaeus) (uit Europa) De schorpioen komt zelfs voor in de sterrenhemel, een bewijs van zijn deelname bij de mensen die hem niet lief hadden en er zelfs bang van waren. Het was een symbool van Typhon die ook de gesneden stenen van Anubis in bezwerende stelling weerstaat. Over dit dier bestaan al fabels sinds de oudheid. In Europese oudere medische- en kruidboeken komt ook geregeld de behandeling tegen schorpioensteken voor, hoewel men ze nog nooit gezien had. Alles werd naverteld uit oude boeken. Bijbel. Onder de insecten heeft de schorpioen de meeste aandacht in de literatuur getrokken. In het Oude Testament is het gebruikt als een symbool van verschrikkelijk gesel of plaag. 1 Koningen 12:11, als Rehoboam op zijn komst tot de troon hooghartig antwoordt: ҍijn vader heeft u met zwepen getuchtigd, maar ik zal u tuchtigen schorpioenenӮ (gesels). Ezechil 2:6: Լi> wees niet bevreesd voor henɡl woont gij bij schorpioenenծ ԡէrabՠis een Hebreeuwse naam die tegenwoordig nog gebruikt wordt. Een van de routes op de Negev helling is lang bekend geweest als Ԣeklimming van de schorpioenծ De meeste vermeldingen zijn naar zijn onplezierige en gevaarlijke natuur. Dat zie je eerst in Deuteronium 8:15ՠԼi>die u deed gaan door de grote en vreselijke woestijn, met vurige slangen en schorpioenen.ռ/i> Dat lijkt duidelijk, de meeste teksten zijn zinnebeeldig. Lucas 11:12 Լi>of als hij om een ei vraagt, hem een schorpioen zal geven?ռ/i> Hier verschijnt het Griekse skorpios. De tegenstelling is opvallend, toch is het hoofdgedeelte bij sommige soorten vet en vrijwel ei vormig. Dit is mogelijk een verandering van de Griekse spreuk, ԥen schorpioen in plaats van een perzikծ

Slakken. Arion rufus (roodbruin) (Arion empiricorum) (empiricus betekent hier kwakzalver naar het gebruik dat van het dier gemaakt wordt als geneesmiddel.) Arion ater: zwart, is de zwarte slak die veel in N. Europa voorkomt. Bolinus brandaris die door de Romeinen murex werd genoemd, (Purpurea patula) (openstaand) In de oudheid was de purperslak van de M. Zee zeer beroemd. Haar lichaam bevat een klier waaruit zich een kleurloze vloeistof afscheidt die zich in een blaas verzameld. Deze vloeistof wordt als het aan zonnestralen blootgesteld wordt eerste citroengeel, dan groen en tenslotte purperviolet, Tyrisch purper naar de stad Tyre, (Tyrus) dure verf dus voor edelen of zeer hoge mensen. Purper is phoinx in Grieks, van de Phoenicirs die er hun naam van hebben en waar de stad Tyrus toe behoorde. Dat werd door de oude volkeren als kostbare verfstof voor het verven van wol gebruikt. Naar gelang de verver de vloeistof van verschillende purperslakken of stekelhorens, (Murex) met elkaar vermengt of ze in mindere of grotere aantallen gebruikt, het goed eens of tweemaal behandelt, het korter of lange tijd aan het zonlicht blootstelt krijgt hij ook verschillende purpertinten. Later kwam het cochenille van de schildluis die op de cactus leeft en tenslotte werd het chemisch nagemaakt. De precieze beschrijving van de oude kleur is vrijwel onmogelijk. In de oude talen werden kleuren vaag beschreven en helderheid heeft wel meer geteld dan tinten. Zo vinden we dat de Heer zijn kleed was als purper, porphurous, wat we zien bij Johannes, maar Matthes noemt het rood, kokkinos of coccineus. (bes rood) Aanvankelijk was de purperen stof het gewaad van de heersers en langzamerhand werd het meer algemeen zodat Caesar en Augustus het gebruik van dit weeldeartikel door wetten beperkten. In het Byzantijnse rijk werd het opnieuw het teken van het hoogste gezag en nog in de 15de eeuw vind je purperen hoeden vermeld. Het scharlaken van de kardinalen dat ook wel purper heet herinnert aan die oude gewoonte. Bijbel. Van de verschillende Hebreeuwse woorden die als slak vertaald werden, zijn er twee overgebleven waarvan men nu denkt dat dit goed is. De ene, chomet, wordt alleen in Leviticus 11:30 gevonden. Psalm 58:9 spreekt over de slak, shablul: լaten zij vergaan als een slak die voortkruipend wegsmeltծ Sommige zeeschelpen werden voor sier gebruikt, in Hebreeuws argaman. Slangen, serpenten. Uit Liber floridus: Vele vreemde en verbazende ideen zijn er in alle eeuwen gemaakt over serpenten, vipers of slangen. In oude tijden werden de verschillende soorten slecht onderscheiden, dezelfde naam stond vaak voor wijd verspreide geslachten. Zo is de asp, die in Grieks en Latijn aspis heet, soms een cobra en soms een vipier, (waarvoor het woord adder lang gebruikt is geweest) zelfs de gehoornde Cerastes. Soms worden ze tot draken of een basilisk, anders tot palingen. De slang gold als zinnebeeld van snelheid, van sluwheid, van de geneeskunde en zelfs van de tijd. Bij sommige volkeren werd aan de slang goddelijke eer bewezen. De Indirs vereerden haar als zinnebeeld van de wijsheid. Voor andere volkeren waren valsheid, list en verleiding in haar belichaamd. Anderen beschouwden haar als vertegenwoordiger der goden. De slang Anguis (zie aal) komt als hoofdbedekking bij de Furin voor, spreekwoordelijk als beeld van het boze van waaruit gevaar uit gaat. Omdat haar goede en ook wel slechte eigenschappen werden toegedicht stelde ze soms een God en soms een duivel voor. Men dichtte ze niet slechts eigenschappen toe, die ze niet bezaten, maar ook vleugels, poten en andere ontbrekende lichaamsdelen, een kroon op de kop en dergelijke tot tooi dienende aanhangsels, de fantasie hield zich meer met haar bezig dan het waarnemingsvermogen, zie draken. Plinius en andere Romeinse, ook Griekse schrijvers vermelden verscheidene geneesmiddelen, toverdranken en dergelijke artsenijen waarvoor het lichaam of enkele lichaamsdelen van slangen de grondstoffen leveren. Nog maar een maar een paar eeuwen geleden werden de tot het addergeslacht behorende slangen bij honderdduizenden, vooral in Itali en Frankrijk, ingezameld voor de apotheken. Theriacum is een Griekse naam voor Զan een wild beestծ Teriakel, in het Engels betekent het treacle, dat als naam door Frans van Grieks is verkregen, een tegen middel tegen venijnige creaturen. Nicander schreef een poem, Theriaca, waarin verschillende tegengiften beschreven werden. Mithridates Eupator, koning van Pontus, 138-63 v. Chr. beschermde zich hiermee tegen eventueel aan hem toegediende vergiften. Plinius geeft de ingredinten van een ervan, later nog het proces van het brouwen van een speciale therica uit het vlees van vipers. In de middeleeuwen werd de hel vaak uitgebeeld als een monster met opengesperde (krokodillen)kaken waarin de verdoemde zielen verdwijnen. (Vergelijk Job 41:5.) De hydrus werd vereenzelvigd met Jezus, die in de hel afdaalde om de deugdzame zielen te verlossen die daar Zijn komst afwachtten. In andere versies van het verhaal bedekt de hydrus zich met modder om zich te pantseren, zoals ook Christus zich voor Zijn afdaling in de hel moest pantseren met een stoffelijk omhulsel. (Zie ook krokodil) Geen van de vergiftigde serpenten heeft naast de Aspis meer de aandacht van de ouden getrokken dan de Egyptische Cerastes cerastes (Cerastes cornutus) (gehoornd) of gehoornde adder, die soms een stekelig hoorntje boven het oog heeft. Het beeld van de Cerastus komt in de heilige schrijftaal van de oude Egyptenaren veelvuldig voor omdat zijn oorspronkelijke naam Fi later gebruikt werd om de klank F voor ter stellen. Het is mogelijk de Զurige slangՠvan Numeri 21, het serpent van de woestijn, Johannes 3:14. Ze vangen zo snel hun slachtoffers dat het nauwelijks te zien is. De slang wordt vaak met de staf uitgebeeld. De slang werpt zijn huid af en vernieuwt zich, is daardoor onsterfelijk, een levensvernieuwer. De slang die in de grafkunst vaak voorkomt is een echte dodenslang en het geigende symbool van de doden. De heilige slang was voor de ouden het meest kenmerkende dier van de aarde. De Egyptenaren noemden de slang reeds Ԩet leven der aardeծ Volgens het boek Genesis was de slang Ԩet schranderste dier van al het gedierte des veldsՠ43. De slang werd door zijn nauwe verbondenheid met de aarde en levend in holen en spleten het dier bij uitstek van de onderwereld en van het rijk der doden. De aarde die zich ieder jaar vernieuwt en als het ware steeds weer levend uit de dood oprijst en daardoor ook de grote redder is werd ook geacht de nodige aanwijzing tot redding en heil te kunnen geven. Maar daarom werd ook aan het dier van de aarde, de slang, de mantiek in de meest uitgebreide zin van het woord worden beschouwd. Daarom ook kon de slang, het wezen, dat het meest volmaakte inzicht bezit, Ԩet schranderste van al het gedierte des veldsՠgenoemd worden. Het was geen symbool van de genezer, maar de genezer zelf. De slang wordt al in Numeri 21:8,9 als tegengif tegen een slangenbeet genoemd zodat het aanschouwen van de slang al voldoende geacht werd om het gif onschadelijk te maken. Bijbel. Vier Hebreeuwse woorden en twee Griekse woorden zijn vertaald als serpent. Ԛachalլ een maal in Deuteronium 32:34 als venijn: Ձls zij uitgeput zijn van honger en verteerd van koortsgloed en dodelijke ziekte, dan zal Ik de tanden der wilde dieren tegen hen loslaten, met het venijn van wat schuifelt in het stof.ռo:p> Ԏachashռi> het serpent komt meer voor dan welke andere woord voor slangen. Het is een algemeen woord en de context suggereert dat het meestal slang betekent, maar het kan ook andere kruipende reptielen betekenen. De eerste vermelding is in Genesis 3:1, bij de appel en de straf die het serpent kreeg: op uw buik zult gij gaan en stof zult ge eten, zo lang gij leeftլ Genesis 3:14. In het N.T. wordt viermaal verwezen naar de Val en wordt het Griekse woord ԯphisՠgebruikt. Het stof eten komt nog voor in Jesaja 65:25 en Micha 7:17. De roede van Mozes en Aaron was Gods roede, Exodus IV. De roede die door Aaron op de grond geworpen werd een slang en die werd bij de staart genomen opnieuw een roede. De magirs van Farao, er waren er twee, Jannes en Mambres, wierpen hun roeden op de grond, het werden draken, maar de slang van Aaron verslond de draken van de magirs. Aaron slaat het water van de vloed met zijn toverroede (zie Viscum) en het water werd vloed en van heel het land Egypte werd het water bloed. Maar de magirs deden hetzelfde met hun toverroeden. Aaron slaat met zijn roede het stof der aarde en het stof wordt veranderd in muggen. De magirs konden het niet nadoen. Mozes steekt zijn roede ten hemel, donder, bliksem en hagel komen over Egypte en al wat buiten is, mensen, dieren, kruiden en bomen worden vernield. Mozes steekt zijn roede uit over Egypte, een dorre wind waait een dag en een nacht en brengt Գ morgens ontelbare sprinkhanen. Ԕanninլ meestal vertaald als draak wordt vertaald als serpent in het incident van Aarons staf. De twee woorden Դannin (draak) en nachash (serpent) zijn gebruikt in verbinding met de roeden die serpenten werden in Exodus 4 en 7. Het is interessant dat Mozes roede nachash werd en die van Aaron en de Egyptische tovenaars Դanninծ Er wordt verondersteld dat de laatste naar de krokodil verwijst en dat dit incident een symbolische bedoeling had waar Aarons roede die van de Egyptenaren vernietigde. ԓaraphլ is van een wortel die als vurig of brandend vertaald wordt. In Numeri 21:6 Լi>zond de Heer vurige slangen onder het volkռ/i>, de nachash met saraph geeft een vurig serpent. Het staat alleen en op zich zelf zoals het vurige serpent dat Mozes moest maken in vers 8; Լi>maak een vurige slang en plaats die op een staak; ieder die daarnaar ziet, wanneer hij gebeten is, zal in leven blijvenծ In vers 9 wordt vermeld dat het van koper gemaakt is. ҍaak u een vurige slang en stel ze op een stang en het zal geschieden, dat al wie gebeten is, als hij ze aanziet, zoo zal hij levenծ Saraph wordt ook gebruikt voor de vliegende draak van Jesaja 14:29, 30:6. Van dezelfde wortel is Seraphim, dat is meervoud van saraph: een brandende en oplichtende slang, Jesaja 6. 2.6, engelengestaltes die met zes vleugels rond de troon van God staan, het aangezicht en voet met twee vleugelparen bedekken, terwijl ze het derde paar voor vliegen gebruiken. Ԉerpetonՠwordt vertaald als serpent, het is een normaal woord, herpetology is de studie van reptielen en amfibien. Er zijn meer dan zeventig verwijzingen naar slangen in zinnebeeldige sfeer, twee literaire verschijnen bij de roeden van Aaron. Hun vergiftigde natuur wordt een vijftig maal vermeld, vaak zijn ze afschrikwekkend. De slang wordt een beeld van kwaad en gevaar, zelfs persoonlijk als in Mattheus 3:7 waar de farizeers tot adders worden en in Jesaja 14:29 waar adders en vurige slangen beloofd worden als straf voor Filistea. Een diep geworteld bijgeloof. Psalm 140:4: zij hebben hun tong gescherpt als een slangծ Vele wel opgevoede mensen gebruiken hun tong als een giftige slang, Spreuken 23:32. Դen slotte bijt hij als een slang. En spuwt gif als een adder.ռ/p> De enige commentaren op het gedrag van slangen komt van Salomon en de herder Amos, beide bekend vanwege hun dierenkennis. Spreuken 30:19; Լi>de weg van de slang op de rotsծ Ԅit was een van de dingen die Salomon prachtig vond. Prediker 10:8 en Amos 5:19 waarschuwen om geen handen te leggen waar slangen kunnen schuilen. Er zijn nog vijf Hebreeuwse woorden die als adder of slang vertaald kunnen worden. Ԕsiphլ oniլ adder en basilisk. Dit wordt alleen gevonden in zinnebeeldige passages waar geen feiten vermeld zijn. Dit is ook zo met Դsephaՠwat alleen in Jesaja 14:29 voorkomt en ook vertaald wordt als basilisk of adder. ԓhephiphonլ adder of viper, wordt alleen in Genesis 49:17 gevonden waar de context meer behulpzaam is. ԍoge dan een slang op de weg zijn, een hoornslang op het pad, die in de hielen van het paard bijtՠzodat zijn berijder achterover valt.ՠDe beschrijving zal passen op een van de woestijnslangen die verborgen liggen en aanvallen als ze gestoord worden. Mogelijk zijn deze laatste woorden zo gevormd naar het sissen van slangen. ԅphեhլ vipier, en ԡkshubhՠadder of vipier. Samen verschijnen ze een vier maal in zinnebeeldig gebruik wat weinig hulp biedt. Ephեh lijkt het Arabisch afaա of efa te zijn wat soms toegeschreven wordt aan de Echis, soms aan slangen in het algemeen. In al deze gevallen zijn ze venijnig, Job 20:16: een slangentong zal hem dodenծ In Jesaja 30:6 komt ze voor in een lijst, 59:5ՠzij broeden eieren van giftige slangen uit, .. wie van hun eieren eet, zal sterven, als er een ingedrukt wordt, berst er een adder uitծ Dit is misschien een karaktertrek van deze familie, de meeste baren levende jongen. Akshubh wordt alleen in Psalm 140:4 gevonden: Լi>addervergif is onder hun lippen.ռ/i> Een interessante waarheid. Het Griekse echidna slaat mogelijk op Vipera palaestina: uit Palestina, die verwant is met onze adder, maar veel groter en gevaarlijker. Het dier wordt gevonden waar mensen leven en is zo een van de ergste soorten. Het is het ԡddergebroedՠvan Mattheus 3:7. De grote adders kunnen dan ook wel vijftig jongen hebben. De slang die Paulus beet, Handelingen 28:3, is wel een gewone slang geweest. Het Griekse ԯphisՠwordt altijd een slang en verschijnt veertien maal in het N.T Een zeer veelvuldig voorkomend motief is Christus die de aspis en de basilisk, slang en draak vertreedt, klaarblijkelijk gaat dit terug op Psalm 90:13 ғuper aspidem et basiliscum ambulabis, conculcabis leonem et draconemӮ Ҽi style='mso-bidi-font-style:normal'>Gij zult wandelen op de aspis en de basilisk, Gij zult de leeuw en de draak vertredenӼ/b>. Honorius van Autun ziet in de aspis de zonde, in de basilisk de dood, in de leeuw de antichrist en in de draak de duivel. Deze vier zijn door Christus overwonnen. Het geheel is dus een symbool van verlossing. Christus op die vier dieren zien we onder andere afgebeeld op het ivoren snijwerk van 770-800 in Kon. Museum voor de Kunst en geschiedenis te Brussel. In de Romaanse kunst staat Christus nog maar op twee dieren, de leeuw en de draak, zie het 12deeeuws stenen relif in Onze Lieve Vrouwenkerk te Maastricht. De aspis is zo het symbool van het boze omdat men dit dier onder de voeten van Christus zag. Een slangenbezweerder kan een aspis nemen en laten bewegen. Ook drukt hij haar plotseling, zonder dat de toeschouwer er iets van merkt, op een bepaald punt in de nek. Op hetzelfde moment strekt de slang zich in haar volle lengte uit en wordt zo stijf als een plank. Door die drukking in haar nekstreek is ze in een toestand van verstijving gebracht. Verklaarbaar wordt hierdoor het verhaal uit Exodus 4:7: Ҽi style='mso-bidi-font-style:normal'>En Aaron wierp zijn staf neder voor Faraoճ aangezicht en voor het aangezicht zijner knechten en hij werd tot een slang. Farao riep nu ook de wijzen en tovenaars en zij deden ook zo met hun bezweringen. Ieder wierp zijn staf neder en zij werden tot slangenӠDit was de oude aspis van de Grieken en Romeinen die door de Egyptenaren ԯeraՠwerd genoemd, dat betekent rechtstandige. Het was het zinnebeeld van waarheid. Tergt men die dan blaast zij zich op, rekt haar hals uit en richt zich fier in de hoogte en schiet ineens op haar vijand af. Omdat de oude Egyptenaren zagen dat ze zich opricht wanneer men haar nadert, verbeeldden ze zich dat deze slang de velden beschutte waarin ze haar woning koos. Ze aanbaden haar als een zinnebeeld van de wereld beschermende godheid en beeldden haar af op de deuren van al hun tempels en op beide zijden van een wereldbol. Een nabootsing van haar gestalte was het versiersel dat de koning als teken van zijn hoge rang en oppermacht aan het voorhoofd droeg. Van haar oud-Egyptische naam oera is de nieuwe vorm ҕraeusՠafgeleid. Het is de Uraeusslang, de aspis, haje of Egyptische brilslang of cobra, Naja naja. Cobraճ eten kleinere slangen en jonge cobraճ, het favoriete dier in dit geval, en zwelgen zo de cobraճ op van de tovenaars wat een serieuze bedreiging was van hun religie. De aspis kan een lengte bereiken van een twee meter en komt ook voor in de drogere delen van Palestina. Jesaja 11:8 spreekt over het hol van de aspis. Sprinkhaan. Locusta. (uit Latijn voor sprinkhaan) De sprinkhaan neemt een belangrijke plaats in. Dat blijkt uit het feit dat ze onder een tien namen in totaal een vier en vijftig maal vermeld worden. Van de sprinkhanen wordt gezegd: Ժij hebben geen koning, nochtans gaan ze allen uit, zich verdelende in hopen. De woorden ԩn hopenՠstaan in de Statenvertaling tussen haakjes, dus komt dit in de grondtekst niet voor. Een juistere vertaling is dan ook; Լi style='mso-bidi-font-style:normal'>nochtans trekken ze er tezamen wel geordend op uitլ of Լi style='mso-bidi-font-style:normal'>toch trekken zij gezamenlijk in goede orde op, Spreuken vers 28; 28. De sprinkhanen hebben geen koning, er is niemand die hen aanvoert zoals bij de mieren, maar elke groep heeft zijn eigen wel omschreven door de wetten van het instinctleven geregelde taak. Mozes steekt zijn roede uit over Egypte, een dorre wind waait een dag en een nacht en brengt Գ morgens ontelbare sprinkhanen. Van onze jeugd af aan kennen we de achtste van de tien plagen der Egyptenaren en de verwoesting die door de sprinkhanen werd aangericht. Bij Plinius en Pausanius komen berichten voor van door sprinkhanen aangerichte verwoestingen. Om het ratelende geluid dat ze geven heten ze klappersprinkhanen. Deze sprinkhanen horen in het Oosten thuis en moeten niet verwisseld worden met onze groene sprinkhaan die in ons land en de buurlanden voorkomt. Dit is een ander soort die toch ook verwoestingen kan veroorzaken. De verwoestende sprinkhanen moeten gezocht worden in de familie der veldsprinkhanen, Acrididae, het Grieks acris is de sprinkhaan. De veldsprinkhanen hebben korte sprieten en smalle, harde voorvleugels en grote achtervleugels die in rust waaiervormig geplooid zijn onder de voorvleugels. De achterpoten hebben lange, sterke dijen die voor het springen dienen. De mannetjes maken geluid door de achterdijen die aan de binnenkant van een rij tandjes voorzien zijn te wrijven over de uitstekende randader van de voorvleugels. De schade wordt aangericht door een bepaalde groep uit deze familie, de treksprinkhanen. Vooral de Afrikaanse of Egyptische treksprinkhaan, Schistocerca gregaria of woestijnsprinkhaan. (Ook de Europese treksprinkhaan, Locusta migratoria wordt ook in vele vormen gevonden). Bijbel. Dat ze zeer groot waren, Exodus 10:14, komt omdat ze volwassen waren. Ze zijn vijf tot zeven cm lang, de mannetjes iets kleiner dan de wijfjes. De ondervleugels zijn vijf en een halve cm lang en op de breedste plaatsen twee en een halve cm breed. De vleugels worden waaiervormig uitgespreid, zijn doorzichtig als fijn glas en glinsteren als zilver. De bovenvleugels zijn zes cm lang en anderhalve cm breed en hebben een vastere bouw. Verschillende aderen geven aan de vleugel de nodige steun. Op deze vleugels komen eigenaardige zwarte tekens, punten en strepen voor waardoor een sprinkhanenzwerm een donker aanzien heeft. Als een geheimzinnig schrift ziet die tekening er uit. De inboorlingen hebben ook voor dit schrift een betekenis weten te vinden. Zij zeggen dat het schrift in Koptisch en twee Arabische woorden ԍin Allahլ dat wil zeggen Զan Godՠbetekent. Zo verklaart het volksgeweten deze plaag des hemels waartegenover elke menselijke macht machteloos is, als een straf die van God komt. Alles wordt bedekt met hun grote lichamen zodat er letterlijk niets groens meer overblijft. Er zijn er vaak zoveel dat de zon verduisterd wordt. Ze trekken in een zwerm van enkele kilometers over steden en velden en laten overal sporen van spijsvertering achter. Tot ze neerdalen en hun gevreesde eieren neerleggen. Dat is de tijd van de bruiloftsvlucht die de middagzon verduistert, Joel 2:2. In de nacht zetten ze hun eieren af en die komen na vijftien tot veertig dagen uit. De uit het ei komende larve is ongeveer wit en niet groter dan een vlieg zonder vleugels. Bijna dadelijk worden de larven in de lucht zwart. De eerste dagen eten ze nog niet veel en knagen wat aan zachte gewassen maar met de dag neemt de vraatzucht toe, hoewel nog steeds van zacht blad. Ze vormen dan colonnes die op en over elkaar kruipen. Na een tweede vervelling krijgen ze een groen/gele kleur en hun verwoestingen worden erger. Als een groene wals gaan ze over de bodem. ԁls de hof van Eden is het land voor hen, en achter een ledige woestenijռ/i> Jol 2:2b. Na een derde vervelling vertonen ze al duidelijk vleugelstompjes. In deze periode leggen ze lopend al aanzienlijke afstanden af. Zelfs in warme nachten hoort men ze knagen. Langzamerhand worden ze trager, dan hangen ze aan boomtakken en dergelijke. Daar maken ze hun vierde vervelling door. Ze zijn nu volwassen. In het algemeen is het lichaam roze of vleeskleurig met hier en daar een donkere schaduw. Ook de vraatzucht is teruggekomen. In grote zwermen verspreiden ze zich over het land dat nu droger is geworden zodat de bomen het moeten ontgelden. In 1889 was een zwerm de Rode Zee over gestoken en bedekte twee duizend vierkante mijl. Net als vele andere insecten hebben ze maar betrekkelijk weinig controle over hun vleugels, de wind zal meestal bepalen waar ze naar toe gaan, Psalm 109:23: Լi>als een sprinkhaan word ik afgeschudծ Ze worden wel gegeten, Mattheus 3:4, Marcus 1:6. Ook de wet staat het toe, Leviticus 11:22. Je kookt ze met zout en water en dat zou dan een goede vervanger zijn van garnalen. Of droog ze in de zon, haal kop, vleugels en poten eraf en stamp de rest. Dit meel wordt met gewoon meel vermengd en tot brood gebakken. Dat smaakt wat bitter zodat men er honing aan toevoegt, Mattheus 3:4. De sprinkhanen konden wel een lekkernij zijn voor een Barbarijse Moor, het wordt wel vertaald als honing. Hun plaats in de bijbel kan het best verdeeld worden in drie afdelingen; 1.De veroorzakers van de achtste plaag, dit wordt negen maal vermeld. Er wordt vanuit gegaan dat de ongewone hevige regenval het begin was van de plaag en zo een geschikte gelegenheid vormde voor de broedende en uitzwermende sprinkhanen 2.Een vernietiger, literatuur en zinnebeeldig wordt vijf en twintig maal vermeld. Joel 2:25: ԉk zal u vergoeden de jaren, toen de sprinkhaan (alles) opvrat, de verslinder en de kaalvreter en de knager, mijn groot leger dat ik op u afzond.Ս Ze worden door God gestuurd als een straf, Deuteronium 28:42, van al uw geboomte en veldvruchten zullen de sprinkhanen zich meester maken. Zie ook 2 Kronieken 7:13, Amos 4:9. 3.Als een bron van voedsel worden ze zes en negentig maal vermeld. Leviticus 11:20: Լi>al het wemelend gedierte met vleugels, dat op vier poten gaat, die zijn onrein omdat die beesten meestal op de grond leven, kevers, krekels en dergelijke, vele van hen voeden zich met kadavers of huishoudelijk afval, vandaar dat het eten ervan wat link is. Vervolgens komt er een toevoeging, dezelfde tekst als voorgaand, met: die boven zijn voeten dijen heeft om daarmee over de grond te springenռ/i>. Het zijn deze springers, als een volwassen exemplaar rust dan steken zijn benen ver boven zijn lichaam uit als een grote omgekeerde V. Waarschijnlijk hebben ze deze sprinkhanen in de woestijn gegeten. Tekeningen in het paleis van Asurbanipal, 8ste eeuw v. Chr., laten sprinkhanen aan stokjes zien die naar een koninklijk buffet worden gedragen. Diodorus, 2de eeuw v. Chr. en anderen verwijzen naar de Acridiphagi of sprinkhaaneters uit Ethiopi. Ook de Moslims mogen ze eten, men wil dat Mohammed ze zelf gegeten heeft. Johannes de Doper at ze met honing, de honing gaf koolhydraten in de vorm van suiker, de sprinkhanen bevatten protenen, vet en calorien, met minerale zouten, ze hebben echter weinig vitaminen. De overblijvende zestien verwijzingen komen in een verspreid gebruik voor, meestal zinnebeeldig. Naar de voedsellijst van Leviticus 11:22 zijn arbeh, solam, chargol en chagab verschillende soorten. Het zijn planteneters, dus geschikt voor de voedsellijst, zo kale sprinkhaan, kever en sprinkhaan. Er is een andere lijst, zie Joel 1:4, de sprinkhanenplaag als aankondiging van de Dag des Heren waar het lijkt dat arbeh, gazam, yeleq en chasil verschillend zijn. Dit kan vertaald worden als palmworm, sprinkhaan, kankerworm en rups. De palmworm werd in de Geneva bijbel gebruikt, 1560, en betekent een processierups, het woord is ontleend van palmer: een pelgrim die uit het H. Land terug keerde met een palmtwijg. Kankerworm was eens, 16de eeuw, de naam voor vernietigende rupsen. Sommige commentatoren vermoeden dat het de respectievelijke ontwikkelingen van de sprinkhaan is. De namen arbeh, yeleq, gazam, en chasil betekenen dan de verschillende ontwikkelingsstadia van een en dezelfde soort en wel van de vernielende soort, de Egyptische treksprinkhaan. 1.ԁrbehՍ is de volledig ontwikkelde sprinkhaan en de aanduiding van de soort in het algemeen. Het is het meest gebruikte woord en de enige die bij de achtste plaag voorkomt. De naam arbeh komt mogelijk van een Arabische stam Բb, die ijverig, bekwaam of listig zijn betekent. 2.ԙeleqՍ (jeleq) is de sprinkhaan in zijn laatste ontwikkelingsstadium, als de stompjes van de vleugels al zichtbaar zijn. 3.ԇazamՍ zou dan de eerste periode van ontwikkeling zijn, als hij zich voedt met zachte blaadjes, die het als het ware afknaagt. Het woord betekent dan ook ԡfsnijderՍ van bladeren. Het is de vorm die in Amos 4:9 voorkomt Ԯ..en uw vijgen- en olijfbomen vrat de knagerռ/i>. Als knager kent men het dier in Palestina nog in deze vorm. 4.ԃhasilռspan style="mso-spacerun:yes"> zou dan de volledig ontwikkelde sprinkhaan zijn die de laatste overblijfselen van het gewas laat verdwijnen om dan met de wind meegevoerd te worden. Het woord zou vertaald kunnen worden als Զoleinderծ Het einde van de plaag met arbeh aan het begin en de soortnaam. Dit komt overeen met 1 Koningen 8:37 waar arbeh en chasil als een van de oordelen Gods voorkomen. 5.Tenslotte komt nog de naam Դselatsalՠin Deuteronium 28:42 voor. De Statenvertaling heeft boos gewormte. Het woord komt van een stam tselal die ԧeluid maken of klinkenՠbetekent (1 Samuel. 3:11, Jeremia 19:3) Krekel zou niet juist zijn omdat hier van ernstige schade sprake is die door hen niet aangericht wordt. 6. Գolamՠwordt vertaald als kale sprinkhaan wat gebaseerd is op de verwijzingen van de Talmoed en Rabbijnen dat zijn hoofd glad en kaal is van voren. Dit is mogelijk een soort van de Tryxalinae, een familie met lange en gladde hoofden, verder zijn het gewone sprinkhanen. 7.ԣhagabՍ is een uitzondering. Hoewel het van een wortel kan komen die ԶerbergenՍ betekent, is het drie maal gebruikt en betekent iets kleins en onbetekenends, Numeri 13:33: Լi>Ook zagen wij daar de reuzen Enakieten, die tot de reuzen behoren, en wij waren als sprinkhanen in onze eigen ogen en ook in hun ogenծ Elders verschijnt het als een insect die gegeten mag worden en eenmaal als een bedreiging voor de voedselgewassen. Mogelijk verwijst de naam naar een kleiner soort die niet in groepen leeft. 8.ԣhargolՍ komt alleen in Leviticus 11:22 voor. Soms wordt het vertaald als kever of krekel, hoewel dit niet goed lijkt te zijn. Ze zijn niet geschikt als voedsel. Krekels worden ook meestal verbonden aan menselijke nederzettingen.

Stekelvarken. Hystrix cristata (hanenkamvormig, van een kam voorzien) Stekelvarken, het Duitse Stachelschwein wordt ook wel Dornswin genoemd. Het woord stamt uit midden-Latijn porcus spinosus: doornig varken, vergelijk Italiaans porco spino en oud-Frans porc espin (nu porc epic) en midden-Engels porcepyn, porkepin wat porcupine werd. Mogelijk werd het varken genoemd naar zijn knorrend geluid. Bijbel. In de bijbel wordt ze vermeld als Աippodլ soms wordt dit vertaald als egel.

Nachtkraai. Գ Nachts komt de nachtkrai met zijn hatelijk geluid en verkondigt de dood van de mens. Hij heeft een menselijke stem. De nachtschaduw is een woord dat een gevaarlijke – demonische- macht aanduidt. Het oud-Hoogduitse nahtscata gold voor de nachtelijke duisternis, het werd op geheimzinnige nachtelijke dieren overgedragen. Die dieren verbergen een ҳchaduwӠzijde in zich, een zwarte schade dat is een vijand in zich. Bijbel. De nacht kraaien zouden een soort uil zijn. Aristoteles onderscheidt de nachtraaf van de gewone uil en zegt dat de geoorde uil door sommigen nachtraaf genoemd wordt. Vandaar dat in de Septuagint het woord gebruikt wordt om zekere Hebreeuwse namen voor de uil te vertalen. Het Hebreeuwse Ԭilitլ de nachtgeest of nachtelijke, het kan een vrouwelijk spook, een soort van vampier of empioeza aanduiden, wat herinnert aan het bijgeloof van de Semieten in het algemeen. Meestal wordt het in de Joodse literatuur aangeduid als een vrouwelijke demon, waarvan men aannam, dat ze kinderen stal, meenam, verleidde etc. Jerome nam dit woord aan in de Vulgate. Van die tijd af aan tot de 16de eeuw is het woord synoniem met uil. Jesaja 34:14 Ԯ.veldgeesten ontmoeten elkander, ja, daar zal het nachtspook verwijlen en een rustplaats voor zich vindenծ Ook in Leviticus 11:16. Ondertussen kan men de nachtuil die bij nacht rooft en buit maakt en de nesten besteelt, opvatten als een teken van overspeler die in het werk van de duisternis speelt, Job 24:15. Uilen. Uhu, de grootse uil, is zo genoemd naar zijn nachtelijke gehuil, Ԣuh, puhu, uhuՠen zo ook het Germaanse uf, het Angelsaksisch uf em oud-Noors ufr. Sinds Luther, 5 Mozes 14,16 is het Uhu. In Latijn is het bubo dat uit Grieks en dat uit Armeens bu stamt. Bijbel. De uilen zijn altijd een probleem geweest voor de vertalers, er zijn vijf verschillende woorden voor, twee ervan verschijnen maar eens, Jesaja 34:14 en 15 en hun betekenis is zeer onzeker. In Hebreeuws wordt het Դhineemethլ (thismeth of tinshemeth) genoemd omdat iedere vogel die hem ziet verbaast staat en zich verzet. Als onreine en dagschuwe nachtvogels leest men Leviticus 11 en Deuteronium 14, zoals ze duister zijn en werken van de duisternis uitoefenen waarmee men niets te maken wil hebben of wil samen werken, Efeze 5 (wat ook vertaald wordt als zwaan, gehoornde uil, waterkip en kleine uil) Met het woord Դachmasՠwordt de katuil of nachthavik bedoeld. Met het woord ԫosլ de steenuil. Met het woord Ԣath yaanahլ de struisvogel? of de grootste uil, de adelaarsuil, Bubo bubo. Zijn Hebreeuwse naam betekent Ԥochter van de huilerծ Hij jaagt bij grotten en runes, Jesaja 13:21 en Jeremia 50:39 beschrijven waar ze zit gedurende de dag op struikachtige plaatsen. Zie ook Jesaja 34:13 daar vermeldt vers 14 ook het nachtgedierte. De naam Ԣath yaաnah wordt acht maal gevonden en het eerst in de voedsellijsten van Leviticus en Deuteronium, en dan is het een van de namen die in de profetische passages voorkomt om verlatenheid aan te duiden. Dat woord wordt wel als uil vertaald. De roep van de oehoe is een luid, langdurig krachtig geluid dat op het huilen van verlatenheid lijkt of, zoals Micha 1:18 zegt, het geluid van wenen. De pelikaan en de uil verschijnen in Psalm 102: 6-7. ;Ik ben gelijk een pelikaan in de woestijn, ik ben als een steenuil te midden der puinhopen, ik ben slapeloos, ik gelijk op een eenzame vogel op het dakծ Het Hebreeuwse Աaաthՠis de pelikaan of witte uil. De witte uil is waarschijnlijk de kleinste uil want die is kleiner dan een roodborstje en leeft van insecten, Otus scops, L. (Grieks voor uil en skopein: bespieden, ) Het is de dwergooruil. Dit dier jaagt in runes en roept constant Թu-huՠof ԫiu-kiuծ Valk. Falco tinnunculus, L. (schel klinken) In midden-Nederlands was het valke, in oud-Hoogduits Falc(h)o (nu Falke) oud-Frans fauc en faulcon (Engels falcon) dat uit Latijn falco komt wat een zeis betekent naar de kromme klauwen of snavel, het is de sikkeldrager. De stam k van het woord is er een met vaal, de valk heet zo naar zijn grauwbruine veren. Bijbel. De torenvalk is een van de vertrekkende vogels en zou dan voorkomen in Job 39:29, Լi>de havik als die in de herfst naar het zuiden vertrekt.ռ/p> Valk heet in het Hebreeuws ԡyyahծ (naar zijn soort) Er zijn wel een twintig soorten van kleinere vleeseters waar maar een paar namen voor zijn. Het zijn namen voor algemeen gebruik, de afzonderlijke vogels zijn te onderscheiden maar de namen zijn niet genoeg voor al die soorten. Dit werd voor de ԡyyahՠen Ԯetsՠ(havik of sperwer) opgelost door de toevoeging, ieder naar zijn soort. Het zou kunnen dat het apocriefe boek Baruch 3:17 over valkenjacht spreekt als het gewaagt van koningen die met vogelen des hemels spelen. Dat zou een jachtspel kunnen zijn. Varken. Sus scrofa; kropgezwel. (Een zeug is een dier dat geacht werd aan een zwelling en ontaarding van de hals lymfeklieren te lijden, een kliergezwel aan de hals) Bijbel. Het gewone wilde zwijn leefde vroeger in de meeste landen van Europa, vooral in moeras- en waterrijke streken, vandaar ook het verdwijnen uit onze streken, Psalm 80:14 ; Ԩet everzwijn dat het woud afvreetծ De zwijnen hebben behoefte aan baden en waar geen water is wentelen ze zich in het moeras. Vandaar ook de neiging van het tamme varken om zich in vocht te wentelen. Het is een onrein die dat de Joden verboden is te eten, ook voor de Moslims. Extreme Joden noemden zijn naam dan ook niet, het is Ԥiegene die en ring in zijn neus draagtլ of, Ԥiegene met een staart als een ringetjeլ of, Ԥat borstelige ding dat gromtծ Ze verbanden het tot een naamloos niets. Het is de ongenoemde. Het everzwijn is sterk en wreed en wentelt zich graag in het vuil, het lijkt zo op de verdoemde woekeraar. Het is het dier waarin de boze geesten varen, Mattheus 8:28. ԃhazirՠis de naam voor de wilde en tamme varken, de context laat meestal zien waar het om gaat. Het is een onrein dier naar Leviticus 11 en Deuteronium 14 uit vreze van ziekte en melaatsheid, ook omdat de varkens gemakkelijk ziek worden. Of omdat het allerlei vuiligheid eet en steeds in de modder en slik ligt, het vuilste water met smaak drinkt en daarvan vet wordt. Of vanwege zijn gulzige aard of vanwege het feit dat het ook mensenvlees eet. Of dat de Joden zich van varkensvlees hebben onthouden omdat het zwijn als de leermeester van het zaaien en ploegen bekend staat. Daarom werd het zwijn aan Ceres, de godin van landbouw geofferd. Toch is het vreemd dat het verboden was om te eten als onrein dier, zo ook later bij de Mohammedanen. Het feit dat ook lange tijd Brits varkensvlees alleen eetbaar was als de R in de maand zat zal dan mogelijk betekenen dat varkensvlees wat anders is dan gewoon vlees. Ontdekkingen over menselijke ziekten hebben nieuwe feiten aan het licht gebracht waardoor de oude ban opeens helder wordt. We weten dat varkensvlees heel goed en gezond is als het maar goed gekookt is. Een varken heeft verschillende parasieten, spoelworm en andere enge ziektes. Het is altijd een wroeter en rond de nederzettingen graaft het ziek materiaal op, mogelijk zelfs nadat dit begraven was, infecteerde zich er mee en liep er mee rond. In tegenwoordige tijd zijn die ziektes vrijwel verbannen en wordt het vlees goed gekookt of gebraden. Vroeger was dat wel eens anders, het koken ging niet zo als bij ons zodat verbieden het beste voorbehoedsmiddel was. Het heeft wel meer dan twintig eeuwen geduurd voordat men de wet van Mozes begreep. Alle zes passages verwijzen in de bijbel dan ook naar zijn onreine natuur. In Spreuken 11:22: Լi>als een gouden ring in een varkenssnuitռ/i>, zonder twijfel naar het gebruik om een juweel in de neus te dragen, Jesaja 3:21. Het kan ook betekenen dat een ring in zijn snuit hem belet tot wroeten, iets wat dus al lang bekend was. Het Griekse choiros verschijnt veertien maal in het N.T. , zie Mattheus 8:30, 7:6. De zeug, in Grieks hus, zie je in II Petrus 2:22ՠeen hond, die terugkeert naar zijn uitbraaksel, of een gewassen zeug naar de modderpoelծ Het varken is onrein van begin tot eind. De verloren zoon hoedde de varkens in een ver land, Lucas 15:11. Omdat de Mohammedanen het zwijn als onrein dier zien en elke aanraking er zoveel mogelijk meer vermijden worden in de uitsluitend door hen bewoonde streken de wilde zwijnen haast niet vervolgd. Het is daarom dat in zulke streken in Z. Azi meestal veel tijgers voorkomen. Vissen. Bijbel. Vis werd al vroeg een symbool van afgoderij en was mogelijk verbonden met een vruchtbaarheidscultus. In Deuteronium 4:18 werden de Hebreers gewaarschuwd geen afgoden in de gedaante van een vis te maken. De afgod met een vissenstaart die op munten in Ashkelon is gevonden wordt gedentificeerd met Atargitis, de visgodin wiens cultus in Syri was en zich waarschijnlijk via handel verspreidde. Ook Dagon, de hoofdgod van de Filistijnen was een visgod, hoewel men er nu aan begint te twijfelen. Het verband komt van Hebreeuws dag: vis en dagon. Meer waarschijnlijk is het woord verwant met Hebreeuws dagan: koren of graan. Ԅagՠis mannelijk en dagahՠis vrouwelijk, deze woorden worden altijd vertaald als vis. Ze verschijnen drie en vijftig maal en maar in twee passages wordt er over vis eten gesproken, Numeri 11:5 na hun lange tocht toen ze naar de Egyptische vis verlangden. Daar was blijkbaar genoeg. De eerste plaag, waar water in bloed verandert en alle vis doodde zal een bedreiging geweest zijn voor de voedselvoorziening. De veronderstelling dat de Nijl een goed viswater is kan je halen uit Jesaja 19:8. De tweede passage is in Nehemia 13:16 waar de handelaren uit Tyrus zelfs op zondag vis verkochten, onwettig dus. Ook wordt er nooit lovend over het vis eten gesproken. In 1 Corinthirs 15:39 waar Paulus de verrijzenis bespreekt en geeft aan dat ԺAlle vlees is niet hetzelfde, maar dat van mensen is anders dan dat van beesten en het vlees van vogels weer anders dan dat van vissenռ/i>. Het spreekwoordelijke gezegde van de Heer, Mattheus 7:10 Էaar om vis gevraagd wordt om te etenռ/i>. Het Griekse woord voor vis is ԩchthusՠen is een gewoon woord voor vis wat we terugvinden in de naam ichthyology, de natuurlijke historie van vissen en verder ԩchthudionՠen ԯpsarionլ die naar kleine vissen of minstens een soort verwijst. De laatste wordt bij Johannes 6:11, en 21:10 gevonden voor een vis die vrijwel of geheel gekookt is. De reine en onreine vissen worden beschreven in Deuteronium 14:9, ԡl wat vinnen en schubben heeft zal je etenլ dus geen haaien en aal. Ze werden wel schoon gemaakt ingezouten of gedroogd en kunnen dan een tijd bewaard worden. Er zijn een paar verwijzingen in het O.T. dat men met hengel en haak viste, Jesaja 19:8. Sommige vroege haken waren van natuurlijk materiaal, Hebreeuws Գir dugahՠbetekent visdorens wat dit weer geeft. Het woord wordt gevonden in Amos 4:2. Bij de oude Egyptenaren zie je afbeeldingen van vissers, inclusief het gebruik van lijn en hengel. In de Griekse literatuur is de eerste verwijzing in de Odyssee. Op een Assyrische afbeelding van 700 v. Chr. zie je dat er vis uit een meer wordt genomen met een lijn die in de hand wordt gehouden. Zie Job 41:1, Habakuk 1:15.: Լi>Hen allen trekt hij op met dn haakծ Assyrische monumenten laten dan ook zien dat gevangenen geleid werden met vishaken in de neus. Amos 4:2 suggereert dat dit inderdaad werd gedaan: Ԡzie, dagen zullen over u komen, dat men u met angels zal optrekken en wie van u overblijven met vishakenծ Het harpoeneren van vissen is al oud en wordt afgebeeld in een tombe van Simut te Thebe, rond 1500 v. Chr. In Job 41:7 zijn er twee verschillende woorden voor. Op de eerste nieuwjaarsdag, Ԓoosch Haschanahՠof als het dan sabbat is op de tweede begeeft men zich naar een stroom of beek waarin vissen leven en zegt daarbij staande de laatste verzen van het boek Micha op die op zonden betrekking hebben. Het is een symbolisch uiting met de gedachte in de daar voorkomende woorden: Լi>moogt gij al hun zonden in de diepte der zee werpenռ/i>. Velen hebben bij die gewoonte de gelegenheid om stukjes brood of andere dingen in het water te werpen. Dit gebruik heet in het Hebreeuws Ԕaschlichպ wat ԧij zult werpenՠbetekent, Micha, VII:19, hoewel hier meerdere uitleggingen van zijn. De Joodse geleerde Maharil wijst op de gewoonte van de bedevaartgangers naar Mekka die voordat ze een laatste maal om de Kaaba trekken zich in het dal Mina heet hoofd moeten scheren en de nagels knippen (dat wordt in het dal begraven) nadat ze met tussenpozen drie maal zeven stenen hebben geworpen naar de drie in het dal aanwezige obelisken. Ze noemen dat de Գteniging van de duivelծ Men brengt die gewoonte terug tot de aartsvader Abraham, met wie de gehele omgeving van Mekka in verband staat en waarvan men zelfs beweert dat hij de Kaaba gebouwd zou hebben. Toen Abraham, zoals te lezen staat in ԓepher Hajasjarլ op weg naar Moriah was om zijn zoon te offeren kwam de satan Iblis, in de gedaante van een oude man, hem tegemoet en trachtte hem van die vrome daad af te houden. Op raad van de engel Gabriel dreef de aartsvader de duivel met stenen op de vlucht. In verband hiermee wordt het stenen werpen in het dal Mina nog altijd beschouwd als een herinnering aan Abrahamՠs overwinning op het boze. Evenwel is het stenen werpen al veel ouder dan de Islam. De zogenaamde Ԩermenլ van de Grieken zijn steenhopen waarbij iedere voorbijganger een steen wierp of een plengoffer bracht in de hoop dat Hermes (Mercurius) de reiziger veilig zal begeleiden, vergelijk ook de Germaanse Irminzuil. Het werpen met brood op nieuwjaarsdag heeft niets met stenen werpen te maken, noch iets met de oude Grieken van doen. Misschien wordt het gedaan met hoop op zegen in het nieuwe jaar terwijl men gedachtig is aan het woord van de Prediker XI:1, waar die zegt : Լi>werp uw brood uit op het water en gij zult het terug vinden na vele dagen!ռ/i>, dat wil zeggen elke goede daad vindt haar loon. Graan en brood als gaven Gods, het symbool van geluk en voorspoed. Waarom er dan vissen in het water moeten zitten? De Kabbalistische verklaring is hiervoor dat de vissen geen wenkbrauwen of oogleden hebben en zij hun ogen dus wijd geopend houden waardoor de vis het symbool is van het wakende oog dat met andere woorden de Ԃewaarder van Isral die niet sluimert of slaaptՠover zijn volk houdt. De vis is trouwens het symbool van vruchtbaarheid die altijd op nieuwjaarsdag bij de Joden op tafel ligt. Bij sommige Joodse huwelijksfeesten is het een gebruik dat het jonge paar zeven maal over een schotel met vis loopt. Christelijk. In de catacomben kwam het vismotief geregeld voor. Je kan er een afbeelding zien van een herder die een lam op de schouder draagt omdat Hij sprak: Լi style='mso-bidi-font-style:normal'>ik ben de goede herderծ Verder een duif, het symbool van de H. Geest, een anker, het zinnebeeld van de hoop, een luit en dit in verband met Efeze 5:19: Լi style='mso-bidi-font-style: normal'>Spreekt tot elkander met psalmen en lofzangen en geestdriftige liederen, zingende en psalmende de Heer in uw hartռ/i>. Een palm, het symbool van volharing, moed en uiteindelijke overwinning, naar de latere tekst ԰alma sub pondere crescitլ waarbij de kanttekening van de oude Statenvertaling bijgehaald wordt, Psalm 92:13: desen boom wast hooge ende recht op, met schoone groene tacken, of hij schoon met gewichte ofte swaerte nedergebogen wordt, soo groeyt ende bloeyt hij evenwel. Hij groeit dus tegen de verdrukking in. Verder de haan als aankondiger van de dageraad en symbool van waakzaamheid, ook in verband met Petrus verloochening. De Phoenix die zich in zijn nest verbrandt om vernieuwd, verjongd uit zijn as te herrijzen, het symbool van onsterfelijkheid. Eindelijk komt veelvuldig het teken van de vis, meestal een dolfijn, voor. Waar die met een korf broden op de rug is afgebeeld zal wel verwijzen naar het verhaal van de wonderbare spijziging. De vis kan beschouwd worden als het geheim teken van de Christenen uit die tijd. Het woord vis luidt in het Grieks ԉchthusլ het zijn die letters die tegelijk de beginletters zijn van vijf Griekse woorden: Iesous Christos Theou Uios SooterӠdat wil zeggen. Ҋezus Christus Gods Zoon, Redderՠ(of Heiland). Bovendien is de vis het symbool van de geestelijke visvangst, zie Mattheus IV en Markus I en tegelijk het symbool van reinheid en wedergeboorte in de doop. Op oude platen ziet men dan ook Jezus bij de doop in de Jordaan, omgeven door een menigte vissen. Ook werd oudtijds de doopvont piscina genoemd, het Latijnse woord piscis betekent vis. Dit omdat de Christenen opgevist werden tot redding van hun ondergang. Zo gold de vis, behalve als het symbool van Jezus, ook als zinnebeeld van de door bekering en doop opgeviste ziel. Doopkinderen worden, in verband hiermee, soms visselkens genoemd. Zie ook over het vangen van vis als mensen vangende, Micha 7:2, Ezechil 32:3, Ps. 66:11, Jeremia 16:16, Mattheus 13:47, 4:18. Ichthus is mogelijk een gekerstend zeemanssymbool omdat het Christendom in die streken ontstond waar de nautische bedrijven in het algemeen druk beoefend werden. Ook de Apostelen waren vissers, vaak in letterlijke maar ook in figuurlijke zin De vis is rein en zondeloos. Immers de vis onderscheidt zich van alle dieren die volgens het bekende verhaal van de zondvloed allen gold, behalve de vissen in het water. Sinds de dertiende eeuw heeft elke Paus zijn vissersring waarop de vissende Petrus staat afgebeeld die in zijn schip een net optrekt terwijl de naam van de regerende paus er bij wordt vermeld. Met die ring worden de pauselijke bullen of brieven gestempeld door er een afdruk in was aan te hechten wat genoemd wordt, Գub annulo piscatoriusպ ԯnder de ring van de visserծ Als een Paus sterft, wordt zijn ring gebroken.

Vleermuis, vleermuizen. De oudste naam in oud-Hoogduits is Mustro wat betekent Ԥat op een muis lijktծ In tiende eeuw werd dit woord afgelost door Fledarmus en in oud-Hoogduits betekent vledern: flatteren, het is de fladderende muis, de Fledarmus en nu Fledermaus, in midden-Nederlands vledermuus en vledermus en de Engels flittermouse. Daarnaast komt het woord kale muis voor, in Latijn calva sorex, in Frans chauve-souris en in Duits ook Speckmouse. Men ziet ze Գ winters in de rook hangen als spek en dat moedigt de Engelse naam aan dat in midden-Engels backe was en nu bat, in Deens aftenbakke dat van Germaans bakon komt dat spek betekent, bakken. In Latijn is het vespertilio en Grieks nukteris. Het is een beest als een muis in zijn geluid met piepen en huilen. Ze hebben het hoofd van een rat of muis en een lijf dat met haar bedekt is en als een vogel twee vleugels met haken aan de punten van de twee poten. Ze krijgen jongen en zogen die ook net als muizen; andere vogels doen dat niet. De moeder kan terwijl ze vliegt twee jongen dragen. Hij is als een vogel en verder als andere viervoetige beesten, wat zelden onder vogels gevonden wordt. Vleermuizen zijn zo blind als mollen en likken poeder en zuigen olie uit lampen. Men gelooft dat elke muis die van het heilig brood heeft gegeten een vleermuis wordt. Bijbel. ԁtallephՠis de Hebreeuwse naam voor de vleermuis, Jesaja 2:20, Leviticus 11:19 en Deuteronium 14:18, waar het woord afgeleid zou zijn van een vogel van de schaduw, duisterheid of avondschemering. De vleermuis wordt in de bijbel tot de onreine dieren gehouden en onder de vogels gerekend. De vleermuis is onrein maar ook een gruwel om te zien. Ze hebben ook een doordringende muskusachtige geur. Jesaja 2, 20: Ԕe dien dage zal de mens zijn zilveren en gouden afgoden..ɶoor de ratten en de vleermuizen werpen, bij zijn vlucht in de rotsholten en in de bergspletenծ Ze worden ongeveer gelijk vermeld in Baruch 6:22: ԯp hun lichamen en hoofden zitten vleermuizenլ een verwijzing naar de Babylonische afgoderij die aanbeden werden door de Isralieten Of het vogelachtige dier met vleermuis te vertalen is blijft de vraag. Het woord komt voor met andere onreine vogels als de ooievaar en kievit. Sommige denken dat het de vleermuis is in Leviticus 11:20: Լi>Alle wemelend gedierte met vleugelsՠ. Bij het begin van de wereld probeerde de vleermuis nog vogel nog een beest te zijn, net als de struis, in de hoop te ontsnappen aan de taak die God ieder op gaf. Hij werd op het eind gestraft waar hem verteld werd dat dag en nacht al verdeeld waren en dat hij zich maar moest redden met de uren die niet de ene nog de ander waren. De vleermuis wordt met de duivel in verband gebracht. Vandaar ook dat gevallen engelen met vleermuisvleugels versierd worden. De kunst geeft de boze demonen in het bijgeloof vleermuisvleugels en de goede geesten duivenvleugels.

Wezel. Mustela; het woord betekent zoveel als een lange muis. Mustela nivalis, het laatste woord betekent sneeuwwit. (Putorius vulgaris) In midden-Nederlands was het wesel, in oud-Hoogduits Wisula, (nu Wiesel) in oud-Engels weosule, (nu weasel) oud-Zweeds heeft visla. Dit woord komt van een Germaans wisulo. Het dier heeft zijn naam naar zijn stank gekregen, men verbindt het met Indo-Germaanse uiso: stank. Dezelfde herkomst heeft ook de wisent. (Putorius) Bijbel. ԣholedՠzou wezel betekenen. Het woord wordt gevonden in Leviticus 11:29 als een van het wemelend gedierte dat over de aarde kruipt. In de lijst wordt ze gevolgd door de muis. Is ze onrein vanwege de geur? In oud Egypte waren de wezels aan de maan gewijd wat een reden voor de Joden geweest kan zijn om ze te vermijden. De naam kan ook gelden voor de andere leden van deze familie. Wolf. Canis; hond. Canis lupus; wolf. In midden-Nederlands was het wolf en wulf, in oud-Saksisch en oud-Engels wulf, (nu wolf) in oud-Hoogduits Wolf, (nu Wolf) in oud-Noors ulfr. Dit stamt van het Gotische wulfs wat beantwoordt aan Latijn lupus en Grieks lukos, mogelijk stamt het van de wortel welq; sluipen. In Frans heet het dier loup, van lupus. Bijbel. մ Is een krachtig roofdier, mogelijk de gemeenste en het was zoծ gevaarlijk roofdier waar onze Heer vier maal over sprak en Paulus een maal. Johannes 10:12 etc. het is de bedreiger van de onschuldige schaap. Er is geen probleem met de identificatie, Hebreeuws Ժeեbռspan style="mso-spacerun:yes"> en Grieks Ԭukosՠzijn vertaald als wolf. Ze jagen in groepen en overvallen herten en vee, hoewel zulke vermeldingen toch spaarzaam zijn. De Bijbelse schrijvers verwijzen er naar als een vijand van het lam. In die gebieden waar ze leven zijn ze meestal tevreden met kleinere dieren, hazen, muizen, vissen, krabben en insecten. Ze gebruiken hun gevoelige neus om de prooi te lokaliseren. Als het moet eten ze ook groentes. Net als de grote katten worden alleenstaande wolven veedieven, zelden worden mensen aangevallen. Net als andere grote dieren in het O.T. varieert zijn aantal met de politieke situaties. In tijden van vrede wordt het land meer effectief bewoond en bewapend en zijn aantal in de gaten gehouden. Toch is de wolf altijd bekend geweest vanwege het feit dat hij vallen weet te ontwijken en te overleven ondanks heftige tegenstand. De twaalf vermeldingen laten zien dat het een dier was die in groepen jaagt. De afschildering is niet altijd hetzelfde, te beginnen met Mattheus 7:15 waar valse leraren afgeschilderd worden als roofgierige wolven. De eerste vermelding is in Genesis 49:27 met de profetie dat Benjamin verscheuren zal als een wolf. Dit beschrijft wel het groepskarakter, als verscheidene episoden in hun historie bewijzen, vooral in de bittere gevechten met andere stammen, Richt. 20. Wolven worden driemaal geassocieerd met de avond, Jeremia 5:6, dit wordt wel vertaald als een steppewolf. Het twilight is de tijd dat de wolven gaan jagen en hun geluid wordt gehoord. Het is interessant dat in meer dan de helft van de passages, inclusief het N.T., de wolf voor iemand van aanzien staat die misbruik maakt van zijn positie. Ezechil 22:27: Լi>de oversten zijn als roofgierige wolvenռ/i>, Zefanja. 3:3: Լi>haar rechters zijn avondwolven, zij laten niets over tot de morgenծ De verandering van natuur dat met het Messiaanse koninkrijk zal komen wordt tweemaal gellustreerd, Jesaja 65:25: Լi>de wolf en het lam zullen tezamen weidenծ Christus vergelijkt satan met een wolf. Johannes 10, 12. De wolf is het type van het gulzige roofdier. Een schaap is zacht en goed zoals zijn vacht te kennen geeft. Vandaar dat valse profeten Լi style='mso-bidi-font-style: normal'>in schapenvacht tot U komen, maar van binnen zijn zij roofgierige wolvenծ Mattheus 7:15. De wolf is het symbool van allerlei ondeugden; van de toorn, want hij is prikkelbaar, van de vraat- en roofzucht, van de ketterij die de kerk van haar schapen berooft. Vanouds was de naam Wolf veel in gebruik als Joodse voornaam als aanpassing aan Germaanse namen mede op grond van de vergelijking van Benjamin met een wolf in Genesis 49:27: Ҽi style='mso-bidi-font-style: normal'>Benjamin is een verscheurende wolf. In de morgen verslindt hij zijn prooi en tegen de avond verdeelt hij de buitծ Wouw. Milvus milvus, L.. is de echte wouw, rode wouw, de wouw wouw die ook wel Milvus insecterinos genoemd wordt en Milvus regalis: de koninklijke wouw. De vogelnaam betekende oorspronkelijk jager. Engels kite wat in oud-Engels cyta was. In Frans milan royal, het Duits heeft ook roter Milan, Rotmilan en Gabelweihe. Milan uit Frans milan en betekent de grijpvogel, komt van Latijnse milvus, klassiek Latijn miluus. Bijbel. Gegeven zijn luiheid en gemakzucht vindt hij het wenselijk lang in een boomtop te zitten waar hij met zijn ԯculi miluiniլ die bij de Romeinen spreekwoordelijk waren alles in zijn omgeving waarneemt. Sommige willen dat de scherpe roofvogelblik van Job 28:7 op hem slaat. Dan moet ook de gier, Ԥaaլ van Leviticus 11:14 Deuteronium 14:13 als wouw worden vertaald. Apuleius schrijft hem een scherp gezicht toe: Ԏec tamen astutulae anus milvinos oculus effugere potuiլ Ԯochtans wist ik het gezicht niet te ontvlieden van het oude wijf, die zo scherp zag als een wouwծ Ԅaahՠ(dayyah of daաh) is het Hebreeuws voor de wouw en betekent, Ԩij, die vliegt met macht en bevalligheidծ Hij is onrein, Leviticus 11, Deuteronium 12. Er is een overeenkomst tussen de wouw en de duivel, Zacharia 13:2, Mattheus 12:43, Lucas 11:24. Hij vliegt in de lucht om een prooi te bejagen. De duivel is de vorst van de lucht, Efeze. 2:2 en zoekt Christus kiekens, de gelovigen. Hij vliegt hemelhoog, zweeft en blijft daar hangen zodat hij niet gezien en opgemerkt zal worden. De duivel zal de mensen verrassen, verbergt zich en, als ze er Դ minst op bedacht zijn, overvalt hij ze in zachtheid van stem. De Satan spreekt vleiend, schoon en zoetgevooisd, Genesis 3:4 etc. Zeehond. Phoca of phok is het Griekse woord voor rob of zeehond. Phoca vitulina; kalfje. De mannelijke exemplaren van deze dieren (Ԣullenթ voeren in het begin van de paartijd felle gevechten met elkaar. Het is de canis marinus: zeehond. De sirenen en onocentauers zijn klassieke mythen, geadopteerd door de Septuagint vertalers van Jesaja 8:21,22. Jesaja zegt: ҄e sirene en de demon en de egel en de centaur zullen in hun huizen wonenծ

Maerlant; Լ/i>Syrena is de meermin. Physiologus heeft ervan dat ze gelijken op het wijf tot de navel zeker. Groot zijn ze en ijselijk gedaan, met lange haren, zonder waan, en dat groot en grof mede. Met haar kind, is haar zede, dat ze in hun armen dragen heeft men gezien in sommige dagen, want ze zuigen zoals vrouwen plegen. Scheepslui, als ze hen zien, werpen hen dan een leeg vat en die willen ze behandelen en zo vlieden ze dan van de meerminnen. Adelinus laat ons bekennen dat ze klauwen hebben als arend mede en ook naar andere vissen zede hebben ze schellen en een staart waar ze zich mee sturen in de vaart. Het geluid hebben ze zo zoet en als schiplieden met goede moed het gaan horen is er geen man die de slaap ontvluchten kan, dan verdrinken ze en scheuren. Men vindt ze op menige plaatsen in zeen en soms in rivieren. Sommige, die kennen andere soorten en als ze voorbij hen zullen glijden stoppen ze hun oren dicht in die tijden zodat ze het gezang niet horen en het hen niet kan verderven. Odysseus waan ik daarbij mede die het eerst deze handigheid uitvondծ De zeemeermin heet sirene en is een wonderlijk gevormd zeebeest en brengt scheepslui tot gekte door de zoetheid van hun geluid. Sommige zeggen dat het zeevissen zijn die op vrouwen lijken. Sirenen zijn grote draken die op de toppen van de golven vliegen zoals sommigen denken. Sommigen menen dat er drie sirenen zijn, gedeeltelijk maagd en gedeeltelijk een vogel met klauwen en vleugels. Een sirene is een beest van de zee en wonderlijk geschapen als een maagd van de navel naar boven toe en van de navel naar beneden een vis. De waarheid is dat het sterke hoeren zijn die passerende mannen tot armoe en bedrog brengen. Dit wonderlijk beest is blij en gelukkig in storm en bedroefd met mooi weer. Met de zoetheid van haar stem zingt ze scheepslui in slaap en als ze ziet dat ze slapen komt ze aan boord en pakt alles weg wat van haar gading is en brengt dit op een droge plaats. (dit naar het verhaal van Homerus) Haar gezicht is verschrikkelijk, het haar zeer lang en vuil. Het kan gebeuren dat ze met haar jong in haar armen gezien wordt door zeelui, dan zijn die zeer bang en gooien een lege ton waarmee ze speelt tot het schip gepasseerd is. In Arabi zijn er serpenten met vleugels die sirene genoemd worden, die rennen sneller dan paarden en vliegen met hun vleugels. Hun venijn is zo sterk dat de dood eerder gevoeld wordt dan de pijn. De meest bekende is de doejong, dugong Dugong dugon (Halicore dugong, Halicore cetacea). Doejoeng komt uit Maleise duyung wat zeemeermin betekent. Bijbel. De Դachashՠwordt maar in drie passages gevonden. De huid verschijnt als het materiaal dat gebruikt werd om de Tabernakel te bedekken, Exodus 25:5. Het jaar erop wordt het vermeld als de bedekking voor de Ark des Verbond toen ze op mars gingen. Het verschijnt dan nog een keer, Exodus 16:10 waar het gebruikt wordt om er vrouwensandalen van te maken. Een moeilijk woord. Het zou afgeleid zijn van het Egyptisch voor leer en verwant zijn met het Arabisch tuhasum of tuchash, een gewoon woord voor zeezoogdieren die daar gevonden worden. Soms wordt het vertaald voor dassenhuid, geitenhuid of leer. De Septuagint heeft hyakinthos wat suggereert dat het een huid was van een blauwe kleur, een kleur die echter niet zeker is. Cansdale verdeelt dit gegeven in drie groepen. 1)De instructies voor het Tabernakel en onderdelen werden vroeg in maart gemaakt toen de Isralieten in de buurt van de Golf van Akaba waren. Dit is een woestijn waar toch landdieren leven. De das komt daar niet voor. 2)De huiden waren groot. De netgrootte van de top van het Tabernakel was ongeveer vier bij dertien meter, wat een twee en vijftig vierkante meter maakt. Het wordt vertaald als geitenhuiden wat het meervoud is van het Hebreeuwse woord. De Ark was veel kleiner, ongeveer honderd twintig bij zeventig cm, en was voor de reis met een enkele huid overdekt. Het constant gebruiken van enkelvoud en meervoud in deze passages moet opmerkelijk zijn. Niets kleiner dan een grote antiloop levert een huid van die tweede afmeting. Geen woestijndier komt echter zo overvloedig voor of kan zo gemakkelijk verkregen worden, om zoծ grote netbedekking te maken. Alle landdieren worden zo uitgesloten. 3)De passage in Ezechil verwijst dat het materiaal waardevol was, het wordt geplaatst naast kleden van fijn linnen, toch was het sterk genoeg voor sandalen en was dus niet alleen maar ornamenteel. Dat maakt de verwijzing naar geitenhuiden onwaarschijnlijk want dit was gewoon, alledaags materiaal. De enige bron van zulke dierlijke huiden is daarom de zee. Verschillende autoriteiten hebben dan de volgende suggesties. a)Zeehond. De dicht bij zijnde soort is de monniksrob van het M. Zeegebied waar het zeldzaam is. b)En kleine walvis. Verscheidene soorten dolfijnen worden in de Rode Zee vermeld en kunnen in de golf van Akaba komen. Hun huiden zijn echter voor dit werk ongeschikt. Hun hoge snelheid zou ook een probleem geven ze te vangen. c)De dugong. Dit is de enigste zeevorm van de Sirenia die tegenwoordig nog in leven is. Tot de negentiende eeuw kwam het dier overvloedig voor in de golf van Akaba. Eeuwenlang heeft zijn huid het materiaal geleverd voor schoenen en sandalen in het oostelijke schiereiland van de Sina. Een volwassen dugong is een drie meter lang en een huid kon gemakkelijk de ark bedekken. Voor de grote bedekking zouden maximaal twintig huiden nodig geweest zijn, een aantal die gemakkelijk en zonder te veel problemen te verkrijgen zijn. De dugong was eens verdeeld in een aantal soorten. Aan een soort werd door de Duitse zoloog Ruppel de naam gegeven van Halicore tabernaculi naar het geloof dat zijn huid de tabernakel bedekt had. Zeemeeuw. Larus argentatus, Pontoppidan. (Grieks laros; gulzige zeevogel, en zilverachtig) Bijbel. De onreine vogel van Leviticus 11 en Deuteronium 14; 15, mogelijk is het een naam voor zeevogels in het algemeen en zeemeeuwen in het bijzonder. De naam Գhachaphՠstaat voor zeemeeuw of koekoek in de Bijbel, zo men wil is het van tering en dood mager af geleid. Koekoek. Cuculus canorus L. (goed zingend) Latijn cuculus komt van Grieks kokkux en dit van oud-Indisch kokila. Koekoek heette in midden-Nederlands kukuck of cockoec, in midden-Hoogduits was het Kukuk (nu Kuckuck, in Engels cuckoo en in Frans coucou), het is het geluid van de vogel. Of betekent het Latijnse woord Ԣedrogen echtgenoot?Ս Frans cocu is een hoorndrager, bedrogen echtgenoot, naar de broedgewoonte van de koekoek, het is wel een klanknabootsing. Zwaluw. Hirundo rustica, L. (landelijk, bij de boeren voorkomend) De boerenzwaluw behoort nog meer tot het huisgezin dan de ooievaar omdat ze door de openstaande deuren naar binnen kwamen. Delichon urbicum, L. (bij de stad) is de ook algemeen voorkomende huiszwaluw die ook wel melkstaartje of witgatje genoemd wordt omdat ze te herkennen is aan de witte stuit. Bijbel. De verkondiger van de herfst en voorjaar komt ook in de bijbel voor, ook in de beroemde stelling Tobias 2, 11, waar ook van een mus sprake kan zijn. Zwaluwmest is dan nog steeds zeer gevaarlijk en waarschijnlijk is dit nog een overlevering van het verhaal van Tobias. Die kreeg van een zwaluw wat op zijn oog en werd daardoor verblind. Hij werd genezen doordat er gal over zijn ogen gestreken werd. Dit waarschijnlijk door de alkalische en schuimende eigenschappen of de antiseptische eigenschappen van galzure zouten. Jesaja 38:14 ԡls een zwaluw, zo tjilp ikծ Hizkia Գ, Գusլ wordt meestal vertaald als zwaluw, het Arabische woord sis is er mee verbonden en betekent snel, naar zijn sjitterende geroep. Verder komt de sus voor in Jeremia 8:7 en wordt daar beschreven als trekvogel. (zie kraan) Ook is het mogelijk dat de gierzwaluw bedoeld wordt. Het woord Ԥerorլ betekent vrijheid en kan voor alle vogels gelden. Het wordt vertaald als zwaluw en gierzwaluw en komt voor in Psalm 84:4; Լi>zelfs vindt de mus een huis. En de zwaluw een nest voor zich. Waar zij haar jongen neerlegt. Uw altaren..ռo:p> Spreuken 26:2: ԧelijk een mus weg fladdert en een zwaluw heen vliegtծ Edelstenen. Edelstenen in de Bijbel. In Bijbelse tijden komen al veel edelstenen voor. Tegenwoordig gelden strikt genomen alleen diamanten, smaragden, robijnen en saffieren als edelstenen, terwijl andere zeldzame en mooie stenen als halfedelstenen worden beschouwd. De met 㥤elgesteenteӠof 㫯stbare stenenӍ weergegeven Hebreeuwse uitdrukking heeft echter een ruimere betekenis, zoals uit Ezechil 28:12, 13 blijkt die een hele reeks opsomt. Լi>gij waart in Eden, Gods hof; alle kostelijke gesteente was uw deksel, sardissteen, topazen en diamanten, turkooizen, sardonyxsteen en jaspisstenen, saffieren, robijnen en smaragdenռ/i>. Deze edelstenen onderscheiden zich voornamelijk van andere mineralen door hun zeldzaamheid, schoonheid en duurzaamheid. Iemands rijkdom werd gedeeltelijk afgemeten naar zijn bezit aan edelstenen of kostbare stenen. De koningen Salomo en Hizkia hadden ze klaarblijkelijk in grote hoeveelheden, 1 Koningen 10:11; 2 Kronieken 9:10;; 32:27. Edelstenen of kostbare stenen werden ten geschenke gegeven, 1 Koningen 10:2, 10; 2 Kronieken 9:1, 9, konden een deel van de oorlogsbuit zijn, 2 Samuel 12:29, 30; 1 Kronieken 20:2, en waren handelsartikelen, bijvoorbeeld in Tyre of Tyrus, Ezechil 27:16, 22. Palestina ligt vlak bij Egypte waar al vanouds met sierstenen gewerkt werd. Ook de Phoenicirs waren in de buurt die ongetwijfeld een belangrijke rol hebben gespeeld. De eerste keer dat er in de bijbel melding wordt gemaakt van kostbare stenen, is in Genesis 2:11, 12, waar Havila wordt beschreven als een land met goed goud, 㢤ellium hars en de onyxsteenӮ Koning David zette zich een kroon van edelstenen op het hoofd, 2 Samuel 12:30 en schonk aan de tempel edelstenen, 1 Kronieken 39:2 waaronder ook 㯮yxstenen, en stenen die gezet moeten worden met harde mortel, en mozaekstenen, en allerlei kostbaar gesteente, en albaststenen in grote hoeveelheidӮ Hij droeg zelf een aanzienlijke hoeveelheid materialen bij, en ook het volk schonk vrijwillige gaven, 1 Kronieken 29:2-9. Toen Salomo de tempel bouwde, 㢥kleedde hij het huis met kostbaar gesteenteӬ dat wil zeggen, hij versierde het met edelstenen, 2 Kronieken 3:6. Salomon kreeg edelstenen van de koningin van Sheba, 1 Koningen 10:10. 2 Kronieken 9:10. Ezechil 28:12 somt een hele reeks edelstenen op.ՠ In Openbaring 4:3 wordt iemand die op de troon zit met jaspis en sardius vergeleken, een regenboog was om de troon, als een smaragd in aanzien. Johannes, Openbaringen 21:19-20, bespreekt ook het Nieuwe Jeruzalem, Gods glorie: het eerste fundament was van jaspis, het tweede saffier, het derde chalcedon, het vierde smaragd, het vijfde sardonyx, het zesde sardius, het zevende chrysoliet, het achtste beril, het negende topaas, het tiende chrysopraas, het elfde hyacint, het twaalfde amethistծ Het uitspansel wordt met een saffiersteen vergeleken, Ezechil 1:26. Gebruik in verband met de aanbidding. De Isralieten kregen in de wildernis het voorrecht om zowel voor de tabernakel als voor de efod en het borststuk van de hogepriester diverse waardevolle dingen bij te dragen. En ongetwijfeld ging het hierbij om artikelen die de Egyptenaren hun hadden gegeven toen zij er bij hen op aandrongen hun land te verlaten, Exodus 12:35, 36. In het borstharnas van de priesters, Exodus 28:15-30, komen veel edelstenen voor en geeft God een gedetailleerde opdracht hoe te maken, kleuren, grootte en materialen, ringetjes en de kettinkjes voor de bevestiging: Լi>gij zult een borstschild maken, kunstig werk. Op dezelfde wijze als de efod zult gij het maken; van goud, blauwpurper roodpurper, scharlaken en getweernd fijn linnen zult gij het maken. Vierkant zal het zijn, dubbel, een span lang en een span breed. Gij zult het vullen met een steenvulling, vier rijen stenen; een rij rode jaspis, chrysoliet en malachiet, de eerste rij; de tweede rij; hematiet, lazuursteen en prasem, de derde rij; barnsteen, agaat en amethist, de vierde rij; turkoois, chrysopraas en nefriet. Met goud omgeven zullen zij in hun zettingen gevat zijn, en de stenen zullen overeenkomstig de namen van de zonen van Isral twaalf in getal zijn, overeenkomstig hun namen;ռ/i> Beschreven wordt hoe er een schild moest worden gemaakt met daarop in gouden vattingen vier rijen van drie edelstenen, twaalf in getal, naar het aantal stammen van Isral. Het is de vraag of dit borstschild inderdaad met deze stenen bedekt is. Een span maakt 17cm zodat elke edelsteen een grootte moet hebben van ongeveer 4 a 5cm. Ook is het niet voor te stellen dat men in de oudheid alle stenen kon graveren. De namen van de patriarchen waren namelijk in de stenen gegraveerd. Maar de Hebreen verstonden de kunst van het graveren van edelstenen blijkbaar al lang voor hun knechtschap in Egypte, waar de graveerkunst ook reeds bestond. Judaՠs zegelring was kennelijk gegraveerd, Genesis 38:18. Volgens de Joodse legende heeft men gebruik gemaakt van de wonderbaarlijke schamir. 1 Koningen 6:7 Լi>en geen hamer of beitel of enig ijzeren gereedschap werd gehoord bij het bouwen van het huisռ/i>. Salomon moest dus magische krachten gebruikt hebben. De namen werden met inkt op de edelsteen gestreken en daarna kwam de schamir er aan te pas en het resultaat was dat de namen ingegraveerd waren. Zelfs diamant werd ingegraveerd. Maar een diamant van die grootte zou enorm duur zijn, in verhouding veel duurder dan die van de andere stammen die dan vervolgens vervuld zouden worden van haat en afgunst. Die was toen ook nog wel niet bekend en zou wel net als de Griekse Adamas zijn; onbedwingbaar, soort staal. Deze namen hebben in de loop der eeuwen enkele veranderingen ondergaan. Het is nog steeds de vraag of de namen goed zijn. HebreeuwsMasora,SeptuagintFlavius JosephusVulgaat herziene vertalingNederlands.Volkoomen. Joodse vertaling250 na Chr.90 na Chr.400 na Chr.1611 na Chr.Bijbelgenootschap

OdmSardiusSardiussardonyxsardiussardiusrode jaspisSardonyx PitdahtopaastopaastapazostopaastopaaschrysolietChrysoliet BarkthsmaragdsmaragdsmaragdossmaragdoskarbonkelmalachietMalachiet NophkkarbonkelkarbonkelanthraxkarbonkelsmaragdhematietAlmandien Sappirsaffiersaffierjaspissaffiersaffierlazuursteen Lapis lazuli JakeloomdiamantdiamantsapphirosjaspisdiamantprasemStaal LsjmopaalopaalligurosliguriushyacinthbarnsteenZirkoon SjebooturkooisturkooisamethystosachatesagaatagaatTurkoois. AhlomahamethysamethystachatesamethystamethystametistAmethist TarsjishchrysolietchrysolietchrysolithchrysolietberylturkooisChrysoliet SjohamonyxonyxonyxonyxonyxsardonyxSardonyx YashphhjaspisjaspisberyllusberiljaspisjaspisSerpentijn.

Maerlant in 1260 : In die camer, dat is waer, Die van Ebreeuschen goud was claer, 17605 Stonden die edel xii stene Die Got vercaren heeft allene. Dies hiet hy se presiose, by namen Japis ende sophier te samen, Meyrauden, aghaet, calcidonys, 17610 Berille ende sardonys, Beid jacinctus, crisout, Topaes, die beter is dan gout, Crisoprassus ende ametiste, -Dat scryft ons Johan ewangeliste, 17615 Dat ghemaect is van hem Dat hemelsche Jherusalem:-In die kamer, dat is waar, Die van Hebreeuws goud was klaar, 17605 Stonden die edele 12 stenen Die God gekozen heeft alleen. Daarom heet hij ze kostbaar, bij namen Jaspis en saffier te samen, Smaragden, agaat, chalcedoon, 17610 Beril en sardoen, Beide hyacinten, chrysoliet, Topaas, die beter is dan goud, Chrysopraas en amethist, -Dat schrijft ons Johannes evangelist, 17615 Dat gemaakt is van hen Dat hemelse Jerusalem:-

Agaat. Agaat, midden-Nederlands achaet, acaet en achates, Duits Achat, midden-Hoogduits achates, uit Frans agate van de 13de eeuw, dit uit Latijn achates, (gemma) wat weer uit Grieks achates (akhates), de steen zou zo genoemd zijn naar de rivier Achates in Sicili, (heet nu Dirillo) waar het volgens Plinius het eerst gevonden zou zijn. Het kan ook een vorm zijn van gagates: git of gagaat, die volgens Plinius en Dioscorides bij Gagas (Gagay) in Lyci werd gevonden. Plinius vermeldt dat ze eerst in Sicili in de buurt van de rivier Achates waar het gevonden werd en later op vele plaatsen in talrijke verscheidenheden. Hij noemt het jaspisagaat, wasagaat, smaragdagaat, bloedagaat, witte agaat en boomagaat. De hoge waarde van veelkleurige verscheidenheden van kwarts stonden bij de ouden in nauw verband met hun geschiktheid om de vervaardigers van cameen (in relif gesneden stenen) te dienen. Dikwijls vormden de verschillende lagen de achtergrond, het hoofd en haarlokken de figuur. Men schepte in die tijd veel behagen in de zogenaamde spelingen van de natuur, de kleurverscheidenheid van agaat gaf hier voldoende aanleiding toe. Hij maakt gewag van een beroemde steen die het eigendom was van Myrrhus die de negen muzen voorstelde en Apollo met de citer. In de bijgelovige middeleeuwen zag men in zulke stenen vaak heiligenbeelden, pauselijke kronen en dergelijke. Daar kende men dan, evenals aan alle edelgesteenten, geneeskrachtige eigenschappen aan toe met een buitengewoon werking. Megenberg; ԁchates is ook een van de uitverkoren stenen, echter niet de twaalfde die Johannes zag in het deugden boek. De steen vind men in het water Achates tegen de zonsopgang en is zwart; echter in dat zwarte zijn witte adertjes gemengd. Men spreekt ook dat de steen erg schone aangeboren tekens heeft tussen zijn strepen en dat dit alles een kleur is. De steen heeft de kracht dat het vergif schuwt en de dorst lest en dat gezicht voedt en die sterkt en vruchtbaar maakt die hem draagt en maakt hem aangenaam en betamelijk de lieden. Nu spreekt een oud schrift dat koning Porus van dat soort steen een droeg aan de vinger en die was zo schoon dat daar citer spel of zanginstrumenten daarin gegraveerd waren en onder die in het midden was de afgod Apollo en die had een harp in de hand. Ԯ De bontkleurige steen die, naar Orpheus, de kleuren van het glasachtige Jaspis, de bloedrode Sardonyx en de lichte smaragd verenigt en die op de appel, het lentekind, in kleur gelijkt. In Chinees ma-nao: paardenhersens, omdat de door elkaar lopende strepen daar op zouden lijken. Al naar gelang de kleur werd er een symbolische relatie aan toe geschreven. In de aderen herkende men figuren van goden. Albast. Albast, midden-Nederlands alabastre, Engels alabaster, Frans albtre, uit Latijn alabastrum, uit Grieks alabastron: zalfflesje, van alabastos, albast. Naam van een stad in Egypte, Alabastron. Albast is een zachte, witte, haf doorzichtige steen die zeer goed te polijsten is. Megenberg; Ԏicomar of alabastrum is een alabastersteen. Die is wit en is erg koude natuur en daarom houdt men edele zalf daarin lang. Uit de steen had Maria Magdalena een bus en daar was de zalf in die ze onze Heer op dat hoofd goot. De steen heeft die aard dat het zegevierend maakt en behoudt vriendschap tussen de lieden. Uit de steen maakt men beelden en daarom dat het zo algemeen is acht men het niet veel. Almandien. Almandien, almandijn, almandine. De naam is ontleend aan Plinius carbunculus alabandicus, in zijn tijd werden er in Alabanda in Klein Azi (bij Milete, nu Hissar genoemd) granaten geslepen tot bijvoorbeeld vazen.

Carbunculus; kleine vonk, karbonkel, Duits Karbunkel of Karfunkel, Engelse carbuncle uit oud-Frans charboucle, escarboucle, en dat uit Latijn carbunculus: kleine gloeiende kool, de naam zinspeelt wel op de gelijkenis met gloeiende kool, Latijn carbo; steenkool, een helderrode kostbare steen Destijds was de Almandien met rood violette nuances de kostbaarste; men noemde hem de Լi>steen met de kleur van duivenbloedԮ Van alle granaatsoorten is de Almandien het langst bekend. De karbonkel is waarschijnlijk de anthrax (zie antraciet) van Theophrastus. Geslepen karbonkels lichten in het donker op als gloeiende kolen. Een Talmoedische legende weet te verhalen dat de Ark van Noach verlicht werd door de schittering van 1 enkele reusachtige grote karbonkel. Լspan style='color:black'>Daarvan hangt een lantaren waar een karbonkelsteen in lag en in alle steden leek het daar dag, dat deed de kracht van de steenռ/span>. ԉn die zaal, die zo helder scheen, daar stond een fijn carbonkelsteen ...; van hem kwam alle het lichtծ Maerlant: ԁlabandina is zo genoemd omdat men ze vond in een land dat Alabandina heet. Men vindt ze in het land van Azi duur en uitermate schoon en voor een deel lijkt het op de granaten, nog beter lijkt het op de robijn. Ze verheugt zijn hart die het naarstig aanziet, dit is dat men er aan te prijzen pleegtծ

Amethist, ametist, ametiste, ametist, amestis, amethyst, ammathyst of amastis, Duits Amethyst, Engels amethyst, oud Frans ametiste, middeleeuws Latijn amatistus. Amethist werd vanouds tegen verdoving gebruikt en als amulet gebruikt. Latijn amethystus komt uit Grieks amethustos: dronkenschap, Grieks methu: wijn, a: niet (vergelijk mede). Grieks mqusto; violetkleurig edelgesteente; aldus (naar men zegt) genoemd van de ontkennende a en meqein, dronken zijn, dus nuchter zijn omdat men oudtijds aan deze steen de kracht toeschreef tegen dronkenschap te behoeden. Wijn die gedronken wordt uit een beker vervaardigd uit amethist zou men niet dronken kunnen worden. Over het algemeen verliest amethist bij geelachtig kunstlicht zoals bij een kaars of van petroleum veel van zijn kleur waardoor hij vuil grijs tot grijsviolet wordt. Onder ultraviolette stralen fluorideert hij zacht groenachtig tot geelachtig. Bij zonlichtbestraling of bij blootstellen aan daglicht kan het ook veel van zijn kleur verliezen, zelfs geheel ontkleurd worden, vooral de Saksische. Door verwarming verliezen veel amethisten hun kleur en worden kleurloos, anderen worden bij kamertemperatuur geel tot bruinachtig violet en bekend met de valse naam topaas, Madera topaas, Schotse topaas en Hyacint de Compostella. Bij kaarslicht zijn deze gebrande amethisten duidelijk van de echte topaas of citrien te onderscheiden. Ontkleurde amethisten worden wel eens als topazen in de handel gebracht wat een veel duurdere en hardere steen is, ook soms als surrogaat diamanten. Door gloeiing wordt het kleurloos tot geel, de citrien. Amethist was reeds bekend bij de Egyptenaren, Etruskers en Romeinen. Plinius heeft amethist al beschreven. In de Middeleeuwen werd amethist ook in Europa zeer gewaardeerd. Hij werd bisschopsteen genoemd, omdat het vroeger een geliefde edelsteen was voor kerkelijke hoogwaardigheidsbekleders en zou magische krachten bezitten. Dat komt dan ook omdat ze het meest uit Duitsland werden gehaald. Van Maerlant:, ԅmesticus die ik als eerste zette is gelijk de viool gekleurd en waar men ze zo gedaan vindt zijn dat de beste, zonder waan. Sommige amethisten zijn geverfd naar rode wijn en met het water verkeerd. In Ethiopi, zoals men ons leert, vindt men ze en in Indi en in Germani hier bij, maar die zijn niet bar duur en ook niet van schone manier en de waarde is minder.

Granaten. Granaten zijn zo genoemd naar de granaatstruik, Malum Granatum of Punica, die zelf vol granaten zit, vergelijk Granada. Granum (lapis) betekent een zaad, ponum granatum is een vrucht met zaden. Net als de granaatappel komt de steen granaat in korrels in de aarde voor. Ook de edelsteen granaat heeft een dieprode kleur, zo ook graniet. De kleur verandert met de samenstelling. De meest voorkomende kleur is rood in allerhande tinten en bij een stijgend ijzergehalte wordt het tot zwart aan toe. Als ԥdele granaatՠheeft men van oudsher de fraai gekleurde, goed doorschijnende granaten onderscheiden die als edelsteen bruikbaar waren. Ze komen voor in Duitsland, Oostenrijk, Zwitserland, Itali, Finland, Tsjechi, Australi en Amerika. In de Middeleeuwen verstond met onder karbonkels zeer verschillende rode edelstenen, ook de granaat. Mogelijk zijn de robijn en rode spinel bedoeld, maar vrijwel zeker zaten er ook granaten onder. Het vele gebruik van de granaat als siersteen in oude tijden wordt door vele archeologische vondsten bevestigde. De granaat wordt voor het eerst vermeldt Marbodeus (rond 1100) een hyacinthus granatus, wel een vorm van robijn en wel vanwege de vorm.. In oude metaforen is het de naam van de rode granaat, in geleerd Afrikaans heet die carboncle. Die of de Latijnse vorm leverde vroeg in de 13de eeuw in midden-Hoogduits Carbunkel op. De omvorming schijnt onder invloed van vonken, midden-Hoogduits Funke, gevormd te zijn. Karvunkel. Mogelijk van Joods gorfinki, rode granaat. De granaat die het meest bekend is door zijn mooie robijnrode kleur heet wel pyroop, Frans pyrope, Latijn pyropos, Grieks Puropos: pyr; vurig, ops; oog, met vurige of vlammende ogen, zie Pyrus. De kleur van pyroop kan variren van diep rood tot bijna zwart. Die is bloed- tot zeer donkerrood tot vrijwel zwart en bekend als edele granaat of Boheemse granaat, naar de vindplaats. Dat is de veel voorkomende Բobijnՠvan de kerkelijke sieraden. Maerlant beschrijft een granaat: ԇarantus is een steen die wel met robijn overeen komt. Wel is zijn gedaante dan donkerder, de roos bijna gelijk. Zo hard dat men het niet graveren kan, tenzij dat men het aansnijdt met splinters van de diamant. Men vindt in Ethiopi land, omtrent Surs vindt men er meer die uit de zee geworpen zijn. Deze verdrijft zeren en verheugen het hart mede. Sommige hebben violette gedaante, dat is de duurste, zoals ik waanծ Zo ook Megenberg; Granatus is een steen van een erg schone kleur gelijk een robijn, toch heeft het een vettere roodheid dan de robijn zoals een rood ros. De steen laat zich erg ongaarne graveren en schijnt des te beter wanneer men hem een zwarte kleur onderlegt. Het verjaagt treuren en geeft het gemoed vreugde. Men vindt het in het moren land en bij Tyrus in het zand daar het de zee uitwerpt. Er is ook een soort steen van die is vioolkleurig met een bijgemengde roodheid en die is meer edel en kostbaarder en gelijkt de balasten. De granaat is van de hyacint aard en is zijn geslacht.ռ/p>

Spinel, Duits Spinell, Frans spinelle, oud Engels, 1528, spynell, Italiaans spinello, Latijn spina; gepunt, doorn of pijl, vorm van de kristallen, Grieks spinnos wat vonk, fonkelen betekent. Spinellen worden al sinds de oudheid samen met andere stenen karbonkelstenen genoemd, carbunculus ruber. De huidige naam is later ontstaan. In het verleden werden spinellen vooral gevonden in de edelsteenafzettingen in Myanmar en op Sri Lanka. Spinel is door de kleur lastig te onderscheiden van robijn. Spinellen van edelsteenkwaliteit komen voor in Thailand, Cambodja en Laos. Spinel komt maar in kleine stenen voor, 5 karaat is al een bijzonder grote. Samenvatting. Granaten werden pas later genoemd en vooral toen ze in Bohemen gevonden werden. Spinel is te klein en komt meer voor richting India. Het meest waarschijnlijke is almandien die met de tekst van Josephus en Theophrastus overeenkomt. Hoewel, als de granaat, zoals Maerlant schrijft, te Sur voorkomt, Genesis 16;7, ten zuiden van Kanan en aan de oostgrens van Egypte, is dat een betere kandidaat. Die kan onderweg gevonden zijn.

Antimoon, antimonium of stibium, symbool Sb, atoomnummer 51. Antimoniet, Duits Antimonglanz, Frans antimoine, Engels antimony, Latijn, antimonium, Grieks antimonos; niet alleen of van anthemon; bloeiend, naar de bosvormige kristallen die er als een bloem uitzien. Arabisch al ithmidum. De naam stbium, Grieks stibnum, waarvan het symbool Sb komt, stibniet, in Frans stibine, Engels stibnite werd oorspronkelijk aan het sulfide gegeven. De naam stibniet was al bij de ouden in gebruik en stamt vermoedelijk uit Arabisch al ithmid of Koptisch stim, Egyptisch stm. De vrouwen gebruikten het mineraal voor het verven van het haar, de wenkbrauwen etc. en het schijnbaar vergroten van de ogen, vandaar de tweede naam platyophtalmon, Grieks platys: breed. In Hebreeuws en Arabische heet het ԡl-Kohl ջ zeer fijn poeder van antimoon om wimpers te bestrijken, dit woord ging als ԡlcoolՠin andere spraken over en werd later op wijngeest overgedragen, vergelijk alcohol. Het was het fijne poeder dat overbleef na verdamping. In latere overzettingen van de 16de eeuw werd het antimon. Men gebruikte antimoon voor het scheiden van goud en zilver en als geneesmiddel. In bekers uit antimoon liet men wijn lang staan om dan als braakmiddel te gebruiken, ook werden er pillen van gemaakt. Omdat de monniken er misbruik van maakten werd het door Frans II verboden, anti monachon: tegen monniken, vandaar de naam, Antimon. Volgens een legende zou de monnik Valentius ontdekt hebben dat antimoniumverbindingen varkens sneller vet maakten, hij wilde dat ook bij zijn medebroeders uitproberen om dat die volgens hem te mager waren. Maar de broeders werden niet dikker en enkele overleden zelfs. Antimoon en zijn verbindingen waren al in de oudheid bekend. Het sulfide, het in de natuur voorkomende spiesglans, (Duits Spiesglanz; spits glas, de glans) wordt in het Oude Testament vermeld, 2 Koningen 9:30 waar de Statenvertaling ten onrechte van blanketten spreekt. De oosterse vrouwen gebruikten het zwarte poeder om de randen van de oogleden te kleuren. Ook zijn vaten van antimoonmetaal, onder andere een Chaldeese vaas opgegraven. Of de onder de Egyptische afbeeldingen genoemde verfmiddel ԭstmՠen later Գtmՠdat voor het verven van de wenkbrauwen gebruikt wordt antimoon verstaan moet worden is niet geheel zeker. Dioscorides en Plinius beschreven de winning van antimoon uit spiesglas (stibium) en bespreken het als geneesmiddel.

Beryl of beril, de naam beryllos werd reeds in de oudheid voor verschillende groene mineralen gebruikt. Beril, in Duits beril, oud-Frans berille, barille, uit Latijn beryllus, uit Grieks berullos wat verwijst naar een blauwgroene kleur van een zeewatersteen, van een woord in de volkstaal van Prakriet van Voor Indi, verulijam, verulia, de naam voor deze edelsteen die mogelijk terugvoert op de Z. Indische stad Velur die nu Belur heet. Bijbel. Het is al sinds de oudheid een van de kostbaarste stenen en wordt in de Bijbel vermeld. Ezechil 1: 16 beschrijft zijn schoonheid waar de wielen van Gods troon op glimmend beril lijken. De oude kristallen ballen waren gemaakt van beril en later door rotskristallen vervangen. Plinius zegt dat berillus nauw verwant is met de smaragd en smaragd spaart de ogen. Hij zegt ook dat Nero de spelen door een smaragd heeft gade geslagen. Men nam daardoor aan dat Nero de spelen gezien had door beril dat in de vorm van een bril geslepen was en leidde daar de naam van bril af. De glasheldere halfedelsteen laat zich in dunne blaadjes splijten en zou de grondstof verschaft hebben waaruit de eerste brillen gemaakt werden. Men sleep beril voor relikwien en monstrans om de inhoud zichtbaar te maken. Men herkende de optische werking en vond zo rond 1300 de bril uit, dat in Florence. De lenzen werden uit beril en bergkristal geslepen totdat men glas zonder blazen wist te maken. Intussen was de naam bril, naast ogenspiegel, in gebruik gekomen. De naam bleef daarna ook toen andere materialen gebruikt werden. Beril is zeldzaam maar komt soms in grote stukken voor en soms zo groot dat losse zuilvormige stukken in Ponferada te Spanje als deurstijlen en andere architectonische ornamenten zijn gebruikt. Het grootste berilkristal is gevonden op Madagaskar. Dat was 18 m lang, had een omtrek van 3.5 m en woog bijna 40000 kilo. Maerlant zegt ;Ԏegen soorten kan men vinden en de beste komen ons van Indiծ

Chrysoliet, midden-Nederlands crisolijt of crisout, Engels chrysolite, Duits Chrysolith, Latijn chrysolithus, Grieks khrysolithos, van khryso: goud, lithos: steen, gouden steen. In oude tijden was het bekend met de naam topazos of topaas, terwijl topazos de nu bekende chrysoliet is, zie daar. Het is een olijfkleurige halfedelsteen, in Frans en Engels heet het peridot. De transparante felgroene wordt olivine of olivijn en de olijfgroene vorm peridot genoemd. Het wordt soms ook olivijn genoemd. In vroegere tijd is het veel geslepen, vooral aan relikwienkastjes en andere kerkelijke sieraden is de edelsteen veel verwerkt. Het werd blijkbaar door de kruisvaarders van hun tochten mee genomen. De vindplaats was echter verloren gegaan en tot in 1900 mocht men aannemen dat alle chrysoliet die in de handel waren gekomen afkomstig waren van zulke oude kostbaarheden. In dat jaar zijn prachtige kristallen ontdekt op de wanden van holten in een tot serpentijn verweerd vulkanisch gesteente op het eiland Seberget of St. Johns, dat is in Egypte, Rode Zee, tegenover kaap Ras Benas. Het woord pidat, pitdah, in de Bijbel, Psalm vers 18, is mogelijk verwant met Sanskriet pita; geel en vanwege de vermelding ks is het aannemelijk dat het gaat om de geelgroene chrysoliet of olivijn dat voorkomt op Zabargad, een eilandje voor de Egyptisch kust van de Rode Zee dat in Grieks-Romeinse tijd als topaaseiland werd aangeduid, Plinius historia naturalis VI, 34, 169 waarbij topaas staat voor chrysoliet. De volkomen gelijkheid in kleur van deze nieuwe en de oude chrysoliet en de aanwezigheid van talrijke sporen van vroegere bewerking in de vorm van oude putjes laten geen twijfel toe dat hier de oude vindplaats gevonden is. In de Bijbel dan vaak vertaald als rode parels. Zie ook Openbaringen Johannes 21, 20. De mooie groene, doorzichtige chrysoliet komt in losse kristallen voor in de Orint, Egypte, Ceylon en Brazili en wordt als edelsteen gebruikt. Kostbare stenen worden in de Schrift soms gebruikt om eigenschappen van hemelse of geestelijke dingen, respectievelijk personen, te symboliseren. De hemel werd voor Ezechil geopend, en in twee visioenen zag hij vier gevleugelde levende schepselen met naast elk van hen een wiel, waarvan de aanblik met 㤥 gloed van chrysolietӠwerd vergeleken, wat wil zeggen dat ze geel of misschien groen van kleur waren, Ezechil 1:1-6,15, 16; 10:9. Later zag Danil een engel, 㥥n zekere man, in linnen gekleed,Ӡwiens լichaam als chrysoliet wasծ Danil 10:1, 4-6.

Diamant. Diamanten werden in de 6de tot de 5de eeuw voor Christus in Europa bekend. Uit deze tijd stamt een oud Grieks bronzen beeld met onbewerkte diamanten. Diamant werd van oudsher in drie gebieden van Voor-Indi gevonden. Het eerste ligt in Haiderabad en omvat gedeelten van de stroomgebieden van de rivieren Panar, Kistnah en Godavery, vooral de Golconda mijnen die nu vervallen zijn. Het tweede is een groot gebied waarvan Sambalpur aan de Midden Mahanady rivier het middelpunt is. Het derde is de streek van Panna in Bandelkhand. De mogelijkheid om de diamant te slijpen was in Indi al lang bekend en kwam zo ook waarschijnlijk naar Europa. Maar in Europa gaat de eer van naar Lodewijk van Bergen (Berken) die de kunst van het slijpen van deze steen in 1450 te Brugge uitgevonden of op naam gesteld zou hebben door de diamant op roterende schijven met hun eigen poeder te slijpen. Men neemt aan dat de Florentijner en de Sancy zijn werk zijn, die hebben de vorm van een pendeloque. Adamas was een van de Trojaanse vorsten. Het was ook het mythische ԧodenstaalլ αδάμας of adamas, үnverslaanbaarӬ waarvan de helm van Hercules, de ketens van Prometheus, volgens Aeschylus, en dergelijke gemaakt waren. Ptolemaeus, de legeraanvoerder van Alexander, maakte het westen bekend met de diamantrivier. Hij noemde die adamas, de ontembare, en gaf daarmee de diamant een naam waarmee Plato alle harde stoffen en metalen had aangeduid. De diamantrivier was de Mahadani, de adamasrivier. Bij Plato en Theophrastus wordt in de 4de eeuw voor Christus voor het eerst de uit Indi gemporteerde diamanten vermeld en tegelijk met de eretitel van ԡdamasՠde onbedwingbareծ Die naam ging dan in Latijn over, bij Virgilius en Ovidius nog in de betekenis van staal en bij Plinius in de nieuwe betekenis van diamant. Uit het gewone Latijnse (a) diamante kwam in oud Frans diamant, bij Walther de Vogelaar een diemant, bij Luther kwam het over de oud Franse nevenvorm tot Demant en pas in de 18de eeuw kwam de Italiaanse vorm diamante ook in Duitsland. Diamant, Engels diamond, midden-Nederlands diamas, 13de eeuw, dyamant, uit Frans diamant dat weer uit Latijn diamas, met Grieks dia; doorschijnen, wat naast adamantis: hardste ijzer of staal, ondeelbaar, onverbiddelijk staat en dat van Grieks adamas, adamantos, a: niet en damao: ik tem, onderwerp, domitare: inbreken. Een harde ondeelbare steen als de diamant, eigenlijk onbedwingbaar, een soort chamir of sjamir zoals Salomon die gebruikte. Salomon had zoծ kracht ook nodig bij het bouwen van de tempel, 1 Koningen. 6:7 Լi>en geen hamer of beitel of enig ijzeren gereedschap werd gehoord bij het bouwen van het huisռ/i>. Hij moest dus magische krachten of diamanten gebruiken. Daarnaast ontstond in het Latijn adiamante (misschien onder invloed van het Griekse dia: doorschijnen) waaruit weer het Franse adamant, van amant: magneet, Engels adamant ontstond. Adama is Hebreeuws voor aarde, zie Adam, toeval? Adamant betekent zowel diamant als magneet.Maerlant; In India, lees ik dat men ze vond, in het Troglodieten land. Isidorus zegt het in het leste dat de gele zijn de beste en dat hij glas en ijzer mede beide direct naar zich trektռ/span> . Dat is duidelijk de magneet, hoewel bij de Troglodieten worden diamanten gevonden. Zou de diamant geen staal geweest zijn, een nieuwe manier van ijzer gieten, die zij er wel en ook in die grootte? Of bergkristal. Het is in ieder geval geen edelsteen uit de Bijbel.

Prasem is groen. Midden Latijn prasinus van Grieks prasinon of pratites: lookgroen geverfde steen, een lookgroene kwarts, prason; prei, vergelijk ook de steennaam chrysopraas. Het is een soort amethist. De ouden meenden dat dit het moedergesteente van de smaragd was waarom ze die smaragdus matrix noemden, smaragdmoeder. Dus vergeleken ze die met de smaragd en niet met de diamant.

Goud. Goud, in Latijn Aurum of Au, verwant met aurora, morgenrood, Duits Gold, Engels gold, ook in oud en midden Engels, in oud Saksisch, oud Fries en oud Hoogduits Gulp, oud Noord gull, Gotisch gulb. Er lijken twee nauw verwante Germaanse woorden ghel en gըel te zijn die beiden geel of geelachtig betekenen. Of de naam goud is een verbastering van de term jval uit het Sanskriet. Frans or, van aurum. Het gebruik van goud reikt historisch tot in de 5de eeuw, mogelijk 6de eeuw v. Chr. Men weet dat de Egyptenaren in de 17de dynastie een grote hoeveelheid goud bezaten en dit als sier gebruikten. De oudste berichten over het zoeken in de bergen komt uit de tijd van Thoetmosis in de 18de dynastie en gaat zo tot ongeveer 1500 terug. Op de volkerentafel van Karnak wordt het land Mayu als de bron van het goud genoemd. In de inscriptie van Kuban uit de tijd van Ramses II in de 19de dynastie rond 1200 v. Chr., wordt vermeld dat het land Atika door goudgravers bezocht wordt. Ook aan de bovenloop van Senegal en Dscholiba bestond naar Herodotus een oeroude goudwinning. Waar echter ten tijde van Salomon het extra rijke goudland Ophir lag is niet bekend, mogelijk Ethiopi. Als het nieuwe Jeruzalem nederdaalt uit de hemel, staat er: ҉en zij had de heerlijkheid Gods, en haar glans geleek op een zeer kostbaar gesteente, als de kristalheldere diamant.ӠOpenbaringen 21:11. Daarnaast zijn de poorten van parels gemaakt en is de straat der stad van zuiver goudɮ.

Hyacint. Over de naam hyacint is al veel gediscussieerd. Hyacint was een knappe jongeling die door Apollo per ongeluk gedood werd bij het werpen met de schijf, palet. Dit was de schuld van Zephyr die jaloers was op de liefde die Apollo aan hem gaf, zie Hyacinthus, Grieks huakinthos; jongeling, gaf, door een ademtocht van hem werd de schijf afgedreven zodat die Hyacinthus hoofd raakte, de jongeling viel op de grond. Apollo rende naar hem toe en lichtte zijn bloedende hoofd zachtjes van de grond en reinigde de fatale wond, maar niets hielp, de ademtocht bleek dodelijk. Van zijn bloed maakte Apollo de purperen bloem zodat die mocht baden in de morgendauw en de pure lucht van de hemel mocht drinken. Uit het wegstromende bloed, aldus Ovidius, ontstond de Hyacint die getekend was met de letters AI, AI. De zwarte merken op de bloemen zouden de weeklacht van Apollo weerspiegelen. Ay, Ay is een klaagtoon. Of getekend met de Y, de eerste letters van Hyacinthus naam in Դ Grieks. Naar een ander inzicht zou Apollo dit AI, AI, in zijn rouw op de bloembladen van deze plant geschreven hebben. Of zou, in plaats van Y, een I geschreven hebben, de eerste naam van Apollo en Hyacinthos samen. De kostbare steen huakinthos is rood en is mogelijk naar het neer druppelende bloed genoemd, niet naar het bolgewas die purperachtig is. Vergelijk Openbaringen 21: de elfde edelsteen. Ԋacincthus es een steen wel scone, blauwer dan die calerdoneՠvolgens Maerlant, dus was de steen vroeger blauw. Maar de hyacinthus was ook een kleurstof. Plinius in Nat. hist. 19,8 en Tacitus in Germanica 17 berichten van de voorkeur der Germaanse vrouwen voor linnen kleding die met helder rode zomen omzoomd waren. Dit was mogelijk een kleurstof van Rubia tinctoria zoals Plinius meedeelt dat die in Galli aangeplant werd. ҈yacinthus in Gallia eximie provenit. Hoc ibi pro cocco hysginum tingiturծ ԏok eene stof van de kleur van den jacinth, eene fijne blauwe stofռ/i>. Ԕe spinne puerper, bis ende vlas, zide, jacinctլ Spreuken 1 (of 15) 37: 7, (Latijn sericum, iacinthum, bissum, purpura et linum). Zijde, dat is wit van kleur, jacinct, dat is blauw, de derde was purper, de vierde dat was rood. (lees geel) Toen men verschillende edelstenen uit Indi wist te krijgen werd deze naam op een blauwe doorzichtige (saffier) overgedragen. Maar; Zirkoon, Frans en Duits zirkon, Spaans girgonca, van Arabisch zarqun; hel rood (cinnaber) en Perzisch zarqun of zargun: goud, gun: kleur. Het woord jargon, waar men lichte zirkonen mee aanduidt, is daar een afleiding van. Gele zirkoon wordt hyacint genoemd. Het mineraal zirkoon is genoemd naar het element zirkonium dat in 1789 door Martin Heinrich Klaproth in dit mineraal ontdekt werd. Megenberg; Ԍigurius heet lussteen en is een van de twaalf stenen zoals dat boek te Latijn spreekt. Dat versta ik dat het een van de twaalf stenen is die Aaron droeg in de tempel, echter het is de twaalfde niet die Johannes zag in zijn gezicht waarop de goddelijke stad gebouwd was Jeruzalem. De lussteen druppelt van de lus uiers zoals Plinius spreekt en die druppels worden zo hard dat een steen daaruit wordt. En dat weet dat dier wel van natuur en haat menselijke nut en daarom bestrooit het zijn plas met zand. De steen wordt vele kleuren daarna en de plas is gekleurd en is toch vaak geel en neigt zich een beetje tot een zwarte. Wanneer men de steen in water wast dan helpt het diegene die niet tot stoel mogen gaan en ontsluit het lijf en brengt weer de verloren kleur aan het aanzicht want het is de geelzieke goed en trekt de halmen aan zich zoals de git steen doet. Was wel amber.

Jaspis, Duits Jaspis of Jasper, Frans jaspe, uit oud-Frans jaspre waaruit Engels jasper, uit Latijn iaspis uit Grieks iaspis gespikkelde steenլ uit Hebreeuws jasfe of yashpheh, Assyrisch ashpu, Arabisch yasf en dat van Akkadisch (j)aspu. De naam werd echter het meest toegepast bij groene doorschijnende stenen waartoe waarschijnlijk ook de groene agaat, serpentijn en nefriet gerekend moeten worden. Ongeveer 2000 jaar geleden werd de naam jaspis voor het eerst gebruikt voor de steen die we nu onder die naam kennen. Plinius gebruikte Ԫaspisՠvoor een hele reeks variteiten van alle kleuren, die al bij volkeren in de oudheid bekend waren. De donkere tot zwarte jaspis uit India werd oorspronkelijk ԭorionՍ genoemd, een naam die later gebruikt werd om de donkere rookkwarts aan te duiden. De groene jaspis met regelmatige rode vlekken of stippen heet nu heliotroop. Een helder gekleurde, vooral de groene steen. Luther gebruikte jaspis in 2 Mozes 28,20 en nog 6 maal in de Bijbel. Bijbel. Een moeilijk geval was de term iaspis. In Openbaringen 21: 11is sprake van ԫristalheldereՠiaspis, maar tegenwoordig wordt met ԪaspisՍ een volledig ondoorzichtige steen aangeduid. In Openbaring 20 word Jaspis gebruikt om te schoonheid van het Nieuw Jeruzalem te schetsen. Het uiterlijk van de stad, de Heerlijkheid Gods, is gelijk aan Jaspis (vers 11) en zowel haar muren (vers 18) als het eerste fundament (vers 19) van de stad zijn gemaakt van Jaspis. De heerlijkheid van Jehovah, God zelf, wordt met de verblindende schoonheid van edelstenen vergeleken, want toen de apostel Johannes Gods hemelse troon zag, zei hij: ㄥgene die erop is gezeten, is van aanzien gelijk een jaspissteen en een kostbare roodkleurige steen, en rondom de troon is een regenboog, van aanzien aan een smaragd gelijk.ӠOpenbaringen 4:1-3, 9-11. Als doorzichtige kan dan alleen serpentijn in aanmerking komen.

Serpentijn, Frans en Engels serpentine, Duits Serpentin, Latijn serpentium, is zo genoemd, net als het gesteente serpentiniet, naar de kleur van sommige variteiten die op een slangenhuid (serpent, serpens) lijken met zwartgroene of donker bruine vlekken, het is de slangensteen, Schlangenstein, Lapis Serpentinus; slang of bedrieglijk. Grieks lithos ophites. Vandaar het woord ofiet, Latijn ophites; slang. De vorm waarin de mineralen gegroeid zijn in het gesteente doet denken aan de vorm van een slang. Het was een middel tegen vergif van slangenbeten. Uit de hersens van de draak (Grieks draco; slang) wordt de steen dracontias gebroed, maar de steen kan alleen van een levend dier genomen worden, als de draak eerst sterft verdwijnt de hardheid van de steen door de adem. Draken worden in slaap gebracht met medische kruiden, zo wordt de steen verkregen, de oosterse koningen zijn er bijzonder trots op om die steen te gebruiken. De steen in een slangenhoofd is een oud geloof. Plinius bijvoorbeeld vermeldt dat ҄racontites of Dracontia is een steen die gebroed wordt in de hersens van serpenten. Maerlant Գ drakensteen;ռspan style='color:black'>Dracondites, dat is een ware zaak, het is een steen die komt uit de draak. Het is niet schoon of goed, tenzij men het er levend uit doet. Dat doet men niet met klein werk, lieden die dapper zijn en koen merken dat hol van de draak en als die slaapt doen ze deze zaak dat ze hem het hoofd vrijwel breken en deze dure gemme uit werpen. Men zegt het, deze fijne gemme is nuttig tegen venijn en daartoe zijn manieren. Nuttig is tegen venijnige dieren. Deze steen, dat weet men wel, beminnen orintaalse koningen en hebber in grote geneugten, ze zijn helder en blakend rootծ De lichtere gele of groene, soms met kalkspaat samengegroeide variteiten noemt men edele serpentijn. Ze zijn doorschijnend en enigszins glanzend op de breuk, terwijl de gewone soorten ondoorzichtig en mat zijn. De Assyrirs maakte 4000 v.Ch. cilinderzegels uit Serpentijn en nog eens 1000 jaren eerder, maakten de Egyptenaren er scarabeen uit, met aan de onderzijde hiroglyfen ingegraveerd zodat deze ook als zegel kon worden gebruikt.

Karneol, carneool of karneool komt van Latijns voor gelijk geverfd, Cornalijn, corangelijn, wordt ook wel kornalijn genoemd, Duits Karneol, Hoogduits Carneol, midden-Hoogduits Corneol of Cornol, van midden Latijn corneolus, , Latijn cornu, corne: hoorn omdat het veel op een vingernagel lijkt en in Italiaans corniole net zoals het woord voor Cornus. Corangeline. Maar Corneolus heeft een vleesrode kleur. Dan is het woord afgeleid van Latijn wat vleeskleurig betekent dan naar de kornoelje, Cornus mas, die ook van cornu; hoorn, afgeleid is vanwege het harde hout, maar een vleeskleurige kers heeft. Het Griekse woord sardios betekent carneool, men leidt het af van Jesaja 44; 13, in Arabisch, Perzisch betekent sard vleesrood, sardoen is vleesrood als ruw vlees waarvan de naam carneool komt, van caro; vlees. Het Syrische sumoko, van samak, betekent ook rood. In Ezechil is er sorduna, dus ook sardoen, samuk of samak; rood. Dus waarschijnlijk twee afleidingen. Een gesteente van het geslacht der chalcedonen met kleurschakeringen die van wasgeel tot in donker granaatrood overgaan.

Koraal. Koraal, eerder corael, Duits Koralle, Engels coral uit oud-Frans coral (Frans corail) uit veel varianten van midden-Latijn corallum, uit Latijn corallium en dat uit Grieks korallion, ook kuralion, korallion, mogelijk van kore halos; dochter van de zee, kore; jonkvrouw, dat mogelijk van Semitische afkomst is, Hebreeuws goral: een kleine steen, vergelijk kraal. Naar Theophrastus is het steenachtig, rood en wortelvormig, groeit in de zee, Dioscorides noemt het als een zeeplant die hard wordt in de lucht. De koraalriffen ontwikkelen zich nog steeds in warme zee en en vormen machtige kalkmassaՠs langs de kust, de riffen, of ringvormige eilanden, de lagunen riffen of atollen, bijvoorbeeld het 2300 km lange Groot Barrire rif voor de kust van Australi. Sommige koraalriffen zijn wel 600m lang en soms steken ze als rotsen boven de zeespiegel uit. Hieraan kan je zien dat het water vroeger wel lager is geweest, soms hoger, de koraaldiertjes werken tot 30m diepte. De rode koralenleven in groepjes. Die groepjes hebben de vorm van grillige boompjes die tot een halve meter hoogte kunnen komen. De harde rode as is net als de boom met schors bekleed, maar bestaat uit roodgekleurde klei. In de schors zitten de koraaldiertjes die met elkaar in verbinding staan zodat het eigenlijk 1 organisme is met veelvuldig vertakte struiken. Het kalk wordt in de diertjes gevormd en vergroeit tenslotte tot een steenharde massa, CaCO3 of hoornmateriaal, waar de zachte massa van de koraaldiertjes als een soort schors omheen zit. Het ligt op een diepte van 80-200m en wordt soms opgevist. De opbrengst wordt steeds minder, mogelijk is er teveel uitgehaald. Er zijn verschillende vormen van onder andere witte koraal, (Isis) hoornkoraal, orgelkoraal, zwamkoraal, gatenkoraal, sterkoralen, bloedkoralen, labyrint of hersenkoralen. De rode was het meest in trek, vergelijk Klaagliederen 4;7. Tyrus was eens bekend om zijn handel in koraal, die gewonnen werd uit de Middellandse Zee, de Rode Zee en de Indische Oceaan, Ezechil 27;17. Ze bewerkten het ruwe koraal op artistieke wijze tot diverse siervoorwerpen, die zeer op prijs werden gesteld. Omdat koraal grote waarde heeft, worden er in de bijbel enkele interessante vergelijkingen getrokken. Kennis en wijsheid gaan de waarde van koraal stellig te boven (Job 28:18; Spreuken 3:15; 8:11; 20:15 Hetzelfde kan van een bekwame vrouw worden gezegd: ㈡ar waarde gaat die van koralen ver te boven.ӠSpreuken 31:10. Lapis lazuli. Het lapis lazuli dat via de Arabieren hier kwam. Lapis: Latijn voor steen, lazuli komt van Arabisch azul: blauw, vergelijk azuur. Vooral werd het gebruikt in de wapenkunde, in het hemelsblauw of in het lazuur gekleed. Lapis lazuli is een half doorzichtige steen in verschillende intens blauwe tinten. Een hemelse kleur. De hardheid is matig, 5.25, S. G..2.8. De steen is volkomen ondoorzichtig, het is een natuursteen en bestaat uit meerdere mineralen.. Het is een aggregaat van verschillende mineralen die er in afwisselende verhoudingen in voorkomen. Als siersteen was vroeger de lazuursteen, lapis lazuli, zeer gezocht. Het is prachtig hemelsblauw en soms ook door goudgeel zwavelkies, pyriet, gespikkeld. Het heeft weinig glans maar is bekend door de prachtig blauwe kleur en fijne polijsting. Het wordt veel nagemaakt, maar die hebben nooit van die gouden spikkeltjes, hoewel er nu ook een Duitse imitatie is die dat wel heeft. De pyrietkristalletjes geven het de gouden spikkels dat vanouds voor goud wordt aangezien. Dit geeft door de schittering een bijzondere schoonheid. De vergelijking met sterren aan het firmament liggen voor de hand. Onder ultraviolette stralen wordt de blauwe kleur dof zwart. Sinds mensenheugenis wordt het gewonnen in het dal van de Koktsja in de Afghaanse provincie Badaksjan aan de bovenloop van de rivier Oxus. Verder in het Baikal meer, Albani, China, Tibet en Siberi. Gebruik. Wegens de zeldzaamheid van grotere stukken worden voor mozaekstukken meestal metalen delen met stukjes lazuursteen beplakt. Het is een van de oudste stenen en kleur. Er werd in de stad Ur al in 4000 v.Chr. in gehandeld. Het was een van de handelsproducten van de handel tussen Sumer, Dilmun en Meluhha. Er was in het hele Midden-Oosten zo veel vraag naar dat er al in de 13de eeuw v. Chr. imitaties vervaardigd werden. Uit de stad Sidon zijn bijvoorbeeld rolzegels bekend van koning Annipi en zijn vader Adummu die met behulp van kobalt-zouten een donkerblauwe kleur gegeven zijn. Men gebruikte lapis lazuli ook in gemalen vorm als een blauwe kleurstof (ultramarijn), die ook in de schilderkunst van de Renaissance zeer geliefd was. Het is bekend bij de Assyrirs en Babylonirs, vooral bij de Egyptenaren. In de grafkamer van Toetanchamon die rond 1350 v. Chr. regeerde zijn vele sieraden gevonden die hiermee gekleurd of versierd zijn. Veel werden ze gebruikt bij de vervaardiging van de scarabee, de heilige pillendraaier zoals dit in zijn graf gevonden wordt. De hemelse steen is gewijd aan Isis, de latere Aphrodite/Venus, later aan Maria. Bij Homerus Ilias wordt nog over de cyanos gesproken, waarschijnlijk was dit een blauwe glasvloed waarmee schilden, wanden en pantsers gesierd werden. Men heeft gedacht dat dit staal was, hoewel onwaarschijnlijk. In de latere literatuur wordt het cyanos onder lapis lazuli of als koperlazuren verf vermeld. (ultramarijn of bergblauw) Theophrastus rond 320 v. Chr. schrijft; Զoor zegelringen dient onder andere Գappheirosՠdie met goudglanzende puntjes bezet isծ In het Oude Testament zegt Job 29;6 ҳappheiros heeft stofjes van goudծ Lapis lazuli was bij de Romeinen bekend die het ook als een vorm van saffier rekende, sapphirus, de hoog blauwe kleur werd al vroeg op de boeken gebruikt. Op deze en veel andere plaatsen bij de oude schrijvers is deze lazuursteen te verstaan. Saffier. Saffier, eerder saphiere, Duitse Sapphirin, Engels sapphire, midden-Nederlands saphir, uit Frans saphir, uit Latijn sapphirus, uit Grieks sappheiros en dat uit Hebreeuws sappir, Aramees sampir, wat weer uit Oudindisch sanipriya stamt, waarschijnlijk een verwijzing naar de lapis lazuli, (de tegenwoordige saffier heette in Grieks hyakinthos) of is zo genoemd naar het eiland Sapphirine in de Arabische zee. De donker tot helblauwe saffier, de oosterse saffier, is de cyanus van Plinius. De Grieken en Romeinen verstonden onder saffier vele blauwe stenen als lazuursteen, lapis lazuli, zie daar. Later toen de saffier met robijn en andere edelstenen uit het Oosten naar de M. Zeegebieden gebracht werd droeg men deze naam op de doorzichtige blauwe korundvorm over. Ook in het oude Egypte droegen de priesters hem op de borst, voor de Joden was dit het symbool van de blauwe hemel Megenberg; Լ/span>Saphirus is een erg edele steen en is een van de twaalf die Johannes zag. De steen is hemelkleurig wat het is lichtblauw. Toch mag het nimmer zo helder worden dat het een beeld in zich neemt zoals een spiegel. Wanneer zich de zonneschijn terugslaat op de steen dan geeft het een brandende schijn van hem en is de hemelkrachten altijd gelijk. Echter die is de beste die van India komt en die is niet doorlichtend. De steen behoudt het de lijf en de leden gans in hun voeding van natuur die in Latijn vegetatio heet en verzacht de inwendige bronst en verstelt het zweet en beneemt de ogen en het aangezicht smarten en heelt ook de tongziektes en zet zwellingen en heelt zweren en schuwt de gruwzame ziekte die dat aangezicht knaagt en heet te Latijn noli me tangere, dat heet: roer me niet. Echter het verliest zijn kleur daarna. De steen is ook goed tegen ontrouw, tegen haat en tegen verschrikken en is genadig tot vrede. Echter die het draagt die moet zich erg vast vlijden dat hij kuis is. Er zijn ook saffieren bij de stad Poi tegen de zonsondergang en die zijn klein geld waard en hebben erg kleine kracht. Die zijn zoals een erg donkere kristal gekleurd, echter men onderzet ze met blauwe zettingen in de ringen zodat wat blauw schijnen. Die brengt men veel in Duitsland, echter ze hebben geen kracht. Toch die daar heen komen en zeggen die de gestalte die de saffieren hebben van Orint, dat is van de zonsopgang, die waren de beste onder hen en krachtig, echter men vindt ze weinig. De saffier die van Orint komt die zijn de besten en allermeest die boven witachtige wolkjes hebben en donkere kleur zijn. Er zijn ook ettelijke saffieren van Orint die een robijn tot hen hebben gemengd en die zijn de helderste en de krachtigste onder de anderen. De toveraars handelen de steen veel in hun werken. De saffier die de zuivere hemel gelijkt en die een brandende schijn van hem geeft wanneer zich de zonneschijn op hem terugslaat die betekent de hoop waarmee we getrokken worden in het eeuwige vreugde en we dan daarmee ontstoken worden en doorbrandt met de hete vlammen der goddelijke liefde en de wereld versmaden alzo dat we met sint Paulus mogen spreken; ԯnze meewandelen is in de hemelՠ. En daarom spreekt God door de wijs zeggen mond die Jesaja heet tot de mensen die hij bedoelt; ԩk wil u grondvesten op saffierլ dat is op hoop. Daarom heb ik onze vrouw de steen vergeleken en heb gesproken: Դu saphirus sancte spei; dat spreekt: Ե bent een saffier der heilige hoop want ik weet geen zekerder toevlucht in allen angsten en in noden wanneer de hoogste rechte nu rechten zal over lijf en over ziel dan die erg edele saffier, de moeder der barmhartigheid Maria. Geen Jood nog geen andere ketter mag me dat veranderen want ik spreek dat ik dat teken der waarheid meer dan eenmaal heb gedrukt in mijn ziel en daarom lijdt ik. Niemand durft te vragen waarom de ene mens lijdt meer dan andere honderd.ռ/p> In een visioen dat Ezechil van Jehovaճ heerlijkheid had, zag hij ook 㩥ts dat er uitzag als saffiersteen [een diepblauwe steen], iets dat geleek op een troonӠ, Ezechil 1:25-28; 10:1. Olivien, olivijn. Olivien heet het naar de olijfgroene kleur, Latijn oliva; olijf, en is vermoedelijk de groene topaas in de historia naturalis van Plinius. Transparante olivijn wordt soms gebruikt als edelsteen, vaak peridoot genoemd, afgeleid van het Franse woord voor olivijn: peridot, van Arabisch faridat dat edelsteen betekent. Of van Latijn paederos; opaal, van Grieks jongeling en liefde; opaal. De Duitse geoloog Werner gaf dit mineraal in 1790 de naam olivijn, vanwege zijn olijfgroene kleur. In het algemeen wordt de felgroene steen peridoot genoemd en de olijfgroene olivijn. Olivijn is al heel lang een bekende en begeerde edelsteen en was een tijd lang veel waardevoller dan diamant. De mooie groene, doorzichtige chrysoliet komt in losse kristallen voor in de Orint, Egypte, Ceylon en Brazili en wordt als edelsteen gebruikt. Een variteit van olivijn is het mooie, goudgele chrysoliet, Grieks voor gouden steen. Onyx. Onycha: Latijn onyx, Grieks onux; vingernagel, de markeringen op de bloembladen van Cistus zouden de reden geweest zijn voor die naam. Verwant met het Griekse woord is het Latijnse unguis; nagel. Duits Onyx, Onyxe, Nagelstein. De naam onyx betekent klauw of nagel en daaraan ontleent de kleine schelp op de voet van vele weekdieren die door de grote schelp gesloten wordt zijn naam. Maerlant: ԏnix is een dure steen. Zwart is hij overeen en getafeld soms met wit, soms met blauw, die hem wel zitten. Hij maakt zijn drager koen. In slaap is hij van goede doen want hij verdrijft zeren en elf gedrocht en zulke dingen mede. Maar dat is belachelijk en al is het dat men het aan de hals draagt dat hij oorlog en strijd maakt en veel spuwen te alle tijd. Maar deze kwaadheid die hij geeft is het dat men sardius bij hem legtծ Megenberg, Van de Onichen; Onichinus is een van de twaalf stenen aan Aarons kleren en hebben de meesters twee meningen van de steen. De ene waant is dat het een klein oestertje is, dat is een zeevisje alzo genaamd dat ruikt erg goed en is aan de grootte en aan de kleur zoals een mensen vingernagel; wanneer dat uit het water komt en hard wordt dan wordt de steen daaruit en is de steen ook gekleurd zoals een vingernagel. Daarom heet het in Grieks onichinus, want onichina in Grieks heet lidnagel. Die mening van de steen heeft de oude glossaria over dat boek Leviticus. Een andere mening is (die heeft Beda) dat onichus of onix een deel zwart is en dat in de zwarte witte en rode striemen zijn en dat spreekt geen meesters van de natuur. Echter Platearius spreekt dat onicha of onix of onichinus een boomgom is die vloeit uit een boom en wordt zo hard dat de steen daaruit wordt zoals men leest van de steen die succinus heet en dat is erg geloofwaardig. Waaruit nu de steen wordt zo is het toch alle meesters mening van de natuur algemeen dat de steen gekleurd is zoals een nagel net zoals een roodachtige waterparel; dat is de beste mening. De steen is voor de huiduitslag of voor dar krassen goed en maakt dat aangezicht wit en zo men het in vuur legt dan geeft het een erg zoete geur. Men schrijft ook een wonder van de steen. Wie het legt in een zieke zijn oog dan gaat het in dat oog inwendig zonder alle smarten en omgaat dat oog overal tot het de boze vocht daaruit brengt. Wel dat is een groot wonder want er is niets zo klein het doet hem de ogen pijn. Daarom spreekt Salomon in het boek der hoge spreuken; Ԥat oog is een kleine woning want het lijdt geen gast.ռ/p> Bijbelse onyx. Onycha, in het Hebreeuws shecheleth, zou voorkomen in Ecclesiasticus of Jezus Sirach. 24:15, Exodus 30:34. Verwijzingen naar de onyx komen op meerdere plekken in het Oude Testament van de bijbel voor, de eerste in Genesis 2:11, 12, waar Havila wordt beschreven als een land met goed goud, 㢤elliumhars en de onyxsteenծ Zie verder Leviticus 11:9 en 12. Volgens rabbijn Bahya ben Asher betekent het woord ҳhohamӠin Exodus 28:20 onyx. Volgens hem was onyx ook de steen op de efod die stond voor de stam van Jozef. Daarnaast waren ook de schouders van de efod voorzien van twee van dergelijke ҳhohamӠstenen. De naam wordt tweemaal vermeld als een bestanddeel van het heilig reukwerk, een andermaal in de Apocriefe boeken als een zelfstandigheid die een lieflijke geur verspreidt. Mogelijk is het een tweerlei begrip, de steen onyx in Exodus 28:20, Ԥe edele steen die Onichinus heet die een gemengde kleur heeft, dat is wit en rood. En het is doorschijnend als een mensennagel en het groeit in Indi. En hierom is het niet gelijk met de andere stenen (van het borstharnas) want die groeien in Arabi. En deze uit Indi hebben een vurige vorm en zijn omgeven door witte ringen.ռspan class=Kop1Teken> Sardonyx of sard, van Grieks sardonux, van Sardeis of Sardis waar Croesus woonde. Lydi, met onyx. Deze steen heeft een witte laag op een rode tot oranje grond, als een nagel op het vlees, de witte lagen zijn zwak doorschijnend tot ondoorzichtig, de rode doorschijnend. Onyx in Hebreeuws shotam wat verwant is met Arabisch sachma; zwart, zo ook Hebreeuws shechor (van schecheleth) betekent zwart. Laudanum wordt na rijping zwart en hard en geurend. De bloemen hebben vingerachtige markeringen en zo verbonden met het Griekse woord onyx en klauwen werden gebruikt om laudanum te verzamelen. Laudanum was al lang bekend bij de faraoճ waar de Hebreers het geleerd konden hebben. Uit; https://en.wikipedia.org/wiki/Onycha. De andere onyx is mogelijk een plant dierlijk product, Exodus 30:43, Ecclesiasticus 24:15, Hebreeuws shecheleth, sjecheleth, het is verwant met het Syrische shehelta wat vertaald wordt als traan of afscheiding. De Talmoed zegt duidelijk dat de shecheleth niet van een boom is, het groeit bij de grond en het is een plant, Kerithoth 6b. Het werd bij de Septuagint onycha en in de Arabische versie ladana, is Cistus ladanifera. Toen de Torah in Grieks werd vertaald werd het Griekse onycha; vingernagel of klauw, vertaald voor shecheleth in Exodus 30;34. Uit deze kleinere schelpen of klep verkreeg men enkele bestanddelen die de wierook samenstelden. In de Rode zee vindt men er veel soorten van. Onyx zou op Murex anguliferus kunnen slaan die in heel Indi als een zogenaamd geneeskrachtig rookmiddel gebruikt wordt. Koning noemt een vis, genaamd Conchylium en haalt Dioscorides aan: ҅en schulpje of dexel van Դ vischken Conchylium genoemt, zoals ons Dioscorides zegt II, 8:1, welk in de meren van Indi die Nardus voortbrengen gevonden wordt. Het ademt een aangename reuk uit omdat het door de Nardus gevoed wordtծ Dit is wel Operculum soort wat een klein lid betekent die in Latijn Conchylium heet. Het lijkt op een klauw waarvan de originele naam komt, Unguis odoratus. De naam Blatta Byzantina komt omdat het gemporteerd werd uit het oude Byzantium. Volgens de Babylonische Talmoed werd het gewreven met een alkali oplossing van de bittere wikke, Vicia ervilia, om verontreinigingen eruit te halen, geweekt in gefermenteerde sap van de kappertjes struik, Capparis, of sterke witte wijn om zijn geur te versterken. Waarschijnlijk zijn er nog wel meer moge¬lijkheden. Parels. Parels waren vroeger belangrijker dan tegenwoordig. Als je er van uit gaat dat de techniek niet zo vergevorderd was om die harde diamanten te slijpen dan zullen de edelstenen van de oudheid, bijbel, wel halfedelstenen geweest zijn en zal de parel een belangrijke rol hebben gespeeld. Het woord parel (peerl, perle, beerl) oud Hoogduits perala; de glanzende, helle, perula, Duits Perlen, Engels pearl, Frans perle schijnt met bes (beere, peer) in verband te staan, van een wortel die natheid betekent, peervormig bolletjes. Het Griekse margarites betekent een parel, oorspronkelijk was dit wel een Babylonisch woord, mar galliti: dochter van de zee, respectievelijk kind van het licht. Beide in verband met het geloof van de oude Perzen dat oesters Գ nachts omhoog kwamen om de maan te aanbidden. Op het moment dat zij het wateroppervlakte bereikten openden ze hun schelpen en namen een druppel dauw op die door de stralen van de maan in een parel veranderde. Bijbel. Het Hebreeuwse woord ԧabishլ wat voorkomt in Job 28:18 en Spreuken 3: 15 wordt soms vertaald als robijnen, in andere vertalingen staat parels. Ook in het N.T. is ze bijzonder en kostbaar. Mattheus 13:45 toen de Heer sprak van ԰arels voor de zwijnen gooien, Mattheus 7:6, gebruikte hij een oude oosterse gezegde, woorden van wijsheid worden vaak gezien als parels. De parel heeft een teer stralende glans met een bijna kogelronde vorm wat naar volmaaktheid wijst. Ze zijn ingesloten in een schelp als de leer van Christus die voor heidenen ontoegankelijk is. De beide helften van de schelp zijn het Oude en Nieuwe Testament en de parel is Christus. De poorten van het Ԩemelse Jeruzalemՠbestaan uit parels, het zijn de pearly gates. Openbaringen 21:2, 9-21. Sardoen, Sardonyx. Sardoen, sardoon, saerdoen, sardone, sarder, sardon; ook sardonis. Naam van een edele steen dat hetzelfde is als sardonix, in Latijn-Grieks sardonyx; midden-Hoogduits sardonis, Engels sardonix, hoog-Duits sarder, sardoner en sardonier, Frans sardonyx en sardine. Daarnaast zal ook wel sardonius in gebruik geweest zijn. Sarder was vroeger een handelsplaats in Klein-Azi waar het uit Indi gevoerd werd om daar geslepen te worden en vandaar in de handel gebracht werd. De naam komt wel van Perzisch sard; geelrood, af en heeft zo niets met de haven te doen. Maerlant; ԔSardonix heeft de naam van sardius en van onyxx en is van drie kleuren want het is zwart in het laagste, wit in het midden en rood in het bovenste. Sardonix is een steen, hard, rood, wit en zwart alsof het van onichinus, van onyx en van sardius (var. sardiuse) samengesteld was. De vorm met twee lagen noemt men in Itali Niccole en Nigrillo waarvan in Duits Onickel maakte, waarschijnlijk een laag obsidiaan. Het is dus een mengsel van twee stenen, sarder en onyx. In de oudheid verstond men onder Sardonyx een bruine onyx met strepen die ook naar de rode kleur carneool genoemd werd. Sarder is geel tot bruinrood. Bij Maerlant komt het in twee vormen voor; Փardanix is een harde steen, rood, wit en zwart is het alsof die van onichinus, van onix en van sardius, van deze drie afgezonderd is. Nuttig is het openbaar die misselijk is in zijn geest want hij verzamelt ze daar in. Hij laat menstruatie stelpen. Van Indi en Arabi komt het, soms zijn ze gegraveerd en die zijn meest waard om van te houdenծ Megenberg; Sardonix is ook een van de twaalf stenen en heeft het de natuur gemaakt van twee stenen, van de onyx en van de sardoen. Het is een deel rood en die roodheid heeft het van de sardoen. En is een deel wit en zwart en die twee kleuren heeft het van de onyx. Men spreekt dat de steen geen ander deugd heeft dan dat het de onyx niet beschadigen mag waar de sardoen tegenwoordig is. De onyx vindt men in de twee landen, Arabi en India, en de sardoen ook. Er spreken ook de meesters dat de sardoen een schonere gestalte heeft dan de voor genoemde kleur alle tot elkaar gemengd zijn. Wie de steen draagt die betaamt het dat hij slim is en deemoedig en spreekt men dat de beste onder hen zijn die doorgraven zijn zoals men zegels graveert. De glossaria spreekt over het deugden boek in het een twintigste stuk dat de sardoen op het laagste zwart is en in het midden wit en in het bovenste rood. Megenberg; Sardius is ook een van de twaalf stenen. Die vonden die lieden als eerste die Sardi heten. De steen is een rode kleur, echter die roodheid is bleek zoals een rode aarde. Het heeft die aard dat het de rode vloed verstelt en de onyx mag niet beschadigen wanneer de sardoen tegenwoordig is en spreekt de glossaria dat sardoen en carneool een steen is. Smaragd. Smaragd, eerder miraude, emerald, Duits Smaragd en Emeraude, Emerald, Engels emerald, midden-Engels emeraude, van oud-Frans esmeralde, esmeraude, van Latijn smaragdum van Grieks smaragdos, maragdos; groene steen, van Hebreeuwse oorsprong, Perzisch zamarat, zabargad of zumurrund wat Ԧlikkeren, glanzenլ betekent, Sanskriet marakatam. Zumurrund is een vrouwennaam uit duizend en een nacht. Vermoedelijk Semitische invloed, Akkadisch barraqtu, van baraqu; bliksemen of schitteren van de wortel brq; glanzen en Hebreeuws bareqet; smaragd, baraq, schitteren. Met de Griekse naam smaragdos duidde men niet alleen smaragd aan, maar ook malachiet. Zo schrijft Theophrastus 220 v. Chr.; De smaragd is goed voor de ogen en men draagt hem als ringsteen, ze zijn zeldzaam en kleinծ Verder schrijft hij; ԩn de tempel van Jupiter staat een uit vier smaragden samengestelde obelisk, 40 ellen hoog, 40 ellen breed en 2 ellen dik.ՠIn het eerste geval wordt smaragd bedoeld en in de tweede malachiet. In de oudheid werd deze naam niet alleen gebruikt voor smaragd, maar waarschijnlijk voor alle toen bekende groene stenen. Een heldergroene edelsteen, de 4de edelsteen in Openbaringen 21. De echte smaragd van de ouden is die van Kossir uit Egypte, (in Jabel-Zaradh en Jabel-Sikat in Boven-Egypte de Cleopatra-mijnen) die ook mineralien genoemd werd, net als malachiet en plasma. Die mijn moet al 2000 v Chr. in bedrijf zijn geweest. Ten tijde van Sesostris, rond 1850 v. Chr. Waren ze al volop in bedrijf. Uit deze mijn zou Cleopatra veel smaragden gehaald hebben. Ook zijn ze in vele koningsgraven gevonden, toen was het al een waardevolle edelsteen. Als er echter sprake is van Ժuilen van smaragdՠdan wordt malachiet bedoeld. De heerlijkheid van Jehova God zelf wordt met de verblindende schoonheid van edelstenen vergeleken, want toen de apostel Johannes Gods hemelse troon zag, zei hij: ㄥgene die erop is gezeten, is van aanzien gelijk een jaspissteen en een kostbare roodkleurige steen, en rondom de troon is een regenboog, van aanzien aan een smaragd gelijk.Ӡ Openbaringen 4:1-3, 9-11.

Malachiet, Duits Malachit, Frans malachite, oud Frans melochite, van het Griekse malache of diepgroen, (groen kaasjeskruid of Malva), vanwege de heldergroene kleur van deze plant, van malakos; week of zacht, van het latere Latijnse molochites waar Plinius eerst een doorzichtige, donkergroene steen, als de smaragd, en later een purperkleurige onder verstond, Grieks molochites; Malva. Door de Grieken werd malachiet als smaragdos aangegeven. Uit malachiet en azuriet kan gemakkelijk koper worden gesmolten zodat deze mineralen al wel in de bronstijd gesmolten zijn geweest, zo ook op de berg Sina waar de Egyptenaren hun kopermijnen hadden. Malachiet wordt vanouds gebruikt tot sier- en zegelsteen. De oude Arabieren noemende het dahnag en gebruikten het als tegengif en als middel tegen ontstekingen.

Tin. De naam tin, Duits Zinn, Zweeds tenn, komt uit het Angelsaksisch, Duits zein; twijg, staf, van Germaans tina dat met klinkerverwisseling afstamt van teen wat een staafje betekent omdat cassiteriet (zinksteen) waaruit zink wordt gewonnen staafvormig gegoten werd of in de vorm van naalden of staven optreedt. Het tin dat Plinius noemde was een legering van tin en lood dat in Duits wekblei werd genoemd. In het Arabisch is dat iksir of al ikzir dat in Latijn elixer werd waar ook het woord tinctuur van is afgeleid. Dat word komt van tingere wat kleuren betekent wat een weinig koper kan al kleuren als het tot brons verwerkt wordt. Het tin was in de oudheid bekend. Mozes maakte er melding van, Numeri 31:22. En in de dagen van Ezechil werd het tin met zilver, ijzer en lood te Tyrus op de markt gebracht. In een Egyptisch graf van 1500 v. Chr. wordt het gevonden. Als metaal was het al 3500 v. Chr. bekend dat door vondsten van brons van de Kura-Araxes cultuur wordt bevestigd. In Turkije is in het Taurus gebergte een mijn die 3000 v. Chr. al in gebruik is geweest. Aristoteles maakte een poeder van een legering van tin en koper. Een dergelijk poeder werd in Grieks erion genoemd. Topaas. Topaas, Topaes, topase, midden-Hoogduits topzje topze en andere vormen; Hoogduits Topas; Engels topaz, Frans topaze, van oud-Frans topace, midden-Latijn topasius, Latijn Topazus, Grieks topazios naar Sanskriet tapas dat vuur of lichten betekent. Latijn topazion, van Grieks topazos, van het eiland Topasos of Topazius in de Rode Zee, (nu St. Johnՠs Island of Zabargad) dat echter alleen in een sage wordt genoemd, topos betekent plaats of oord. Op dat eiland in de Rode Zee kwamen echter geen topaas, maar wel chrysolietkristallen van een goudgele kleur voor die daarom topazion genoemd werden. Plinius bedoelt met topazion ook chrysoliet en olivijn. Later is deze naam op deze goudgele edelsteen overgedragen. Maerlant; Ԕopaas is het eerst gevonden in een eiland van Arabi in welk eiland de Troglodytes ziek waren door honger en stormen, daar groeven ze de wortels op van kruiden en vonden daarbij deze steen. En als je deze steen graveert of veegt dan verdonkert het en als je het bij zijn eigen laat dan wordt die helderder. En in de schatten van koningen is niets helderder of kostbaarder dan deze kostbare steen want zijn helderheid verheldert de andere kostbare stenen die in zijn buurt zijn. En hij volgt de loop van de maan en als de maan min of meer vol is, dan is zijn effect ook minder of meer. De topaas is geliefd door koningen en prinsen boven alle rijkheid.

Chrysoliet, midden-Nederlands crisolijt of crisout, Engels chrysolite, Duits Chrysolith, Latijn chrysolithus, Grieks khrysolithos, van khryso: goud, lithos: steen, gouden steen. In oude tijden was het bekend met de naam topazos of topaas, terwijl topazos de nu bekende chrysoliet is, zie daar. Het is een olijfkleurige halfedelsteen, in Frans en Engels heet het peridot. De transparante felgroene wordt olivine of olivijn en de olijfgroene vorm peridot genoemd. Het wordt soms ook olivijn genoemd. Turkoois. Turkoois, torkois, turchoys, of turkois, turkies of turkijesteen, Engels turquoise, midden-Hoogduits Turkis, Turkoys, Duits Turkis, Frans turquoise van oud-Frans turquois: Turks, mogelijk is het ontstaan in de 16de eeuw toen het van de Perzische vindplaatsen via Turkije uit de Sina naar Europa kwam. Of van Latijn torquatus: ԭet een halsketting getooidլ torquis: Ԩalsketting?ՠOf de naam stamt van het Spaanse Turquesa. Saxo, die het eerst rond 1250 Turcois vermeldt, schrijft dat het zijn naam aan de landstreek Turcia dankt vanwaar het ingevoerd werd. Plinius noemde het callaina waarvan het Franse calaite afstamt. In het Grieks draagt turkoois de naam kallaiet of mooie steen. Het werd al in de jonge steentijd als siersteen gebruikt, op het schiereiland Sina werd het al 6000 jaar geleden door mijnbouw aangewonnen. In de Bijbel wordt er verschillende malen over gesproken en is daar afkomstig van de mijnen in de Sina. In Egypte komt het ook geregeld voor, een van de borstsieraden van Sesostris II uit de XII dynastie, 1800 v. Chr. is er mee bezet, ook met de lazuursteen, in Serabit el-Khadim is een tempel gewijd aan de Egyptische Җrouwe van TorquoiseӬ (godin Hathor). Aristoteles zegt van turkoois; Ժij die gebukt gaan onder zorgen, verheugen zich over zijn kleurՠ. De oosterse turkoois, die in kiezellei en aders voorkomt te Nisjapoer en Mesjed in Perzi en in het Megaradal te Arabi, werd in de middeleeuwen als een zege brengend amulet beschouwd.

Zilver, Argentum of Ag, atoomnummer 47. S.G. 9.6-12. Zilver, eerder silver, Engels silver, oud Engels seiofor, oud Saksisch silubar, oud Hoogduits Silabar of Silbar en nu Silber, oud Noors silfr, van Germaanse wortel silubra, oud Fries selover, oud Noors silfr, Gotisch silubr, vergelijk Russisch serebro, Litouws sidabras, Akkadisch sarpu, van sarapu; smelten, veredelen, vergelijk Hebreeuws saraph, Arabisch sirf; onversneden. Homerus noemt de plaats Halybe (Salub) in de Pontus als de plaats waar het vandaan komt. Ook zijn er veel afleidingen van het Indo-Europese woord arg; Grieks argyros, argos; wit, Latijn argentum, Het gaf het land Argentini zijn naam. Zilver en geld zijn vaak hetzelfde. Spaanse plata; zilver, vandaar ook platina. Franse argent, van Argentum, zo ook in het Engels. Het komt voor in het St. Joachimsthal in Tsjechi waarvan het woord taler van is afgeleid, deze zilveren daalder werd het eerst in St. Joachimsthal geslagen. In Sanskriet heet het rupya, vandaar de rupie als munteenheid. Een zilverling, het woord argyrion is door Luther letterlijk overgezet in Mattheus 26:16, mogelijk is het de Romeinse denares. Van het metaal kwik werd gedacht dat het een soort zilver was. Onder de metalen was zilver mee van het vroegst bij de mensen bekend. Het werd hier en daar in verbazende hoeveelheden gebruikt. De oude plaatsen waar men zilver dolf waren dezelfde als die waar men goud vond. Zilver wordt al sinds het begin van onze jaartelling gebruikt voor versiersels en betaalmiddelen. Uit opgravingen blijkt dat al 4000-3500 v.Chr. zilver werd gescheiden van lood op eilanden in de Egesche Zee en Anatoli. Zilveren halssnoeren zijn bij de Egyptenaren van 4000 v. Chr. bekend. De Egyptenaren hadden zilvermijnen in Nubi en Ethiopi, de Atheners in Attica en Epirus en daaraan hadden de Atheners rond de zesde eeuw v. Chr. hun politieke betekenis te danken. Een paar honderd jaar later bericht Xenophon dat die mijnbouw daar achteruitgaat. Zie verder: http://www.volkoomen.nl/ en : http://volkoomenoudeherbariaen...

Bijbelse planten, dieren (2024)

References

Top Articles
Latest Posts
Recommended Articles
Article information

Author: Aracelis Kilback

Last Updated:

Views: 5555

Rating: 4.3 / 5 (44 voted)

Reviews: 83% of readers found this page helpful

Author information

Name: Aracelis Kilback

Birthday: 1994-11-22

Address: Apt. 895 30151 Green Plain, Lake Mariela, RI 98141

Phone: +5992291857476

Job: Legal Officer

Hobby: LARPing, role-playing games, Slacklining, Reading, Inline skating, Brazilian jiu-jitsu, Dance

Introduction: My name is Aracelis Kilback, I am a nice, gentle, agreeable, joyous, attractive, combative, gifted person who loves writing and wants to share my knowledge and understanding with you.